Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 20
(2006)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |||||||||
Zwart als inkt
| |||||||||
Van sprookje naar psychologische romanDe nuanceringen komen in de eerste plaats naar voren in de uitwerking van de karakters. In de herziene versie van Grimm (vanaf de tweede druk is de moeder in een stiefmoeder veranderd) symboliseert de stiefmoeder van Sneeuwwitje het kwaad. Haar karakter is eendimensionaal en roept louter associaties op met slechte eigenschappen: jaloers, doortrapt, gemeen en moordlustig. In Zwart als inkt is het niet de stiefmoeder, maar Sneeuwwitjes eigen moeder die een intense haat voor haar bloedeigen dochter ontwikkelt, waardoor het verhaal des te schrijnender wordt. De afkeer van de moeder voor haar kind ontstaat al vroeg. Reeds bij de pijnlijke geboorte (‘Het deed heel veel pijn./ Waarom heeft niemand mij verteld/ dat het zo'n pijn zou doen? (...) Ik heb gegild, gegild!’) lijkt de moeder weinig blijdschap te voelen over de komst van de dochter. En later, als haar man niet terugkomt uit de oorlog, geeft ze Sneeuwwitje daarvan de schuld: ‘Eigenlijk is het jouw schuld./ (...) Als jij een jongen was geweest,/ dan was hij wel hier geweest.’ Na de dood van haar man vervalt de moeder in een diepe, bijna traumatische neerslachtigheid. Niets blijft erover van haar dromen en idealen. Wat rest is een eenzaamheid, die haar dochtertje niet kan doorbreken. De enige met wie ze | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
nog contact heeft, is haar spiegel, die anders dan in de Grimm-versie, uit zichzelf het woord tot haar richt. Bij Hofman beperkt de spiegel zich niet tot de mededeling, dat de moeder, en later Sneeuwwitje, de ‘mooiste in het land’ is, maar hij treedt met de moeder in gesprek en adviseert haar de draad van haar leven weer op te nemen: ‘Trek eropuit, je hebt honden,/ je hebt een paard, ga wat reizen, ga jagen.../ (...) Een vrouw als jij hoeft nooit alleen te zijn.’ Toch zijn de gesprekken met de spiegel, het bredere vocabulaire repertoire van Hofmans spiegel ten spijt, een vorm van schijncommunicatie. Hoogstens zou je kunnen zeggen, ook al klinkt dat enigszins ‘soft’, dat ze in dialoog is met zichzelf, ze is stem en tegenstem tegelijk. De opvoeding van haar dochtertje laat ze aan het personeel over. Ze is er niet bij, als het kind voor het eerst ‘mama’ zegt, ze toont geen enkele belangstelling als Sneeuwwitje in de loop der jaren leert dansen, op een been staan, in haar handen klappen, tellen en schrijven. Sneeuwwitje moet het zonder moederliefde doen: ‘(...) ze schreef briefjes/ aan haar poppen en aan haar moeder./ Ze kreeg nooit een briefje terug.’ Pas als de spiegel de moeder attendeert op de schoonheid van haar dochter, lijkt de moeder zich weer bewust te worden van het bestaan van haar kind. Het besef dat de dochter, die zij de dood van haar man verwijt, haar in schoonheid is gepasseerd, leidt tot de metamorfose van moeder in heks. En zelfs als heks weet Hofman de vrouw haar menselijkheid te laten behouden. Als veel later de prins het inmiddels in verval geraakte kasteel bezoekt - een prachtig voorbeeld van parallellie van locatie en personage - en het haar duidelijk wordt dat hij op zoek is naar de gestorven, maar nog altijd (letterlijk) beeldschone Sneeuwwitje, werpt de moeder zich snikkend op bed. Zij is een verbitterde vrouw, teleurgesteld in het leven, dat zo veelbelovend begon, maar dat door de dood van haar man een dramatische wending heeft genomen. Ook Sneeuwwitje wordt bij Hofman een mens van vlees en bloed. Ze is een bang, eenzaam meisje, dat 's nachts gilt in haar slaap en dat niets van die zeven rare mannetjes wil weten. Thuis lijkt Sneeuwwitje, ondanks de verwaarlozing door haar moeder en de afwezigheid van een vader, op te groeien als een normaal meisje. Ze reageert zoals elk kind zou doen op de ontvoering door de jager: de jager is de grote boosdoener en ze weigert te geloven dat haar eigen moeder haar dit aandoet. Pas later, tijdens haar tocht door het bos en tijdens haar lange verblijf bij de zeven dwergen, dringt de verschrikkelijke waarheid langzaam tot haar door. Maar zelfs dan nog wil ze het liefst geloven - bijna tegen beter weten in - dat het niet haar moeder is, die haar dood wilde hebben: ‘Mama,/ de dwergen bij wie ik woon/ zeggen rare dingen/ ze zeggen dat u de jager/ heeft gestuurd ze zeggen/ dat hij mij niet doodstak/ omdat ik zo jong en mooi was./ Ze zeggen/ was je maar lelijk/ dan zat je niet hier.’ | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
Waar in de Disney-versie Sneeuwwitje zich bij de dwergen zonder morren van haar huishoudelijke taken kwijt en opgroeit tot een soort opgewekte dwergenmoeder, wordt haar verblijf bij de dwergen in Hofmans vertelling gekenmerkt door een slepende verveling. Die uit zich in het consequent namen geven aan zelfs de kleinste dingen en de gedetailleerde beschrijving van ogenschijnlijke futiliteiten. Zo wijdt Hofman bijna een hele pagina aan een spelletje dat Sneeuwwitje speelt met haar tenen en talrijk zijn de verwijzingen naar het verstrijken van de tijd: ‘Op een nacht (welke nacht? hoeveel/ nachten was ze al daar?/ driehonderd? vierhonderd?) (...) Hele winters zat ze binnen (...) Het werd weer eens herfst.’ Sneeuwwitje raakt alle besef van tijd kwijt. Waar Grimm en Disney het in het midden laten hoe lang ze bij de dwergen verblijft, komt bij Hofman expliciet naar voren dat Sneeuwwitje hier zeven jaar woont. Een belangrijk psychologisch verschil dat de uitzichtloosheid van haar situatie benadrukt. Bovendien is Sneeuwwitje niet langer een kind, maar een tiener. Op een nacht vinden de dwergen haar in de beek: ‘“Wat is ze wit en dun!” zei Vurg zacht./ “Dan kijk je niet goed,” zei Dwim.’ Sneeuwwitje is geen klein meisje meer, haar figuur is vrouwelijk geworden. Op de vraag wat ze in de beek doet, antwoordt ze dat er bloed op haar been zat, dat ze eraf wilde wassen. Onmiskenbaar een verwijzing naar Sneeuwwitjes menstruatie. Met dergelijke verwijzingen maakt Hofman het voor de lezer plausibel, dat de moeder door ‘zure spijt en jaloersheid’ vergiftigd wordt: ze heeft een aantrekkelijke tienerdochter als concurrente. De genoemde uitzichtloosheid krijgt het meest tragisch gestalte in de briefjes die Sneeuwwitje schrijft. Niet aan mensen, maar aan dingen om zich heen: een kaars, een wortel, de tafel, de bomen; aan dieren als de bromvlieg, de geslachte kip, maar ook aan niemand (sic!), aan zichzelf, aan haar moeder, aan God. Die briefjes zijn soms vrolijk en baldadig, soms woedend en wanhopig, maar steeds hangt er een triestheid omheen, want net als in haar kindertijd worden ze nooit beantwoord. Ze tonen een toenemende depressiviteit, die zelfs zo ver gaat, dat zij een einde aan haar leven lijkt te willen maken. In haar postscriptum aan God vraagt ze of hij vindt dat zij naar hem toe moet komen. Een vraag waarop reeds eerder is gepreludeerd: ‘Ze haakte haar wijsvinger om de spijker,/ probeerde of je eraan kon hangen.’ De omslag van het boek geeft het ook al aan: een tekening van een meisje met een kruis erdoorheen. Hofmans Sneeuwwitje is dus bepaald niet het lieve, onbezorgde prinsesje zoals velen haar uit de Walt Disney-versie zullen kennen. Ze blijkt zelfs af en toe over een opvallende, welhaast Wolkersiaanse wreedheid te beschikken: ze lijkt er plezier in te hebben een mug dood te slaan en vlinders aan de muur te prikken en haar aanvankelijke angst om een kip te doden, verandert al snel in een | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
wreed spelletje, waarbij ze dieren eerst hun poten afhakt, vervolgens hun vleugels en ten slotte hun kop. Het wekt geen verbazing dat Sneeuwwitjes groeiende eenzaamheid én het trauma van de verstoting door haar moeder haar er uiteindelijk toe brengen een hap te nemen van de giftige appel. Na twee eerdere ‘moordaanslagen’ overleefd te hebben, opent ze toch haar raam voor de oude vrouw met de zak met appels, de waarschuwingen van de dwergen in de wind slaand. Ze heeft geen angst meer voor de dood (‘ik ben niet bang’). Ze weet wie de vrouw aan het raam is (‘ze herkende de stem’), en ze weet wat voor appel het is (‘zoet en bitter tegelijk’), maar toch neemt ze hem aan. Tom BaudoinGa naar voetnoot1. merkt terecht op, dat de moeder hier de doodswens van haar dochter vervult. Ook de bijfiguren worden met psychologische diepgang beschreven. De jager bijvoorbeeld is behalve jager ook de minnaar van de moeder. Net als in het sprookje van Grimm krijgt hij last van zijn geweten als hij op het punt staat het mooie meisje te doden, maar anders dan Grimm laat Hofman de jager nog enige malen terugkeren in het verhaal. Zijn angst voor de wraak van Sneeuwwitjes moeder is zijn leven volledig gaan bepalen. Hij is het bos ingevlucht en heeft zijn jagersambt verruild voor een leven als visser. Het ‘gedoe’ rond Sneeuwwitje beheerst hem nog steeds, wat blijkt als hij de prins, op zoek naar Sneeuwwitje, ontmoet. Het eerste wat hij roept, is: ‘Ik heb het niet gedaan!(...)/ Ik heb het juist NIET gedaan!’ Zo is ook de jager getekend door de gebeurtenissen. En laten we ook de metamorfose van de prins niet vergeten. In Zwart als inkt neemt dit personage zelfs heilige vormen aan. Niet alleen is hij de redder, de messias die Sneeuwwitje uit de dood verlost, hij wordt ook op een bijbelse manier gewezen op het bestaan van dit bijzondere meisje. Net als de drie wijzen uit het nieuwe testament ziet de prins op een nacht een ster fel oplichten. Die ster doet hem besluiten op reis te gaan, hoewel hem op dat moment nog niet duidelijk is wat hij precies zoekt. Bij Hofman geen eenvoudige prins, die alleen op zijn paard onderweg is. Nee, zijn prins heeft zijn reis terdege voorbereid en gaat vergezeld door talloze bedienden, bibliothecarissen, paarden, ossen, olifanten, een kameel en een groot deel van zijn meubilair en zijn huiselijke bagage op pad. Als Hannibal trekt hij met zijn olifanten de bergen over. Naarmate de reis vordert, doet hij echter steeds meer afstand van het gezelschap en de spullen, die onderweg slechts voor ongemakken zorgen. Hij ontwikkelt zich tot een ware christen, die afstand neemt van het stoffelijke om het hogere te bereiken: ‘Zo'n reis is goed voor mij./ Het in de steek laten van de gemakken van thuis/ en het afstand nemen van het dagelijks leven/ bevorderen het nadenken over wat ik zoek.’ | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
Tijdens zijn queeste ontmoet de prins diverse figuren die al eerder in het verhaal zijn voorgekomen en ook daarbij zijn bijbelse elementen te ontwaren. Zo bezoekt hij het kasteel van Sneeuwwitjes moeder, die zich als een ware HerodesGa naar voetnoot2. ontpopt, als ze ontdekt dat de prins op zoek is naar de mooie, dode Sneeuwwitje: ‘Zoek alles uit/ over dat mooie, witte, dode meisje./ Kom dan terug om mij ervan te vertellen,/ zodat ik ook eens naar haar kan gaan kijken.’ Een ridder zonder vrees of blaam is de prins allerminst. Zo weet hij zich geen raad met een monster dat onderweg zijn pad kruist. Zelfs met een kanon slaagt hij er niet in het dier uit te schakelen. Het is uiteindelijk zijn vliegende tapijt - een voorbeeld overigens van hoe Hofman ook een ander sprookjesgenre in zijn verhaal verweeft - dat ervoor zorgt dat het monster van de berg in de diepte stort. De prins wordt hierdoor al maar menselijker. Hij is een pantoffelheld, die met veel te veel bagage op reis gaat uit angst de gemakken van thuis te moeten ontberen. Ten slotte de dwergen. De anonieme mijnwerkers bij Grimm krijgen hier een naam: Um, Dwim, Driem, Vurg, Phuuf, Seinx en Zvem. Niet alleen door hun naam, maar ook door de eigenschappen en bijzonderheden die Hofman hun toedicht (een toepasselijk werkwoord voor het prozagedicht dat Zwart als inkt eigenlijk is), krijgen de dwergen meer persoonlijkheid. Zo heeft Driem een ijzeren voet, en Um maar één oog, waarnaar terloops verwezen wordt: Sneeuwwitje wast dertien sokken, en dertien oogjes gaan gloeien als er over zilver gesproken wordt. De andere dwergen worden van hun anonimiteit ontdaan, als Hofman beschrijft hoe ze een voor een de wacht houden bij de zieke Sneeuwwitje. Maar ondanks hun verschillen vormen de dwergen als gastheren van Sneeuwwitje een hechte groep. De zeven hardwerkende mannetjes hebben het beste met Sneeuwwitje voor, maar realiseren zich niet dat zij het meisje met hun goedbedoelde ge- en verboden in toenemende mate depressief maken. De lijst met waarschuwingen wordt steeds langer (‘Blijf binnen./ (...) Kruip onder de tafel./ (...) Wees zuinig met inkt./ Gebruik een spitse pen./ Schrijf klein./ (...) Zing niet op de wc.’), tot Sneeuwwitje uiteindelijk het huis niet verder mag verlaten dan tot de beek en zij de hele dag niets anders heeft te doen dan schoonmaken en eten klaarmaken. Hofmans dwergen hebben niets van de gemoedelijke ‘hiho, hiho, it's off to work we go’-mannetjes uit de Disney-variant. Ze zijn immers de hele dag weg, bezig met hun onduidelijke graafwerk en als ze 's avonds thuiskomen, zijn ze moe en willen niets anders dan wat eten en een glaasje drinken. Voor Sneeuwwitje hebben ze weinig echt persoonlijke aandacht. De dwergen zijn vermoeide, | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
oude kereltjes, die Sneeuwwitje denken te beschermen door haar bewegingsvrijheid steeds meer in te perken. Van het opvoeden van een opgroeiende puber hebben ze weinig kaas gegeten. Door Hofmans psychologische uitwerking van de personages kreeg zijn versie van ‘Sneeuwwitje’ een tragisch karakter. Het Disney-sprookje waarin het mooie prinsesje aan het eind door de knappe prins gered wordt en met wie ze op zijn paard een gelukkige toekomst tegemoet rijdt, is bij Hofman veranderd in een verhaal over een eenzaam meisje dat door haar moeder verstoten is. Van het oorspronkelijke ‘eind goed, al goed’ is bitter weinig overgebleven. | |||||||||
Metafictioneel karakterWat moeten we met een verhaal, dat gekwalificeerd wordt als ‘zo zwart als inkt’? Uiteraard slaat ‘inkt’ terug op de duisternis van Sneeuwwitjes leven, maar er is meer. De aanduiding plaatst het verhaal ook nadrukkelijk in een talige traditie. Hofman bedient zich - we gaven daar in het voorgaande al enkele voorbeelden van - in zijn tekst van verschillende talige registers en verwijst herhaaldelijk naar andere verhalen, de geschiedenis en sprookjes. Volgens Lieke van DuinGa naar voetnoot3. verwijst de titel door het woord ‘inkt’ bewust naar het fantastische karakter van het verhaal. Het is geschreven en blijft dus verzinsel. Maar het knappe van Hofmans vertelling is nu juist, dat óók een verzinsel wáár kan zijn. Met zijn nuanceringen en veranderingen laat Hofman zien dat het verhaal van de jaloerse moeder met de mooie dochter maar al te levensecht kan zijn. In zijn titel verwijst Hofman niet alleen naar het sprookje van de gebroeders Grimm, Zwart als inkt is ook het verhaal dat Sneeuwwitje zelf schrijft. Om de verveling en de eenzaamheid in het dwergenhuisje te doorstaan, begint zij briefjes te schrijven, die tezamen het verhaal van haar leven bij de dwergen vertellen. Wanneer dat leven beëindigd wordt door een hap uit een giftige appel, komt er ook een eind aan Sneeuwwitjes levensverhaal zoals dat is vastgelegd in de briefjes: ‘De wereld sloeg om/ als de bladzijde van een boek.’ Hofmans bewerking is te plaatsen in een traditie van metafictionele teksten. Dat wil - onder meer - zeggen dat in het verhaal de functie van de taal wordt geproblematiseerd. Zwart als inkt lijkt een verhaal over de onmacht van de taal, want de briefjes van Sneeuwwitje noch de brieven van de moeder aan de jager worden beantwoord. Schrijven kan de fundamentele eenzaamheid van moeder en dochter niet doorbreken: ‘Ze vulde haar leven/ met briefjes, maar/ haar leven was/ een lege bladzijde.’ Zelfs de taal van de bijbel is niet in staat een einde aan Sneeuwwitjes eenzaamheid te maken: ‘Het Oude Heilige Boek was wel hon- | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
derdmaal doorgebladerd, Jezus/ voer wel honderdmaal ten hemel.’ Uiteindelijk blijkt de inkt, gemaakt van water, roet en dwergenbloed, toch een soort levenselixer, want het meisjeje overleeft door te schrijvenGa naar voetnoot4.. De briefjes van Sneeuwwitje blijken aan het eind van het verhaal haar redding te worden. De prins is er zeer van onder de indruk en besluit niet alleen de briefjes, maar ook het dode meisje mee te nemen naar zijn paleis. Deze prins overigens bezit de macht over de taal aanvankelijk wél. Schrijfboek, pen en inkt maken lange tijd deel uit van de bagage van de prins, maar ze verliezen hun functie als het mooiste meisje van het land is gevonden. Dan doet ook de prins afstand van de taal. Uiteindelijk gaat het om de realiteit, ‘woorden lijken alleen maar een slap aftreksel te zijn’ om met Jant van der Weg te sprekenGa naar voetnoot5.. | |||||||||
Stilistische virtuositeitHet verhaal lijkt geschreven te zijn als een lang, episch prozagedicht. De bladspiegel is overzichtelijk door de korte regels. Daardoor doet het geheel denken aan een gedicht, maar schijn bedriegt, want van een ‘serieuze versregel’ is toch eigenlijk geen sprake, constateert dichter en recensent Marjoleine de Vos: ‘Het afbreken van de zinnen lijkt eerder ingegeven door het verlangen om een bepaalde nadruk aan de woorden te geven dan doordat enig metrum daarom vroeg.’Ga naar voetnoot6. De vaak lange zinnen zijn over verschillende regels verspreid en worden getypeerd door veelvuldig voorkomende enjambementen (‘Hij kwam naar haar toe/ met zijn mes. Met een haal/ sneed hij het touw door.’) Door de regels te breken voert Hofman de spanning op en verhoogt hij het effect van de mededeling. Een speels, poëtisch effect bereikt Hofman ook nog op een andere manier. Met veel fantasie speelt hij met woorden en klanken. Hofman blinkt uit in het bedenken van grappige opsommingen, alliteraties (jurken hebben ‘Moorse motiefjes’ of zijn ‘van satijn met zilveren stipjes’, de dwergen ‘mompelen en morren’) en binnenrijmen (‘Het kon van alles zijn, wijn, azijn of karmozijn,/ of het dikke bloed van een konijn.’). Typerend voor Hofmans stijl is zijn aan ironie grenzende humor en de laconieke, vaak onderkoelde reacties van de personages op de gebeurtenissen. Als de dwergen voor de derde keer een dode Sneeuwwitje in hun huisje aantreffen, kunnen ze ‘zich wel voor de kop slaan./ “Toch niet weer?” vroeg Zwem’. Vurg constateert dat het meisje erg wit ziet. Phuufs reactie is treffend: ‘Dat zag ze | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
altijd al.’ In hun verdriet blijven de dwergen praktische mannetjes die weinig van hun gevoelens laten blijken: ‘Ze legden haar in de kist./ Ze paste precies.’ Hun zorg voor het dode meisje in de glazen kist lijkt oprecht goed bedoeld, maar ze zijn niet geheel ongevoelig voor de rijkdom van de prins, die niet alleen de briefjes van Sneeuwwitje, maar ook het meisje zelf wil kopen: ‘“En ik neem ook dat meisje mee,” zei hij./ Toen keken ze bedenkelijk./ “Morgen geef ik jullie goud,” zei de prins./ Toen keken ze al minder bedenkelijk.’ Schrijnende situaties worden gerelativeerd door het droge commentaar van de verteller, die we, zo is ons vermoeden, wel mogen identificeren met de auteur buiten het boek. Diens reactie op de tragiek van de onbeantwoorde briefjes is laconiek: ‘Hoe mooi ze ook schreef, er kwam geen/ antwoord. Dat heb je wel vaker bij brieven.’ Hofmans talige creativiteit wordt zichtbaar in de verschillende taalregisters, waarop hij zich beroept. Herhaaldelijk refereert hij aan bekende formules uit sprookjes, maar gebruikt hij ze net even anders. Aan dergelijke formuleringen geeft hij een originele draai, die steeds in dienst staat van de tekst als geheel. Wim Hofman laat de dingen niet gebeuren op een kwade dag, maar ‘op een andere kwade dag’, waaruit blijkt dat Sneeuwwitjes bestaan wel erg treurig is. Ook formuleringen als ‘het werd weer eens herfst’ benadrukken Sneeuwwitjes eindeloze verblijf bij de dwergen. Wanneer Sneeuwwitje begrijpt dat de jager haar wil doden, wordt ze bang en kwaad en dreigt (hoe ironisch!) met de wraak van haar moeder: ‘Als mijn moeder dat hoort,/ loopt het slecht met je af.’ Het laatste gedeelte van die zin komt in sprookjes over het algemeen van de verteller. Door Sneeuwwitje deze tekst in de mond te leggen lijkt het of het meisje op de hoogte is van de geijkte sprookjesformuleringen. Zo reflecteert Hofmans vertelling even op het sprookjesgenre. Nog duidelijker komt dat naar voren in de passage waarin de dwergen Sneeuwwitje weer eens van goede raad voorzien: ‘Laat niemand binnen./ Denk aan de wolf en de zeven geitjes.’ Deze verwijzingen naar andere teksten versterken het metafictionele karakter van de tekst. Een ander register waarvan de schrijver zich bedient, is de taal uit de Heilige Schrift. Als de moeder haar dochter met een lint, dat zichzelf steeds strakker trekt, om het leven probeert te brengen, staat er: ‘Voorbij zweefde de zon, kwam terug/ als een harige zak (...).’ In de openbaring van Johannes wordt de zon na het openen van het zesde zegel ook ‘zwart als een haren zak’. Voor Sneeuwwitje is net als in dit laatste bijbelboek het einde van de wereld aangebroken. De meest treffende bijbelse verwijzing vinden we in de passage waarin de moeder haar dochter de giftige appel (een vrucht die we uit een ander bijbelboek kennen) aanbiedt met de woorden: ‘Hier, neem en eet!’ Baudoin wijst op het contrast tussen het dodelijke aanbod van Sneeuwwitjes moeder en de | |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
oorspronkelijke formule uit het Nieuwe Testament, uitgesproken door Jezus bij het laatste avondmaal en die, iets uitgebreider, luidt ‘Neem en eet, want dit is mijn lichaam’, daarmee verwijzend naar het voortleven van Christus na zijn doodGa naar voetnoot7.. In een interview met Paul Steenhuis zegt Hofman over deze appelscène het volgende: ‘Eigenlijk is het in dit sprookje net andersom dan in het verhaal in het Paradijs. Daar begint de ellende als Eva in de appel bijt. Bij Sneeuwwitje is de ellende dan voorbij.’Ga naar voetnoot8. Hoewel, ook zij zal voortleven. Al is het bij Hofman dan niet lang en gelukkig. Een laatste techniek of register waar Hofman zich van bedient, is het uitbuiten van het contrast tussen de letterlijke en figuurlijke betekenis van zinnen. In een briefje aan een spijker in de muur vraagt Sneeuwwitje de spijker of hij op zijn kop heeft gekregen; als het de eenogige Um zijn beurt is om op Sneeuwwitje te letten, wordt gezegd dat hij ‘een oogje in het zeil zal houden’; en als Sneeuwwitje op wrede wijze alle kippen van het leven heeft beroofd en er in het dwergenhuisje dagenlang niets anders dan kip gegeten wordt, zegt Vurg dat hij geen kip meer kan zien. Niet zelden sorteert de schrijver met deze stilistische techniek een humoristisch effect: ‘“Je bent erg mooi,” zei de spiegel./ “Zelden zo'n mooie vrouw gezien.”/ “Je draait eromheen”, zei de vrouw./ “Kon ik dat maar,” zei de spiegel.’ | |||||||||
Een werveling van motievenZwart als inkt lijkt welhaast een complexe, gelaagde roman voor volwassenen, zozeer wordt het boek gekenmerkt door terugkerende motieven en subtiele herhalingen, waardoor de tekst een uiterst hechte structuur kent. Hermans' adagium dat ‘in een klassieke roman geen mus van het dak [mag] vallen, zonder dat het een functie heeft’, lijkt volledig van toepassing te zijn. Laten we de slang eens bij de kop nemen. Elders in dit nummer gaat Anne de Vries uitgebreid in op het motief van de slang in Zwart als inkt. Al in het eerste hoofdstuk doet het beest zijn intrede als zinnebeeld van boosaardigheid. De koning brengt van zijn verre reizen altijd een geschenk voor zijn vrouw mee. Van zijn laatste reis is het ‘een ring als een kronkelend slangetje/ met oogjes van citrien.’ Het is een bewijs van zijn liefde voor de mooiste vrouw van het land, maar tegelijkertijd is het cadeau een onheilsvoorwerp dat een donkere schaduw over de toekomst (van het verhaal) werpt. Later in het verhaal keert de slang terug - het viel te verwachten in een verhaal met een onmiskenbaar bijbelse onderstroom - als de bijbelse vertegen- | |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
woordiger van het kwaad. Tijdens haar zwangerschap werkt de moeder aan een borduurwerk, dat als een narratieve pendant beschouwd kan worden van de briefjes van Sneeuwwitje; beide personages ‘weven’ zo hún verhaal (ten overvloede wellicht: de oorspronkelijke betekenis van ‘tekst’ is ‘weefsel’). Op dat borduurwerk wordt langzaam de voorstelling van het paradijs (mét Adam en Eva én rode appeltjes) zichtbaar. BaudoinGa naar voetnoot9. interpreteert deze afbeelding terecht als de verwachting van de moeder van de naaste toekomst, waarop zij zich verheugt. Maar de volwassen belezen lezer weet dat de zwarte (!) slang met de gele oogjes, die zich om de stam kronkelt, een vooruitwijzing is naar naderend onheil. En inderdaad, de koning komt niet meer terug uit de oorlog, de mooie moeder raakt verbitterd en de verwachte vreugde die het kind had moeten brengen, blijft uit. De rest van het verhaal blijft de slang als leidmotief in de tekst aanwezig. Rivieren kronkelen zich als slangen door het landschap, in het bos zitten kleine groene slangetjes verstopt en het wurglint, waarmee Sneeuwwitjes moeder haar dochter de eerste keer om het leven probeert te brengen, lijkt op ‘een slang die zichzelf steeds verder opvrat’, de karavaan waarmee de prins op reis is, beweegt zich als ‘een langgerekte slang’ en het monster dat op een dag opduikt heeft een tong als een slang. Het kwaad heeft zich voorgoed in het leven van Sneeuwwitje verankerd, lijkt Hofman hiermee te willen zeggen. Te veel is er in haar leven gebeurd om haar ooit nog gelukkig te laten zijn. Het hechte weefsel dat Zwart als inkt is, komt ook tot uiting in andere motieven. Zo zijn er het mes van de jager met het hoofdje op het heft en de bloedgeul langs het lemmet, de steeds groter wordende stapel briefjes, de zwarte vogels die over de bladzijden vliegen en natuurlijk de spiegel. Die laatste valt in Hofmans versie niet alleen op door de bijzondere wijze waarop hij de moeder tactvol te woord staat - zo zegt hij niet ronduit dat Sneeuwwitje de moeder in schoonheid voorbijgestreefd is, maar dat Sneeuwwitje ‘denk ik’ mooier is - maar ook door aan het eind weer op te duiken als huwelijkscadeau van de moeder aan haar dochter. Sneeuwwitje laat de spiegel aan de wand van haar kamer ophangen, ‘ze wilde zichzelf wel eens zien./ En toen dat gebeurd was zei de spiegel:/ “Goed zo, mooi zo.”’ Hiermee is het verhaal rond: er is opnieuw een mooie, jonge rijke vrouw met een pratende spiegel. L'histoire se répète. Ook Hofmans motto, ontleend aan Little Gidding van T.S. Eliot, verwijst hiernaar: ‘What we call the beginning is often the end/ And to make an end is to make a beginning.’ | |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
Een ander structurerend element zijn de kleuren wit, rood en zwart, het zijn de drie beroemde kleuren die als topoi altijd met de schoonheid van Sneeuwwitje verbonden worden. ‘Allereerst is er het wit, dat staat voor de romantische idee van het onschuldige kind, dat eigenlijk buiten het leven staat. Het rood staat voor het leven (vergelijk ook Sneeuwwitjes menstruatie, JA/HB) en dat daarin klappen vallen en bloed vloeit is onvermijdelijk. Net zoals de dood, het zwart, onvermijdelijk is, vandaar dat rood en zwart ook veel vermengd worden.’Ga naar voetnoot10. Hofman heeft de drie kleuren niet alleen in de tekst verwerkt, ook zijn illustraties zijn uit deze drie kleuren opgebouwd. Dat zwart de meest voorkomende kleur is, is niet verwonderlijk: het verhaal is immers ‘zwart als inkt’ en dat geeft weinig aanleiding tot lichte tekeningen (zie ook het al genoemde artikel van Anne de Vries in dit nummer). Die kleuren duiken bij voortduring op: Hofman is een beeldend kunstenaar in woorden. Zwart is niet alleen de kleur van de rouw als de koning gestorven is (de moeder draagt een zwarte jurk en schildert haar nagels en lippen zwart), ook de nachten zijn zwart als ijs van bevroren inkt, er zitten zwarte vogels op zwarte takken van een zwarte boom, een zwarte haan kraait zich schor, een vrouw in een zwarte mantel met een zwarte kap brengt een appel aan Sneeuwwitje. Ook de andere twee kleuren komen steeds terug. De zwangere moeder kijkt uit het raam naar een wit sneeuwlandschap, 's nachts staat er een witte maan aan de hemel, Sneeuwwitjes beddenlaken is wit als een landschap in Lapland in de winter en in het bos hangen de Witte Wijven rond. De moeder prikt zich bij het borduren in de vinger en de druppel bloed uit haar vinger brengt haar op de gedachte dat de lippen van haar dochtertje zo rood moeten zijn als bloed. Later in het verhaal komt een roodharige vrouw Sneeuwwitje een kam brengen en nog weer later neemt het meisje de dodelijke hap uit de rode helft van de appel, waarna ze wegzakt ‘in een zee van bloed en inkt’. Op dit cruciale moment in het verhaal - Sneeuwwitje is nu zo dood, dat de dwergen haar niet meer tot leven weten te wekken - komt een aantal belangrijke motieven uit het boek samen.Ga naar voetnoot11. Niet alleen twee van de hoofdkleuren, maar ook de spiegel (de fatale vrucht ‘spiegelt’) wordt genoemd. Uit al deze structurerende verhaalelementen blijkt de hechte compositie van Hofmans vertelling. Een op het eerste gezicht losstaande zijlijn van het verhaal, een bosduivel die te pakken is genomen voor het vinden of stelen van een zilveren belletje, blijkt toch weer met het hoofdverhaal samen te hangen, omdat het het belletje van het popje is, dat zij op haar tocht door het bos bij zich had. | |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
De terloops geuite opmerking van de spiegel, als Sneeuwwitje een half jaar oud is, dat het meisje minstens zo mooi wordt als haar moeder, ‘of nog mooier,/ al kan dat haast niet’, wordt op tragische wijze bewaarheid. Ook Sneeuwwitjes belofte nooit meer in de spiegel te kijken, als ze maar weg mag uit het dwergenhuisje en terug naar huis, wordt niet zomaar vermeld. Op het moment dat zij op de laatste pagina deze belofte breekt, blijkt dat ook lieve kleine meisjes in ijdele jonge vrouwen kunnen veranderen. Die betrekkelijk narcistische ijdelheid kwam al eerder naar voren in een passage waarin Sneeuwwitje water uit de put haalt: ‘Eerst keek ze in de put. Dat deed ze steeds./ Beneden in de put zag ze zichzelf./ Haar gezicht met de lange zwarte haren./ “Hoi!” zei ze.’ De slang die in zijn eigen staart bijt, een zogenaamde ‘ourobouros’, lijkt eveneens - net als het motto van het boek - te verwijzen naar het circulaire karakter van het verhaal. | |||||||||
De veronderstelde lezerDe volgende passage vinden we aan het eind van het verhaal: ‘We zijn nu op bladzijde zoveel/ en het is welletjes. Alles lijkt koek en ei/ en we zouden hier dus mooi kunnen eindigen.’ De tekst is cursief gedrukt, waarmee het fragment nog eens extra accent krijgt. ‘Het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen is uit,’ zo luidt de boodschap, ‘het sprookje is ten einde en iedereen leefde nog lang en gelukkig.’ Maar Hofman zou Hofman niet zijn, als hij ook aan deze passage niet een bijzondere draai zou weten te geven. Alles is immers niet koek en ei, maar lijkt het slechts te zijn en daarom zou het verhaal hier wel kunnen eindigen, maar gaat het in de praktijk nog twee pagina's door. Hiermee logenstraft Hofman het eigentijdse misverstand als zou het sprookje een sentimenteel en zoetsappig genre zijn.Ga naar voetnoot12. Het beeld van de auteur, zoals dat uit Zwart als inkt oprijst, de zogenaamde impliciete auteur, is dat van een schrijver die de wereld op kritische wijze beschouwt. Deze impliciete auteur lijkt weinig vertrouwen te hebben in de mensheid en vooral bij een veilig en gelukkig kinderbestaan zet hij vraagtekens. In dit opzicht spiegelt de impliciete auteur de ideeën van de auteur van vlees en bloed: ‘Kinderen zijn de zwakste partij en altijd als eerste de dupe.’Ga naar voetnoot13. Deze boodschap wordt in zijn bewerking van ‘Sneeuwwitje’ uitgedragen. De zogenoemde fijne, onschuldige kindertijd is een fabeltje. ‘De kinderwereld is niet het vrolijke, kleurrijke, avontuurlijke, pijnloze wereldje zoals zoveel volwassenen dat zien,’ aldus Hofman in een interview.Ga naar voetnoot14. | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
Een dergelijke visie getuigt van weinig optimisme en veronderstelt een lezer die in staat is zich in deze zienswijze te verplaatsen. Aangenomen mag worden dat kinderen daar over het algemeen niet toe in staat zijn. Zij missen de levenservaring om de wereld op een dergelijke wijze te benaderen. De pessimistische kijk van de auteur die ín en met het verhaal wordt uitgedragen, zal de meeste kinderen vreemd zijn. Daardoor ook zal het verhaal op veel kinderen een vervreemdende werking hebben. Afgaande op de titel van het boek (Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen) zullen zij het bekende sprookje van Grimm of van de Disney-film verwachten. Hofmans versie is in sommige opzichten echter zo ver van het origineel én van de populaire varianten verwijderd, dat kinderen met moeite het oorspronkelijke verhaal erin zullen herkennen. In de tekst wordt een wereld gepresenteerd, waarin via een alwetende verteller het bekende sprookje over Sneeuwwitje met een grote dosis ironie wordt verteld. De wijze waarop deze verteller de karakters nuanceert, maakt het sprookje realistischer, maar tegelijkertijd zorgt deze nuancering ook voor een verwijdering van de Grimm-versie. De lezer moet voldoende afstand tot het origineel kunnen nemen om de bijzondere variant van Wim Hofman op literaire waarde te kunnen schatten en de ironie te doorzien. Het verhaal veronderstelt een lezer, de impliciete lezer dus, die in staat is de gepresenteerde wereld tegen de achtergrond van eerdere versies van ‘Sneeuwwitje’ te recipiëren. Veel kinderen zullen de Grimm-versie als de ‘echte’ versie beschouwen en de pessimistische bewerking van Hofman daarom maar met mate kunnen waarderen. Naast begrip voor die sombere visie op het leven veronderstelt Zwart als inkt ook een lezer die het vermogen bezit de intertekstualiteit (bijbel, andere sprookjes) te doorzien en de betekenis van herhalingen, vooruitwijzingen, parallellen en contrasten te begrijpen. Het is noodzakelijk dat die lezer een zekere ervaring met literaire teksten heeft, wil hij het verhaal in zijn literaire context kunnen plaatsen. Bovengenoemde eigenschappen van de veronderstelde lezer zijn samen te brengen onder één noemer: de impliciete lezer wordt geacht de open plekken in het verhaal te kunnen concretiseren. Alleen dan is hij in staat tot een ideale lezing van de tekst. De Duitse theoreticus Wolfgang Iser noemt het geheel aan structuren die door Unbestimmtheit (= onbepaaldheid) gekenmerkt worden de ‘impliciete lezer’: een repertoire van aanwijzingen en lege plekken, dat de lezer tot een actieve communicatiepartner maakt en zijn leesplezier mede veroorzaakt.Ga naar voetnoot15. Simpeler gezegd komt het erop neer dat de betekenis van de tekst zich slechts openbaart wanneer deze structuren worden ingevuld. Om deze zoge- | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
noemde Gesammtsinn van de tekst zo dicht mogelijk te naderen moet de lezer een esthetische leeshouding aannemen. Het concretiseren van die ‘open plekken’ in het verhaal, in termen van Iser de Unbestimmtheitstellen, veronderstelt een activiteit van de lezer waartoe de meeste jonge lezers niet in staat zullen zijn. Door gebrek aan lees- en levenservaring zullen kinderen over het algemeen niet alle open plekken in kunnen vullen. Aangenomen mag worden dat kinderen zich vooral met Sneeuwwitje zullen identificeren, wat er ongetwijfeld toe zal leiden dat zij niet in staat zullen zijn tot die Gesammtsinn van het verhaal door te dringen. Daarvoor is het immers noodzakelijk de rol van de verteller te interpreteren en de ironie te doorzien. De belangrijke rol van de verteller zal hen over het algemeen ontgaan. Voor de volwassen lezers - waartoe de auteurs van dit artikel zich gemakshalve rekenen - geldt dat zij zich waarschijnlijk eerder met de verteller zullen vereenzelvigen dan met een van de personages. Zij zullen daardoor dichter tot de kern van het verhaal naderen en de ideale lezer zijn die de tekst (Hofman?) veronderstelt. Zwart als inkt grenst op het niveau van stijl en compositie aan een originaliteit en literair vakmanschap die men typerend mag achten voor volwassenenliteratuur. Een dergelijke tekst veronderstelt een lezer die bij machte is de ‘totaalbetekenis’ van het werk te doorgronden. In navolging van Hans-Heino Ewers en Zohar ShavitGa naar voetnoot16. menen ook wij ervan uit te mogen gaan dat kinderen en volwassenen een tekst niet op dezelfde wijze recipiëren en dat alleen de (belezen, dat wel!) laatsten in staat geacht mogen worden de minder conventionele lezing van de tekst te realiseren. Wij denken dat slechts volwassen lezers de door Hofman aangebrachte ‘codes’ in Zwart als inkt zullen kunnen ontcijferen. Jonge lezers (en dan spreken wij over kinderen van een jaar of tien, elf, de leeftijdscategorie voor wie uitgeverij Querido het boek heeft uitgegeven) zullen - nogmaals, over het algemeen - niet in staat zijn de ‘open plekken’ in de tekst te concretiseren en te interpreteren. Waarmee de vraag, in de titel van dit artikel gesteld, met ‘nee’ is beantwoord. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
|