| |
| |
| |
Wim Hofman, reisgenoot
Karel Maartense
Karel Maartense heeft veel reizen gemaakt met Wim Hofman. Het reisdoel was nooit ontleend aan een toeristische gids, maar aan een literaire studie, een annotatie of een biografie. Hieronder geeft hij een portret van Wim Hofman als reisgenoot op deze literaire pelgrimstochten.
Wim Hofman is een romanticus. Niet een aanhanger van de zwarte romantiek, al schuwt hij in zijn verhalen het lugubere niet. Niet een vluchter voor de alledaagse onverdraaglijke werkelijkheid (daarvoor is hij teveel een levensgenieter), maar iemand die voortdurend op zoek is naar het aangename, het aardige, het dwarse: de parels tussen de zwijnen, het goud dat nog niet blinkt, het brood dat de honden niet lusten. Daarom reist hij. Wie zoekt, moet op stap.
| |
Rome
Een van de eerste reizen die ik met hem maakte, was een dienstreis naar Rome voor het schooltelevisieprogramma ‘christendom’ ten behoeve van het vakgebied Geestelijke Stromingen. Hij leek me als ex-priester een uitstekende vertellende gids in die reeks. Nadat hij de interieurs van de Sint Jannen in 's-Hertogenbosch en Gouda van commentaar had voorzien, was Rome aan de beurt. Op de zondag na Pasen zouden we opnamen gaan maken op het plein voor de Sint Pieter, waar de paus vanuit zijn hooggeplaatste venster de menigte toespreekt.
We hadden met de cameraploeg afgesproken om onder andere een paar shots te maken van Wim temidden van de menigte, kijkend en luisterend naar de pauselijke boodschap. We kwamen veel te vroeg op het plein en besloten eerst een kijkje te gaan nemen in de kerk der Friezen, die honderd meter van het plein ligt. Daar kwamen we als geroepen, want de kopstukken van de KRO waren op bezoek bij mgr. Muskens, destijds rector van het Pauselijk Nederlands College te Rome. Het bestuur wilde voltallig met hem op de foto. Of we een serie foto's wilden maken van het gezelschap? Zo werden we meegesleurd in de rondleiding en naar een hapje en een drankje achteraf.
Inmiddels was het Sint Pietersplein volgestroomd met gelovigen, toeristen en nieuwsgierigen. Hoe we ook rondspeurden, we konden de ploeg niet vinden en na langdurig vergeefs zoeken kwamen we op de gedachte dat we beter terug konden gaan naar het hotel. (Mobiele telefoontjes waren nog geen gemeengoed.)
| |
| |
Te voet gingen we achter het Vaticaan langs omhoog zodat we westelijk van de Tiber bleven. Wim kende een route die ons voerde langs het klooster van Sint Onofrio naar een hoog plateau met uitzicht over de stad, waar een reeks beelden van Garibaldi en zijn volgelingen opgesteld staat.
Uiteindelijk kwamen we in het stadsdeel Trastevere terecht, waar we de kerk van de heilige Cecilia bezochten: de mooiste heilige van de hele Roomse Kerk, volgens Wim. Vooraf had hij al bedongen, dat ze in het programma zou worden opgenomen; en tijdens ons korte verblijf in Rome hebben we haar drie maal bezocht. De vorige dag waren we in de catacomben van Calixtus geweest, waar het sneeuwwitte, marmeren beeld ligt, dat aan het eind van de zestiende eeuw in opdracht van een kardinaal werd gemaakt. Over Cecilia is weinig met zekerheid bekend, maar er doen wel verhalen over haar de ronde. Hier volgt in het kort haar heiligenleven: een sprookje, een prototype van het soort verhalen, waarnaar Wim op zoek is.
| |
Het leven van de Heilige Cecilia
Omstreeks het jaar 200 werd Cecilia geboren als dochter van een aanzienlijke Romeinse familie. Al vroeg kwam ze in aanraking met het christendom, ‘verloofde’ zich met Christus en legde de gelofte van maagdelijkheid af
Valerius, een jonge man die verliefd op haar was, vroeg haar vader toestemming om met haar te trouwen. Alles werd voor de bruiloft in gereedheid gebracht, maar Cecilia was niet van plan haar gelofte te verbreken en zong in stilte een lied voor de Heer.
In de huwelijksnacht vertelde zij haar echtgenoot van haar gelofte. Ze zei, dat ze beschermd werd door een engel. Niemand mocht haar aanraken. Wie het toch deed, zou door God vreselijk gestraft worden. Valerius vroeg of hij die engel mocht zien. Dat kon, maar dan moest hij zich eerst door de paus laten dopen. Dat deed hij.
Toen hij terug kwam, zag hij dat Cecilia rozen kreeg van haar beschermengel. Dat overtuigde hem en hij ontpopte zich tot een fanatiek christen. Hij bekeerde zijn broer Tiberius en met z'n drieën verzorgden ze andere christenen die om hun geloof vervolgd werden. Het werd ontdekt en de beide broers werden gevangen genomen en onthoofd. Ook Cecilia zou om het leven gebracht worden door een gedwongen bad in kokend water. Het bad deerde haar echter niet. Toen besloot men haar ook te onthoofden. De beul moest drie maal slaan. Daarna leefde ze nog drie dagen voordat ze aan haar verwondingen bezweek.
Haar stoffelijke resten bleven bewaard in haar woonhuis. Boven op die Romeinse villa werd later de kerk gebouwd, die haar naam kreeg. Het lichaam van de martelares werd in een kist overgebracht naar de catacomben van Calixtus.
| |
| |
In 1599 werd de kist door een kardinaal geopend. Hij zag dat het lichaam nog geheel intact en onbeschadigd was en gaf de beeldhouwer Maderno de opdracht om een beeld van haar te maken. De beeldhouwer signeerde het beeld toen hij klaar was en schreef erbij, dat hij Cecilia had afgebeeld zoals zij was gevonden.
Een kopie van het beeld van de ontzielde heilige ligt ook in de naar haar vernoemde kerk. Maagdelijk wit, voor het altaar, een diepe snede in haar hals. De ene hand met drie, de andere hand met één vinger gestrekt, verwijzend naar haar vaste geloof in de goddelijke drie-eenheid. (Hoewel dat maagdelijke volgens Wim, die weet heeft van de gebruiken bij onthoofdingen door Romeinse soldaten, niet waarschijnlijk is.)
Aan het eind van de week hebben we Cecilia nog een keer bezocht. Nadat we haar en haar kerk met gepaste eerbied hadden gefilmd, wilden we vertrekken. Maar zo gemakkelijk ging dat niet. Onze begeleidster, een non uit het aangrenzende Benedictinessenklooster, vroeg ons beledigd of we wilden gaan zonder dat we het mooiste en interessantste gezien en gefilmd hadden. Ze bracht ons naar een trap. Demonstratief verwijderde ze het dikke koord dat als afsluiting diende en wees ons de weg naar beneden.
We kwamen in de byzantijnse crypte en in de restanten van de oude Romeinse villa waarvan men vermoedt dat Cecilia er ooit woonde. Gehoorzaam hebben we het duistere en ondergrondse deel van Sint Cecilia op film vastgelegd, waaronder een stenen kist waarop de jacht op een enorm everzwijn is afgebeeld en, opmerkelijk, een altaar voor de huisgoden van de Romeinen, de Lares.
| |
Winnie de Poeh
Door de ervaringen in Rome kregen we de smaak van het reizen te pakken. Het liefst bewandelen we dan wegen die in de literatuur ook worden afgelegd. We
| |
| |
reizen volgens het boek en niet volgens de Michelinkaart (de laatste kilometers althans). We denken dat we zo het best het werkelijkheidsgehalte van de literatuur kunnen vaststellen. Dat leidt vanzelfsprekend tot een beter begrip van de tekst en een dieper inzicht in wat de auteur bezield heeft. Je ziet de culturele en landschappelijke impulsen waaruit hij of zij een keuze maakte, een bewuste keuze die klaarblijkelijk een onderdeel moest worden van de andere, literaire werkelijkheid die hem of haar voor ogen stond.
Op onze reis door Zuidoost-Engeland, de bakermat van de jeugdliteratuur, kwamen we op de plaats waar de geschiedenis van Winnie The Pooh zich afspeelt, ergens tussen Tunbridge Wells en East Grinstead. We hebben daar de bordjes gevolgd die ons vanaf het vroegere huis van de familie Milne, Cotchford Farm, de weg wezen naar de beroemde Poohsticks Bridge, waar Christopher Robin en zijn dierlijke vrienden het spel met de stokjes speelden. Een weg met veel hindernissen. Achter een rij huizen langs liep een glad pad door het natgeregende gras. Langs en over hekken en hagen, door weilanden vol koeien, schapen en enkele stieren glibberden we een heuvel af en kwamen we op een breder pad dat bestond uit modder en plassen. Door de glij-, val- en klimpartijen raakte ik aardig achterop.
Uiteindelijk bereikten we het doel van de tocht en waren we getuige van de activiteiten van een groep Japanners of Chinezen (ons waarnemingsvermogen was inmiddels sterk verminderd) die op het onmiskenbare bruggetje van Pooh van de ene reling naar de andere liepen om te zien hoe de bladsteeltjes die ze in het water gooiden onder de brug door met de stroom meedreven. Aan de andere kant van de beek was een terrein waarop bussen en auto's geparkeerd stonden, bereikbaar via een goed geplaveide weg. Het soort weg dat wij vermijden.
| |
Lewis Carroll
Zoals bekend is Wim tijdens een vroeger verblijf in Surrey, Engeland behoorlijk geraakt door nonsensdichters als Lewis Carroll en Edward Lear. We zijn dan ook op zoek gegaan naar de plaats waar Lewis Carroll in 1874 al wandelend gegrepen werd door een regel die hem niet losliet: ‘For the Snark was a Boojum, you see.’ Die regel werd het slotvers van zijn gedicht ‘The hunting of the snark’.
We hebben die historische plek gevonden. In de heuvels ten noorden van Guildford waar Lewis Carroll woonde. In die stad vonden we ook zijn huis en de kerk waar hij wel eens preekte. Daar beklom Wim de kansel en sprak tot mij als ware hij Lewis Carroll: nonsens.
| |
| |
Wie de gangen van Carroll wil nagaan, ontkomt niet aan een bezoek aan Oxford.
Hij was er lector aan het Christ Church College en bewoonde een kamer aan de Tom Quad. Op een zonnige dag in juli van het jaar 1862 werden de drie dochtertjes van Henry Liddell, deken van Christ Church, bij hem afgeleverd. Samen met een collega nam hij de meisjes mee om een boottochtje te maken op de rivier. Het gezelschap liep naar de Folly Bridge over de rivier de Isis en huurde een roeiboot bij Salter's boatyard. Ze voeren stroomopwaarts naar Godstow, waar ze stopten om in de schaduw van een paar hooischelven te picknicken. Tijdens dat uitstapje ontstond de eerste versie van Alice in Wonderland, speciaal bedacht voor het jongste meisje, Alice Liddell.
Wij hebben die tocht ook gemaakt, maar aangekomen bij de brug overzagen we de roeiboten en besloten we gebruik te maken van een ander vervoermiddel. Bij Godstow Lock aangekomen benaderden we het picknickveld van een andere kant, via de ‘Trout Inn’, een herberg waar op het terras een gesprek onmogelijk was wegens het onophoudelijke lawaai van vallend water. Bovendien werden we voortdurend opgeschrikt door krijsende pauwen die ons letterlijk om de oren vlogen, van boom naar boom en naar het dak van de pub. Toen we eenmaal een rustig plekje aan de oever van de Theems gevonden hadden, constateerden we dat de omgeving ons bekend voorkwam. Dat had inspecteur Morse op zijn geweten.
| |
Edward Lear
In Rye bezochten we een andere vermaarde en door ons goed gekeurde pub: The Mermaid. Een bijzonder inspirerende herberg, zowel van binnen als van buiten. Houtsnijwerk en schilderijen van de Preraphaelieten (of kopieën daarvan) bepalen de sfeer en die paste uitstekend bij de pinten die we bij de open haard dronken.
Toen we weer buiten kwamen, zagen we nog een pub, met een opmerkelijk uithangbord. De naam was ‘The runcible spoon’. Alleen een ingewijde in het werk van Edward Lear weet dat we dan te maken hebben met een verwijzing naar diens gedicht ‘The Owl and the Pussy-cat’.
| |
| |
The Owl and the Pussy-cat went to sea
In a beautiful pea green boat,
They took some honey, and plenty of money,
Wrapped up in a five pound note.
The Owl looked up to the stars above,
And sang to a small guitar,
‘O lovely Pussy! O Pussy my love,
What a beautiful Pussy you are,
What a beautiful Pussy you are!’
Pussy said to the Owl, ‘You elegant fowl!
How charmingly sweet you sing!
O let us be married! too long we have tarried:
But what shall we do for a ring?’
They sailed away, for a year and a day,
To the land where the Bong-tree grows
And there in a wood a Piggy-wig stood
With a ring at the end of his nose,
With a ring at the end of his nose.
‘Dear pig, are you willing to sell for one shilling
Your ring?’ said the Piggy, ‘I will.’
| |
| |
So they took it away, and were married next day
By the Turkey who lives on the hill.
They dined on mince, and slices of quince,
Which they ate with a runcible spoon;
And hand in hand, on the edge of the sand,
They danced by the light of the moon,
They danced by the light of the moon.
Het raadselachtige woord ‘runcible’ is een voorbeeld van hoe Lear zijn eigen woorden maakte. Het is een onnavolgbare samentrekking van ‘orange-marmelade-able’. Het betekent ‘oranje-achtig van kleur’. Dit neologisme heeft zich een plaats veroverd in de officiële Engelse woordenschat.
Dit gedicht heeft Wim me talloze malen tijdens de ritten door het landschap van Essex, Sussex en Kent voorgelezen. Hij probeerde soms de tekst te zingen. Maar de reden waarom ik het lied hier vermeld, is dat het een verhelderend zicht geeft op de invloeden die hij heeft ondergaan. Ik heb hem gevraagd wat hem aantrok in de nonsens van de nonsensdichters. Hij zei: ‘Het aardige aan de teksten van Lewis Carroll en Edward Lear is, dat de nonsens niet is uit te leggen. Je kunt die alleen maar aanvoelen. Ten slotte kom je tot het inzicht, dat het uiteindelijk geen nonsens is, maar dat het om dingen gaat die niet goed in woorden te vatten zijn. Het heeft met taal te maken. Door de woorden die zij gebruiken, word je op andere gedachten gebracht.’
| |
Rosemary Sutcliff
Het verblijf in Arundel heeft destijds grote indruk op mij gemaakt. Niet vanwege het imposante kasteel dat we niet bezocht hebben - we zijn tenslotte geen gewone toeristen - maar door een aantal typisch Engelse voorvallen.
Na lang zoeken vonden we een goede ‘bed-and-breakfast’ in de omgeving. De volgende morgen was er echter geen ontbijt. De vrouw des huizes was plotseling in het ziekenhuis opgenomen en haar echtgenoot kwam ons vertellen dat hij er geen bezwaar tegen had dat wij om die reden een ander adres zouden zoeken. Daar voelden we niks voor. We gingen ontbijten in de nog uitgestorven binnenstad van Arundel.
Hongerig wachtten we op het moment dat een van de restaurants in de hoofdstraat de deur voor ons zou openen. Ondertussen gingen we op zoek naar een boekhandel waar we de tijd zouden kunnen doden. Er was geen boekhandel. Wel een antiquariaat met een enorme voorraad boeken. Volgens ons veel- | |
| |
zeggend voor de welvaart en de culturele bagage van de Engelse bevolking buiten de grote steden.
Bij het toeristenbureau vroegen we of ze ons konden helpen bij het vinden van de plaats waar Rosemary Sutcliff geleefd had. Vol verwondering staarde de juffrouw achter de balie ons aan. Waar we vandaan kwamen? Wie Rosemary was? Wat we hier zochten in deze tijd van het jaar?
We wilden al vertrekken, toen een bejaarde heer ons aansprak. Rosemary Sutcliff! Dat we die kenden! Hij had al haar boeken gelezen. Een groot schrijfster, een sieraad voor de streek. Hij gaf samenvattingen van de boeken die hij van haar gelezen had. We onderbraken hem en vroegen naar de plaats waar ze gewoond had. Hij schrok. We wisten toch wel dat ze een jaar of tien geleden gestorven was?
We stelden hem gerust. Ja, maar waar woonde ze?
In Walberton, een dorpje aan de weg van Arundel naar Chichester. Daar moesten we maar eens verder vragen.
We vonden haar adres dankzij de informatie van het postkantoortje: een huis met een ommuurde voortuin, een soort poortwachterhuisje vooraan en de eigenlijke woning wat verderop met een grote wilde tuin daarachter. We gingen de poort door. Niemand te zien. Maar waarschijnlijk waren we opgemerkt door beveiligingsapparatuur, want na een paar minuten kwam de bewoner op ons af om te vragen wat we van plan waren. Hij ontdooide direct toen we hem vroegen of dit het huis van Rosemary Sutcliff was. We kregen een rondleiding en konden fotograferen wat we maar wilden: haar werkkamer, haar slaapkamer en de tuin waarin het meest bezienswaardige: de plaatsen waar haar hondjes (chihuahua's) begraven lagen.
Op de vraag hoe hij het vond om in dit huis te wonen, brandde hij los in een klaagzang over de hoeveelheid rommel die hij had moeten verwerken toen hij de woning betrok. Jarenlang was hij bezig geweest met opruimen, renovatie en achterstallig onderhoud. Eigenlijk bewoonde Rosemary slechts de slaapkamer, de werkkamer en de serre met zicht op de tuin. Alle andere vertrekken waren sterk verwaarloosd. Na die ontluisterende tirade kostte het wat moeite om ons aan zijn gastvrijheid te onttrekken.
| |
Mervyn Peake
We reden terug naar Arundel, gebruikten er het verlate ontbijt en kochten boeken in het antiquariaat. (Onder andere het Peter Pan Picture Book uit 1930, dat de ontdekking opleverde dat de Beatlesong ‘Golden slumbers’ aan het oorspronkelijke toneelstuk met liedjes ontleend is.) Terwijl we ons kwaad maakten op Walt Disney, die Winnie the Pooh, Peter Pan en nog veel meer oorspronkelij- | |
| |
ke kinderboeken in afschuwelijke tekenfilms en afgeleide prentenboekjes verziekt en gecommercialiseerd heeft, reden we naar het dorpje Burpham, iets ten noordwesten van Arundel. Ook zo'n gat waar nog nooit een toerist geweest is. Maar daar ligt wel Mervyn Peake begraven en die stond op ons programma.
Net als Edward Lear is Mervyn Peake een geestverwant van Wim. Schrijver met oog voor de kracht van de taal. Of, in de woorden van Wim zelf: ‘Er zijn een heleboel mensen die lezen een boek om het verhaal. Maar daar gaat het bij mij niet om. Als ik een boek lees dan gaat het niet zozeer om het verhaal, maar meer om hoe het geschreven is, de details, het woordgebruik.’
Het feit dat beide auteurs eveneens illustrator, tekenaar en schilder zijn, is denk ik niet vreemd aan de interesse die Wim voor hen heeft. Peake heeft bovendien het werk van Lewis Carroll geïllustreerd: onder andere Alice in Wonderland en The hunting of the snark. Hoewel het lastiger is hem op de lijst van nonsenspoets te plaatsen, is het toch niet moeilijk om in zijn werk overeenkomsten met het werk van Wim Hofman te vinden. Treffend in dat verband is het citaat van Peake dat ik onlangs ergens aantrof: ‘There is a kind of laughter that sickens the soul. Laughter when it is out of control: when it screams and stamps its feet, and sets the bells jangling in the next town. Laughter in all its ignorance and cruelty. Laughter with the seed of Satan in it. It tramples upon shrines; the belly-roarer. It roars, it yells, it is delirious: and yet it is as cold as ice. It has no humour. It is naked noise and naked malice.’
Hij lag er vredig bij achter het kerkje van Burpham. Het kerkje zelf hebben we ook bezocht. We hebben überhaupt veel kerken bezocht, maar altijd was het de literatuur die ons daar binnenbracht. Of de aandrang die Wim heeft om muziekinstrumenten te bespelen. Een piano of een orgel dat hij na lang zoeken naar de elektrische aansluiting (voor de aanblazing) aan de praat krijgt. Ik herinner me het kerkje in Penhurst waar de klokkenluiders aan het oefenen waren voor de millenniumnacht en enkele van de vele kerken waarin men aan de pilaren of onder de gewelven de Cheshire Cat kan waarnemen.
| |
Tijl Uilenspiegel
Heel anders verliep ons bezoek aan de kerken in Duitsland toen we Tijl Uilenspiegel probeerden te volgen. In Quedlinsburg werd Wim driftig te kennen gegeven dat de piano er niet voor hem was neer gezet. In Mölln hebben we gezien dat Tijl naast de ingang van de Nicolai-Kirche verticaal begraven is. Ulenspieghel, zoals hij in de eerste Nederlandse uitgave heette - een volksboek uit ca. 1512 - zocht overigens vaak het gezelschap van geestelijken, bezocht graag kerken en gaf zich herhaaldelijk uit voor priester of geestelijk verzorger. We bezochten daarom de kerk van het klooster Mariental in de buurt van Helmstedt.
| |
| |
Op die plek heeft Tijl opzettelijk een flink aantal monniken de benen gebroken door 's nachts een paar treden uit de trap naar de kerk te verwijderen. Wij hadden toen al vastgesteld dat de schelm helemaal niet grappig was, maar eerder een duivelse figuur, zoals beschreven in het citaat van Peake. De identificatie van Wim met Uilenspiegel is dan ook van een heel andere orde. Bij gebrek aan een toegankelijk instrument heeft Wim daar enkele strofen in het Gregoriaans gezongen.
Onze reiservaringen in Duitsland moeten later nog maar eens opgetekend worden. Ik besluit met de vermelding dat Wim me op de terugreis heeft voorgelezen uit het werk van een andere nonsensdichter, de Duitse dadaïst Kurt Schwitters. Ook hij was beeldend kunstenaar, schrijver en dichter tegelijk. Om u een indruk te geven van hoe de reis verliep, volgt hier een fragment uit een van zijn gedichten:
| |
| |
Nonsensdichters, ik kan ze van harte aanbevelen.
| |
| |
|
|