Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 19
(2005)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen brug te ver
|
J: Salamanders vangen (1985), Het veterdiploma (1987) |
V: Hoofden (1981), Een bezoek aan de leermijn (1984), Het leven op stoomschepen (1986), Velerhande gedichten (1997) |
Remco Ekkers,
J: Haringen in sneeuw (1984), Praten met een reiger (1986), |
V: Een faun bij de grens (1986) |
Elma van Haren,
J: De wiedeweerga (1998), Het Krakkemik (2003) |
V: De reis naar het welkom geheten (1988), Eskimoteren (2000) |
Eva Gerlach,
J: Hee meneer Eland (1998), Oog in oog in oog in oog (2001) |
V: Niets bestendiger (1998), Een bed van mensenvlees (2003) |
Ik analyseer de bundels als geheel, eerder dan losse gedichten te vergelijken, wat algemenere conclusies moet toelaten. Na een eerste, globale lectuur selecteerde ik een aantal kenmerken die ik wou vergelijken, zowel op fonologisch als
pragmatisch niveau. Ik concentreerde mij op het rijm, de woordkeus, de versschikking, het perspectief, de beeldspraak en de lege plekken. Per bundel noteerde ik bij elk gedicht gegevens onder elk aspect. De studie geeft enkel een aanzet, de categorieën kunnen zeker verfijnd worden. De cijferresultaten van het onderzoek in tabellen staan in een aparte bijlage op het eind van het artikel.
Fonologisch niveau: rijm of geen rijm, daar gaat het om
Rijm wordt nog vaak beschouwd als een typisch kenmerk van poëzie voor kinderen terwijl het dat in de poëzie voor volwassenen al lang niet meer is. In de geselecteerde bundels ging ik het aandeel na van de gedichten met vol eindrijm, waarbij ik een onderscheid maakte tussen gedichten met rijmschema, verzen waarin het rijm vrijer gehanteerd wordt en gedichten zonder eindrijmen.
Wiel Kusters maakt het meest gebruik van rijmen, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Hoe vrij hij het rijm gebruikt, verschilt van bundel tot bundel en niet volgens de doelgroep. Zowel in Salamanders vangen als in Het leven op stoomschepen heeft ongeveer 50 procent van de gedichten een rijmschema, in Het veterdiploma is dit slechts 19 procent en in Hoofden o procent. Voor kinderen heeft het rijm wel vaker een speelse functie, de rijmwoorden geven het vers dan een grappige wending.
De andere dichters gebruiken bijna nooit een rijmschema, noch voor jonge, noch voor volwassen lezers. Eva Gerlach gebruikt wel vaker vrij rijm in haar bundels voor jonge lezers, al beperkt ze ook voor hen het rijm meestal tot het slot of een sporadische combinatie. Net als Kusters verwerkt ze naast volle rijmen geregeld alliteraties en assonanties in haar verzen. Remco Ekkers laat het eindrijm in de onderzochte bundels volledig links liggen.
De opvallendste ‘aanpassing’ is te vinden bij Elma van Haren. Alleen in haar bundels voor de jeugd hanteert ze eindrijm. Dat doet ze in bijna de helft van de gedichten in De wiedeweerga en in iets meer dan drie vierde van de gedichten in Het Krakkemik. Ook voor haar is het rijm vaak een speelse techniek:
In haar poëzie voor volwassenen maakt ze wel veelvuldig gebruik van alliteratie en assonantie:
Lexico-semantisch niveau: zoeken naar betekenis
Vanzelfsprekend verschilt het woordgebruik naargelang de auteur. Een vluchtige analyse maakt echter duidelijk dat het ook verschilt naargelang de doelgroep. Dat verschil hangt op de eerste plaats samen met de verschillende thema's die aan bod komen. De meeste gedichten in de bundels voor jonge lezers behandelen concrete onderwerpen uit hun leefwereld als ouders en grootouders, huisdieren, school of het eigen lichaam of duidelijk omschreven gevoelens als verliefdheid, angst voor het donker, verdriet of woede. In de bundels voor volwassenen zijn de onderwerpen meestal minder precies omlijnd (ze gaan over leven, liefde of dood en bevatten vaak een kluwen van gevoelens), al zijn er ook hier verschillen tussen de dichters.
Remco Ekkers is zonder twijfel de meest concrete van de vier. Aan de andere kant staan de gedichten uit Eskimoteren van Elma van Haren, waarvan alle titels beginnen met ‘het’: ‘Het diepe’, ‘Het helle’, ‘Het onontkoombare’ enz. Alle vier
de dichters hanteren voor volwassenen vaak moeilijker en abstractere woorden. In welke mate ze dat doen, zou een gedetailleerder onderzoek moeten uitwijzen. Hier volsta ik met enkele voorbeelden. Bij Kusters zul je titels als ‘Elegie’, ‘E la nave va’ of ‘Inferno’ enkel in de bundels voor volwassenen vinden. ‘Nollendorfstrasse’ van Remco Ekkers begint veel formeler dan hij dat in een kindergedicht zou doen:
Uit ‘Het gewone’ van Elma van Haren komt de volgende combinatie: ‘een participatiedwerg met durfkapitaal’ (Eskimoteren). Bij deze dichteres is er ook een duidelijk onderscheid op morfologisch niveau. In haar poëzie voor volwassenen creëert ze vaker en meer gedurfde, minder doorzichtige samenstellingen. Vergelijk ‘transparanttrillend’ en ‘littekenblozende wangen’ (Eskimoteren) met ‘suikerspinnenragebol’ of ‘kledderspat’ (Het Krakkemik).Ga naar voetnoot1.
De dichters putten voor volwassenen ook uit andere woordvelden: ‘De flamingo heeft een steel/ en staat erop dat je die ziet./ Hij vouwt hem om haar bloemknop heen./ Je ervaart je sekse als extreem.’ (Wiel Kusters, Kwelrijm, 1983), ‘Over de struiken lag een oesterglans/ als van vers ejaculaat’ (Elma van Haren, Eskimoteren) of ‘Wat een vezeltje vlees gehangen/ aan een draad geilheid en een draad onderwerping/ niet kan bevatten.’ (Eva Gerlach, Een bed van mensenvlees).
Syntactisch niveau: de (on)zin van zinnen
De syntaxis van de gedichten van Wiel Kusters en Remco Ekkers ziet er op het eerste gezicht niet wezenlijk anders uit voor jonge lezers dan voor volwassenen. Voor beide doelgroepen hanteren de dichters meestal strofen met vrij korte regels (gemiddeld vijf woorden) en veel enjambementen waardoor de zinnen over de regels en vaak strofen verder lopen. Bij nader toezien gebruikt Wiel Kusters echter een compactere zinsbouw met meer ellipsen. Dat mag blijken uit een vergelijking van de volgende gedichten:
gedicht voor kinderen telt echter 121 woorden en 16 zinnen, dat voor volwassenen 71 woorden, zonder door punten gescheiden zinnen. Beide gedichten bevatten enkele vergelijkbare regels, waarbij opvalt dat voor volwassenen telkens de persoonsvorm ontbreekt (bv. ‘In de verte stond een rookpluim’ ‘rookpluimen in de verte’). In het gedicht voor volwassenen is nog veel meer weggelaten of onuitgesproken, met als gevolg dat de lezer meer moet invullen. Dat begint al bij de vreemde combinatie in regel 2 ‘met sissende hand’. In regel 4 kun je je afvragen wat de rookpluimen zijn, in het gedicht voor kinderen wordt hun oorsprong genoemd (‘schoorsteen’). Ook de volgende strofe is mysterieus: ‘water uit de schacht waar/ tussen steen en lucht/ het vuur mijn vader/werkt’. Opnieuw is het gedicht voor kinderen hier
meteen duidelijk: ‘De mijn was waar mijn vader werkte’. Ook elders in ‘Salamanders vangen’ worden beelden en ongewone combinaties verduidelijkt, waardoor het hele gedicht veel eenduidiger is. In het gedicht voor volwassenen gaat de vervreemding verder: met een synesthesie (herinnering die naar water ruikt), een contrast (vuur - koude) en een paradox (die zich aan water brandt) daagt de dichter de lezer uit zelf verbanden te leggen en gevoelens als angst en verlangen in te vullen, wat leidt tot het cruciale verband in de laatste regel tussen vader en (ik) salamander. Op deze bijzondere combinaties en de ‘gesloten plekken’ die ze veroorzaken ga ik later dieper in.
Eva Gerlach hanteert zowel voor jongeren als voor volwassenen meestal een parlandostijl waarbij ze korte en lange zinnen afwisselt en beschrijvende regels met stukken dialoog of gedachten (cursief). De lange zinnen slingeren zich over de versregels en kunnen zowel bij het begin als in een versregel beginnen. In Oog in oog in oog in oog en Een bed van mensenvlees laat ze geregeld leestekens en hoofdletters weg. Voor volwassenen is de zinsbouw soms complexer, waarbij onderwerp en persoonsvorm of delen van de werkwoordgroep doorgaans verder uit elkaar staan:
Ook op syntactisch niveau is de aanpassing bij Elma van Haren het sterkst. In haar poëzie voor volwassenen is de regellengte gemiddeld langer en zijn de enjambementen verrassender zodat de zinnen zich met meer kracht over de regels slingeren. De lay-out met veel insprongen versterkt de beweeglijkheid en grilligheid van de associaties:
Voor beide doelgroepen verwerkt ze geregeld opsommingen, maar voor volwassenen botsen de woorden meer, terwijl de combinaties voor kinderen speels of zelfs nonsensikaal zijn.
Pragmatisch niveau: de lezer uitgedaagd
De verschillen in de houding tegenover de lezer bestudeerde ik in het perspectief, de beeldspraak en de lege plekken.
Perspectief
Traditioneel is het vertelperspectief wezenlijk verschillend in de literatuur voor kinderen en voor volwassenen. In kinderboeken leeft de auteur zich meestal in het standpunt van een kind in, terwijl in boeken voor volwassenen de auteur doorgaans vanuit zijn eigen, volwassen standpunt schrijft. In de poëzie die ik onderzocht is dat onderscheid minder duidelijk. Slechts in de helft of minder van de gedichten kan de lezer ondubbelzinnig uitmaken dat de ‘ik’ (‘we’ of ‘je’) een jongere of een volwassene is. In tegenstelling tot verhalen ontbreekt in een gedicht vaak de betekeniscontext die dit mogelijk maakt. Ook de meeste gedichten in de derde persoon zijn zelden leeftijdsgebonden: ze beschrijven personen, gebeurtenissen, voorwerpen of de natuur vanuit een ‘algemeen’ perspectief.
In de poëzie voor jonge lezers kan het ‘kindperspectief’ duidelijk worden uit de manier waarop de ik het over ouders of familie heeft of over vriendjes, school, de Sint enz.
Duidelijk volwassen is een terugblikkende ik als oudere man of vrouw of een belevend ik als partner of iemand die werkt, alleen op reis gaat, het over zijn huis of auto heeft enz.
Soms wordt dat perspectief al duidelijk uit de titel: ‘Sjabloon voor de tachtigste verjaardag van mijn moeder’ (Wiel Kusters, Velerhande gedichten, 1997).
Met uitzondering van Van Haren is bij de onderzochte dichters het perspectief in de kindergedichten veel vaker duidelijk dan in de gedichten voor volwassenen. In de bundels voor jonge lezers van Wiel Kusters, Remco Ekkers en Eva Gerlach hebben tussen de 20 en 50 procent van de gedichten een duidelijk leeftijdsgebonden perspectief, in die voor volwassenen ligt dit cijfer tussen 0 en 13 procent. In de bundels van Elma van Haren liggen de percentages veel dichter bij elkaar.
Bij de bovenstaande bevindingen passen een paar kanttekeningen. In de bundels voor de jeugd bepalen de illustraties ongetwijfeld mee de invulling van het perspectief. Omdat de kijker een jongere op de illustratie ziet, zal hij de ‘ik’ of ‘je’ al snel daarmee vereenzelvigen. Die invulling van het perspectief door de lezer wordt overigens ook bepaald door de uitgave in een fonds voor een bepaalde doelgroep. Mijn conclusie abstraheert daarvan en bekijkt elk gedicht op zichzelf. Ten slotte kleurt ook de abstractiegraad van het woordgebruik of de gedachtegang hoe de lezer het perspectief invult. Ook al vindt hij/zij geen expliciete verwijzingen naar een volwassen perspectief in veel gedichten van Eva Gerlach of Elma van Haren, toch zal de volwassen lezer een fragment als het volgende hierdoor allicht als voor/vanuit een volwassene geschreven ervaren:
voor/vanuit een kind/jeugdige’, dient er zich wel bewust van te zijn dat hij of zij daarbij vertrekt van een bepaald kindbeeld, van een idee over wat jonge lezers aankunnen.
Beeldspraak
Beeldspraak wordt vaak als een wezenlijk kenmerk beschouwd van de moderne poëzie voor volwassenen. In mijn vorig artikel liet ik zien hoe vanaf de jaren tachtig in de poëzie voor tieners en recent ook in die voor kinderen beelden meer en meer ingang vinden. Toch blijken er op dit vlak in de vergeleken bundels duidelijke verschillen. Allereerst komt in de bundels voor volwassenen veel meer beeldspraak voor. Bij Kusters en Van Haren is de verhouding 1 tot 3, bij Ekkers 1 tot 2.6 en bij Gerlach 1 tot 1.6.Ga naar voetnoot2.
Vooral echter is de beeldspraak voor volwassenen over het algemeen complexer en meerduidiger, ‘tenor’ en ‘vehicle’ liggen verder uit elkaar en de vergelijkingsgrond ligt vaak veel minder voor de hand. In de bundels voor jonge lezers komen de meeste ‘vehicles’ uit de leefwereld van de jongeren, wat de herkenbaarheid en de helderheid vergroot. Hierdoor kunnen ze zich de beelden ook beter voorstellen. Deze verschillen worden duidelijk uit de volgende voorbeelden:
‘Gesloten’ plekken
Voor W. IserGa naar voetnoot3. zijn er lege plekken in een tekst telkens als er iets niet uitgewerkt wordt, bijvoorbeeld het uiterlijk van een personage. De lezer is vrij die lege plekken in te vullen. Voor mijn onderzoekhanteer ik het begrip in een beperktere betekenis als plekken in een gedicht die de lezer dwingen of uitdagen er een betekenis aan te geven. Ik noem ze verder ‘gesloten plekken’, de lezer kan ze niet meteen duiden, hij moet zelf de sleutel vinden waarbij hij een beroep moet doen op zijn leeservaring of kennis van de wereld. Hierbij kan de lezer zowel verbanden moeten leggen in het gedicht (waarbij hij bijvoorbeeld associaties moet volgen) of tussen gedicht en werkelijkheid (waarbij hij bijvoorbeeld betekenis moet geven aan neologismen, metaforen, allusies of referenties). Gesloten plekken bepalen hoe hermetisch een gedicht gevonden wordt. Of iets als gesloten plek ervaren wordt, hangt dus af van de lezer. Daardoor zijn de cijfers van het aantal gedichten met gesloten plekken die ik noteerde niet absoluut. Ze zijn gebaseerd op mijn leeservaring.
In de gesloten plekken ligt duidelijk het belangrijkste onderscheid tussen de onderzochte bundels voor jongeren en voor volwassenen, al verschillen de dichters onderling sterk. Remco Ekkers is verweg de ‘meest open’, helderste dichter voor volwassenen (in slechts iets meer dan de helft van de gedichten vond ik gesloten plekken), Elma van Haren de meest hermetische (in alle gedichten vond ik gesloten plekken). Haar verzen voor volwassenen steken vol grillige sprongen en associaties waardoor het vaak zelfs moeilijk is te verwoorden waarover ze gaan, de lezer moet ze vooral voelen en ervaren.
Opmerkelijk is hoe juist bij haar op dit vlak het verschil met haar bundels voor jonge lezers het grootst is. Samen met de verschillen in de klank, woordkeus, zinsbouw en beeldspraak kan dit wijzen op een bewuste aanpassing. Als er al gesloten plekken opduiken in haar gedichten voor de jeugd, vult ze die vaak zelf verder in het gedicht in. Het onderstaande fragment wordt voor de jonge lezers uitvoerig geduid als een droom:
Van Wiel Kusters en Eva Gerlach besprak ik in mijn vorige artikel al de gesloten plekken in gedichten voor jonge lezers als ‘De kolenman’ of ‘Lied’. Ook zij gaan in hun poëzie voor volwassenen hierin vaak veel verder. Vooral Gerlach laat geregeld woorden met elkaar botsen in ongewone combinaties die de lezer zelf moet duiden:
Conclusie
Uit de bovenstaande vergelijking blijkt duidelijk hoe sterk de overeenkomsten zijn tussen de onderzochte bundels voor kinderen en voor volwassenen, vooral in de vorm van de gedichten. Meestal gaat het om dichterlijke technieken uit hun werk voor volwassenen die de dichters overnemen in hun bundels voor kinderen. Bij Eva Gerlach bijvoorbeeld zijn dat de overloopzinnen en het afwisselen van spreektaal en meer beschouwende taal, bij Elma van Haren de parlandostijl en het opeenstapelen van beelden. Alle vier de dichters hanteren ook voor kinderen beeldspraak, een vrijere versvorm en ongewone combinaties. Het is moeilijker uit te maken of de invloed ook in de andere richting gaat en of bijvoorbeeld de meer speelse en klankrijke elementen in de poëzie voor volwassenen van deze vier dichters beïnvloed wordt door hun werk voor kinderen.
Naast de gelijkenissen zijn er ook duidelijke verschillen. In de bundels voor kinderen zijn de onderwerpen veel concreter en komen ze vaker uit de directe leefwereld van de lezers. De gedichten voor volwassenen gaan vaker over abstracte, algemene thema's als liefde, dood, schijn en werkelijkheid. Ze bevatten
ook duidelijk meer abstracte en ongebruikelijke woorden. Typerend is de bundel Eskimoteren van Elma van Haren, waarvan alle titels gevormd worden door ‘het’ en een substantief: ‘Het onontkoombare’, ‘Het diepe’.
Ook op syntactisch niveau zijn er verschillen, al zijn die minder groot. Wiel Kusters maakt in zijn gedichten voor volwassenen meer gebruik van ellipsen. In Eva Gerlachs poëzie is de syntaxis voor volwassenen doorgaans complexer, ze plaatst woorden die bij elkaar horen vaak verder uit elkaar. Bij Elma van Haren zijn de zinnen gemiddeld langer, de enjambementen verrassender en de opsommingen onsamenhangender.
Een verrassende bevinding was dat veel minder gedichten dan verwacht vanuit een expliciet kinderlijk of volwassen perspectief geschreven zijn. Meer dan de helft van de gedichten bevat geen expliciete verwijzingen naar de kinderlijke of volwassen leef- of belevingswereld. Minder verwonderlijk is dat (met uitzondering van Van Haren) in de bundels voor kinderen het perspectief veel vaker expliciet aansluit bij de doelgroep dan in de bundels voor volwassenen.
Hoewel in het voorbije decennium veel meer beeldspraak voorkomt in de poëzie voor jonge lezers dan ervoor, blijft het aandeel in de onderzochte bundels voor kinderen toch veel beperkter dan in die voor volwassenen. Vooral echter is de beeldspraak voor kinderen doorgaans veel helderder en eenvoudiger en sluit ze meer aan bij de leefwereld van de jonge lezers.
Het belangrijkste verschil tussen de poëzie voor kinderen en voor volwassenen in de onderzochte bundels ligt echter in de ‘gesloten plekken’, die de lezer zelf moet interpreteren. Voor volwassenen gaan de dichters hierin veel verder, al verschillen ze onderling sterk. Remco Ekkers is als dichter voor volwassenen bijvoorbeeld veel minder hermetisch dan Elma van Haren. Ook op dit vlak past Van Haren zich het duidelijkst aan haar jonge lezers aan. Als ze al gesloten plekken inbouwt, dan verklaart ze die vrijwel altijd in het gedicht zelf. Haar verzen voor volwassenen daarentegen bevatten vaak zoveel vreemde associaties en beelden dat ze de lezers meesleuren in een open gedachtestroom. Deze bewuste aanpassing laat recensente Annette van de Bosch negatief oordelen over Van Harens kinderpoëzie: ‘Het onderscheid tussen poëzie voor volwassenen en poëzie voor kinderen is kleiner dan Elma van Haren denkt. Nochtans duidt de invulling die zij kiest in de twee dichtbundels die ze voor kinderen schreef op een totaal andere belevingswereld. Jammer.’Ga naar voetnoot4.
Nog een laatste bedenking. In het hele onderzoek heb ik poëzie bestudeerd vanuit mijn standpunt als volwassene. Als onderzoeker benieuwt mij ook het standpunt van de lezer. Hoe staan jonge lezers tegenover de nieuwe poëzie?
Hoe reageren zij op de open versvorm en op de beeldspraak? Uit onderzoek blijkt dat de meeste kinderen onder de twaalf jaar metaforen niet begrijpen.Ga naar voetnoot5. Hoeft dat wel om deze poëzie te kunnen smaken? Een andere vraag is welke rol de bemiddelaars (leerkrachten, ouders, bibliothecarissen...) hierbij spelen. Hoe gaan zij om met de nieuwe poëzie? Kennen ze die, brengen ze die bij de kinderen aan en hoe doen ze dat dan? Een antwoord zoeken op deze vragen lijkt me een uitdaging voor verder onderzoek.
Tabellen
In de tabellen worden de bundels als volgt afgekort:
Wiel Kusters,
Salamanders vangen (SV), Het veterdiploma (V), Hoofden (H), Het leven op stoomschepen (HL)
Remco Ekkers,
Haringen in sneeuw (HS), Praten met een reiger (PR), Een faun bij de grens (FG)
Elma van Haren,
De wiedeweerga (DW), Het Krakkemik (HK), De reis naar het welkom geheten (DR), Eskimoteren (E)
Eva Gerlach,
Hee meneer Eland (1998) (HM), Oog in oog in oog in oog (O), Nietsbestendiger (NB), Een bed van mensenvlees (BM)
Kusters | Ekkers | Van Haren | Gerlach | ||||||||||||
Jeugd | Volwass. | Jeugd | Vol. | Jeugd | Volwass. | Jeugd | Volwass. | ||||||||
SV | V | H | HL | HS | PR | FG | DW | HK | DR | E | HM | O | NB | BM | |
Schema | 45 | 19 | 0 | 58 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 6 | 0 | 6 | 0 |
Vrij | 41 | 69 | 53 | 10 | 0 | 0 | 0 | 48 | 76 | 0 | 0 | 36 | 70 | 18 | 9 |
Geen | 14 | 12 | 47 | 32 | 100 | 100 | 100 | 52 | 24 | 100 | 100 | 58 | 30 | 76 | 81 |
Tabel 1 Aandeel van gedichten met volle eindrijmen (in percentages).
Kusters | Ekkers | Van Haren | Gerlach | |||||||||||
Jeugd | Volwass. | Jeugd | Vol. | Jeugd | Volwass. | Jeugd | Volwass. | |||||||
SV | V | H | HL | HS | PR | FG | DW | HK | DR | E | HM | O | NB | BM |
38 | 42 | 0 | 6 | 40 | 20 | 0 | 52 | 27 | 58 | 23 | 50 | 50 | 9 | 13 |
Tabel 2 Aandeel van gedichten met duidelijk leeftijdgebonden perspectief (in percentages).
Kusters | Ekkers | Van Haren | Gerlach | |||||||||||
Jeugd | Volwass. | Jeugd | Vol. | Jeugd | Volwass. | Jeugd | Volwass. | |||||||
SV | V | H | HL | HS | PR | FG | DW | HK | DR | E | HM | O | NB | BM |
34 | 15 | 86 | 64 | 20 | 20 | 46 | 32 | 30 | 88 | 100 | 30 | 50 | 63 | 65 |
Tabel 3 Aandeel van gedichten met beeldspraak (in percentages).
Kusters | Ekkers | Van Haren | Gerlach | |||||||||||
Jeugd | Volwass. | Jeugd | Vol. | Jeugd | Volwass. | Jeugd | Volwass. | |||||||
SV | V | H | HL | HS | PR | FG | DW | HK | DR | E | HM | O | NB | BM |
34 | 42 | 90 | 96 | 7 | 26 | 58 | 12 | 38 | 100 | 100 | 36 | 12 | 90 | 76 |
Tabel 4 Aandeel van gedichten met gesloten plekken (in percentages).
- voetnoot1.
- Bij de andere dichters leken me op morfologisch niveau de verschillen niet zo relevant, maar nader onderzoek is nodig.
- voetnoot2.
- De cijfers moeten met een zekere reserve geïnterpreteerd worden. Beeldspraak in moderne poëzie is vaak zo complex dat het niet zeker is dat de lezer die als dusdanig herkent. De tabel geeft ook geen uitsluitsel over de hoeveelheid beelden in een gedicht. Zodra ik één beeld herkende, nam ik het gedicht op in de tabel.
- voetnoot3.
- Iser, W., Der Implizite Leser. Kommunikationsformen des Romans von Bunyan bis Beckett, 1972; The Act of Reading. A Theory of Aesthetic Response, 1978.
- voetnoot4.
- Van den Bosch, A., ‘Felgroene veterschoenen in de knoop’, in: Poëziekrant, 29, nr. 1, 2005 (Dossier Kinder- en Jeugdpoëzie)
- voetnoot5.
- Winner, E. e.a., The development of Metaphoric Understanding, in: Developmental Psychology, 12, 1976.