| |
| |
| |
‘Miss Laps is a mammal’
Woutertje Pieterse Lezing 2005
Imme Dros
Onderstaande lezing werd door Imme Dros geschreven en uitgesproken op 1 maart 2005, ter gelegenheid van de uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs aan Thé Tjong-Khing.
Taal is de stof waar dromen van worden gemaakt, ideeën in worden geformuleerd, verhalen uit worden geboren. Geschreven taal is het materiaal voor boeken. Ook het kinderboek bestaat uit tekst, eventueel uitgebreid met, of beperkt door, prenten.
Beeld en taal zijn communicatiemiddelen. Een getekende boom kan door een klein kind als boom herkend worden, al zal de tekening niet lijken op een boom die het kind buiten heeft gezien. En een boom in taal kan bij een kind het beeld oproepen van een boom die het of in het echt of op een plaatje heeft gezien. Een raadselachtig fenomeen van het creatieve vermogen van de mens beelden en klanken uit te breiden of te beperken.
In Tarzan van de apen, een onsterfelijk fantasieverhaal, vindt de kleine Tarzan, vanaf zijn geboorte grootgebracht door een apin een abcboek waarin hij eerst op de prenten dieren herkent en waarmee hij met behulp van de woorden eronder en ernaast - zo wil het verhaal - Engels leert lezen.
Wie zich interesseert voor taal en communicatie zal dit verhaal afdoen als onzin, maar over hoe en wanneer een kind van nog geen jaar in lijnen en kleuren op papier een boom kan herkennen, en hoe het mogelijk is dat mensen elkaar met behulp van gesproken en geschreven taal een boom voor ogen kunnen spiegelen, blijft ondanks kasten vol studiemateriaal nog altijd een wonder. Want wat horen we als we woorden horen, wat lezen we als we woorden lezen, woorden van gisteren, woorden van vandaag? Taal is grillig en onderhevig aan de invloed van tijd en ruimte. Na zoveel jaren en voorbij zoveel kilometers ontgaat de betekenis van woorden en beeldsymbolen ons. En we vertalen niet alleen teksten in een vreemde taal of vreemd geworden taal, ook in de eigentijdse taal zijn we altijd min of meer bezig met ‘vertalen’ omdat woordgebruik per individu verschilt.
| |
| |
Over taal en vertalen stelt de taalfilosoof Wittgenstein het volgende:
4.01 De zin (mededelingseenheid) is een beeld van de werkelijkheid. De zin is een model van de werkelijkheid zoals wij denken dat de werkelijkheid is.
4.001 Alle zinnen samen vormen de taal.
4.002 De mens heeft het vermogen talen te construeren waarmee elke zin uitgedrukt kan worden (...).
4.024: Een zin begrijpen, betekent weten wat het geval is als die zin waar is.
Voorbeeld: Er is een neushoorn in Artis.
Maar men kan die zin ook begrijpen zonder te weten of hij waar is: men begrijpt de zin als men alle onderdelen van de zin begrijpt.
Voorbeeld: Er is een neushoorn in de Balie.
4.025: Bij het vertalen van een taal in een andere taal vertaalt men niet elke zin van de ene taal in een zin van de andere taal, alleen de onderdelen van de zin worden vertaald.
en:
Het vertalen van de ene taal in de andere is een wiskundige opgave en het vertalen van bijv. een lyrisch gedicht in een vreemde taal is volledig analoog aan een wiskundig probleem. Want men kan wel het probleem stellen, bijv. Hoe is deze grap door een grap in een andere taal te vertalen? d.w.z. te vervangen; en het probleem kan ook opgelost worden; maar een methode, een systeem om tot de oplossing te komen, is er niet.
Door te vertalen van de ene taal in de andere en door het vergelijken van diverse vertalingen van eenzelfde tekst blijkt hoe ingewikkeld een taal in elkaar zit: de vertalingen verschillen niet weinig van elkaar, terwijl de inhoud door alle vertalers toch zo consciëntieus mogelijk wordt weergegeven. In hoeverre het ontbreken van methode en systeem ook een probleem is voor de communicatie van mensen die in dezelfde tijd en ruimte leven en dezelfde taal spreken blijft een open vraag.
| |
| |
Baby's leren vanaf de eerste dagen gevoelens van wel- en onbehagen te uiten in klanken en al in het eerste jaar klanken te smeden tot woorden. Taal, dat voelt de afhankelijke zuigeling, is een wapen, en in het arsenaal van de taal wordt niet alleen gezocht naar de macht van elk woord afzonderlijk, maar ook naar het nog grotere effect van dat woord in een zin. Wie goed luistert naar het gebrabbel van een klein kind tegen een speelgoedbeest ontdekt zinsmelodie en intonatie.
Om tijdens gesprekken over te brengen wat we bedoelen is intonatie, eventueel ondersteund door mimiek en gesticulatie, van groot belang, zo groot dat bij het nasynchroniseren van filmdialoog, zo weet ik uit betrouwbare bron, de vertaling niet alleen lipsynchroon moet zijn, maar ook overeen moet komen met de intonatie van de oorspronkelijke dialoog, die duidelijk gepaard gaat met lichaamstaal. In het dagelijks leven loert ondanks mimiek, gebaar en stembuiging het misverstand bij wat we zeggen al overal, omdat de helft van de mensheid zich slecht uitdrukt en de andere helft slecht luistert.
Een schrijver heeft niets dan taal, en omdat de helft van de schrijvers slecht schrijft en de helft van de lezers slecht leest, kan men zich afvragen hoeveel van wat de schrijver bedoeld heeft eigenlijk overkomt. Multatuli wilde in zijn eigen woorden ‘gelezen worden’. Dat impliceert dat hij begrepen wilde worden. Niet voor niets laat hij het hoofdstuk over het salieavondje bij juffrouw Pieterse, de moeder van Wouter, voorafgaan door een fragment waarin de hiërarchische verdeelzucht van meester Pennewip uiteen wordt gezet, om zo te voorkomen dat de lezer een verkeerd beeld zou kunnen krijgen van het milieu van de familie Pieterse. Het stelsel van meester Pennewip, gebaseerd op dat van natuurgeleerde Linnaeus, die de hele wereld in families, klassen en soorten onderbracht, zag eruit:
(...) als 'n pyramide, waar God met engelen, geesten en verder toebehoren, bovenop stond, terwijl de oesters, poliepen en mosselen op de basis rondkropen of stil lagen naar verkiezing. Ter halver hoogte stonden koningen, schoolopzieners, burgemeesters etc. (...) Heel laag daaronder, en vrij nabij de mosselen, had-i de zevende onderafdeling der 111e klasse van de burgerstand, en in die buurt hoorde mijn held thuis.
Burgerstand 111e klasse, zevende onderafdeling. Burgermensen, ‘op kamers’ wonende.
Onderafdeling c. Tweede verdieping. Twee schuiframen. Kleine achterkamer die inspringt om de binnenplaats. 't Hele gezin slaapt in twee bedden. Van kraamschut geen spoor. De jongens heten Louw, Piet of Gerrit en gaan ‘op’ horlogemaken of
| |
| |
letterzetten. Soms naar zee, maar zelden. Gedurig twist met de buren, over verstopte gootsteen in 't portaal. Hebben kennis aan ‘heel fatsoenlijke mensen’. Lezen de Haarlemmer samen met 111e klasse b2. Geen meid of ‘mens’, maar een naaister van zeven stuivers en een boterham. Daar zijn we aangeland bij juffrouw Pieterse.
Wie treffen we aan op het salieavondje?
Juffrouw Laps was gevraagd en ook de juffrouw boven de melkkelder, wier man ‘aan de beurs’ was. Voorts vrouw Stotter die zo lang gebakerd had ‘maar altijd heel in 't fatsoenlijke’. Dan de weduwe Zipperman, ‘die 'n dochter getrouwd had met iemand van de assurantie, of het kadaster of zo iets’. Voorts de juffrouw van de koekbakker.
De oudste zoon van juffrouw Pieterse, Stoffel de schoolmeester, is ook aanwezig, want zijn moeder wil pronken met zijn geleerdheid. Stoffel begint met te openbaren dat baker mannelijk is. Daar kijkt de baker vrouw Stotter van op. Zij mannelijk, dat had ze nooit geweten.
‘Ja, mensen, en nog meer,’ zei juffrouw Pieterse, ‘je zult verstomd staan als je 't hoort, wat denk je wel dat je bent, juffrouw Krummel?’
‘Ik... ik? Wat ik bén?’
‘Ja, ja... wat je bent, wat je eigenlijk bent?’
‘Wél... ik ben juffrouw Krummel,’ zei 't mens, maar ze zei 't met wat twijfel, want ze las uit de zegepralende blik van juffrouw Pieterse, en op de diepzinnig samengeknepen lippen van Stoffel, dat ze aan 't eind wel heel wat anders wezen kon dan juffrouw Krummel.
Juffrouw Pieterse voert de spanning hoog op door iedereen te vragen wat ze denkt dat ze is, als laatste juffrouw Laps. Die roept met
(...) verwaande zelfgenoegzaamheid:
‘Ik ben juffrouw Laps!’
‘Mis, mis, glad mis!’
‘Wel herem'ntijd, ben ik juffrouw Laps niet?’
‘Ja...a...a...a je bent wel juffrouw Laps, maar Stoffel heeft niet gevraagd wie je bent, maar wat je bent... daar zit'm 't fijne...’
‘Wat ik ben? Wel.... griffermeerd!’
| |
| |
‘Juffrouw Laps’, zei Stoffel plechtig - en er was 'n gewichtig ogenblik aangebroken in 't avondje van juffrouw Pieterse - ‘Juffrouw Laps, je bent een zoogdier.’
De hel breekt los. Juffrouw Laps is tot in het griffermeerde merg beledigd en er vallen harde woorden. Midden in het gekrakeel wordt Meester Pennewip binnengelaten. Hij komt klagen over het schandalige Roverslied van zijn leerling Woutertje, maar voor hij daar de kans voor krijgt, doet juffrouw Pieterse een wanhopig beroep op hem Stoffel in het gelijk te stellen. Is juffrouw Laps een zoogdier of niet? Het staat toch in een boek!
Pennewip velt het vonnis: juffrouw Laps is wel degelijk een zoogdier. Woont ze in een oesterschelp? Nee? Kan ze leven in het water? Nee? Half in het water en half op het land dan? Nee? Heeft ze koud bloed? Kan ze eieren leggen? Nee? Dan is juffrouw Laps een zoogdier.
Ook na anderhalve eeuw blijft een zin als Juffrouw Laps je bent een zoogdier binnen de Nederlandse context een lading houden, maar die lading is niet in elke taal zonder meer weer te geven. Miss Laps you are a mammal heeft niet dezelfde impact als Juffrouw Laps je bent een zoogdier. Het woord miss had in het Engeland van de negentiende eeuw al niet de bijbetekenis die juffrouw in het Nederlands had: lager dan mevrouw, hoger dan vrouw, en mammal zal nooit zo zijn aangekomen als het rauwe zoogdier. Ten eerste is dier op te vatten als een belediging en ten tweede moet zogen voor de ongeletterde, ongetrouwde, preutse en op burgermansfatsoen gestelde juffrouw Laps iets onzedelijks hebben betekend. Maar het blijft voer voor filologen. We weten niet precies wat de reactie van de lezer uit 1870 was bij het lezen van de zin Juffrouw Laps je bent een zoogdier.
Misschien was het effect van die zin toen eerder shockerend dan grappig, er kan ook van persoon tot persoon verschillend op zijn gereageerd, wie zal het zeggen. Wat mensen uit taal en tekst halen hangt, behalve van hun idee van betamelijkheid en hun gevoel voor humor, af van hun woordenschat, die vaak tekortschiet en hun fantasie die vaak doorschiet. Wie ooit een proefvertaling heeft gemaakt, weet hoe door een enkel verkeerd vertaald woord een halve bladzij onzin bij elkaar geharkt kon worden.
Vooral kinderen moeten woekeren met hun gebrekkige woordkennis. Mijn zoon las zijn dochter Lucy van zes 's avonds bij het naar bed gaan voor uit De kleine Kapitein. Vaak eindigde een hoofdstuk ongeveer zo: ‘Maar de kleine kapitein voer verder, zijn handen aan het roer, zijn voeten stevig op het dek en zijn ogen op de kim.’ Toen het hele boek uit was vroeg Lucy: ‘Maar hoe kwamen zijn ogen op zijn kin?’ Ze kende het woord kim niet, vertaalde het als kin en
| |
| |
had de kleine kapitein elke avond voor zich gezien met ogen op zijn kin. Wat ze zich daarnaast al die voorleesavonden nog aan wonderlijks heeft verbeeld zullen we nooit weten en zelf zal ze het jammer genoeg vergeten.
Het is een bekend fenomeen dat voor volwassenen een lievelingsboek uit de kindertijd vaak tegenvalt: de lezer is niet meer in staat te denken als het kind dat hij was, zijn model van de werkelijkheid is onherroepelijk veranderd, of... het ligt aan het betreffende boek. Er zijn veel onnozele kinderboeken, maar pulp is er voor alle leeftijden, zoals er ook literatuur is voor alle leeftijden: sommige kinderboeken gaan een leven lang mee. Want of het nu gaat om gedichten, romans of kinderboeken, een tekst ontleent zijn literaire bestaansrecht aan de chemie tussen wat er staat en hoe het er staat, aan de betovering van woorden die in een uniek zinsverband plotseling glans krijgen, aan de cadans van onvergetelijke zinnen, aan taal die de stof levert voor nieuwe dromen, nieuwe ideeën en nieuwe verhalen.
Verder ben ik van mening dat de vaste prijs voor boeken gehandhaafd moet blijven. |
|