Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 19
(2005)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| ||||
De Garoedaprijsvraag voor het beste koloniale jeugdboek
| ||||
[pagina 85]
| ||||
sche gegevens van auteurs komen uit Indische jeugdliteratuur (1992) van Dorothée Buur, tenzij anders vermeld. | ||||
Ontstaansgeschiedenis en doelstellingIn het jaarverslag uit 1934 van de Koninklijke Vereniging ‘Koloniaal Instituu’ te Amsterdam wordt melding gemaakt van een speciale commissie, ‘welke zich ten doel stelt het samenstellen van een Bibliografischen Raadgever op het gebied van koloniale jeugdlectuur ten behoeve van lagere, middelbare en kweekscholen’ (Jaarverslag 1934, blz. 12). Met deze Raadgever wilde men niet alleen tegemoetkomen aan de geconstateerde behoefte bij opvoeders aan een dergelijke lijst, men hoopte ook dat auteurs daardoor gestimuleerd werden om over de Nederlandse koloniën te schrijven. Naar de mening van de commissie bestond er weinig goeds op dit gebied voor kinderen en was uitbreiding van het bestaande koloniale boekenaanbod gewenst. In 1935 verscheen deel I van de Raadgever voor Koloniale Jeugdlectuur die door genoemd Koloniaal Instituut werd uitgegeven en verspreid. (De publicatie van een tweede deel is nooit gerealiseerd.) Voor 25 cent konden onderwijzers, leraren en ouders deze Raadgever, met omvang en uiterlijk van een schrift, aanschaffen om de lijst van goedgekeurde boeken te raadplegen. Alfabetisch werden auteurs gerangschikt (van Alkema tot Van Zeggelen) gevolgd door een korte bespreking van het goedgekeurde werk. De informatie die men via de Raadgever verkreeg was van praktische, religieuze en/of pedagogische aard. Een voorbeeld: • Hullebroeck, E. Ondanks de onjuistheden is dit boek toch goedgekeurd, ook voor de protestantse jeugd (het merkteken •). De argumentatie voor de goedkeuring ont- | ||||
[pagina 86]
| ||||
breekt, doordat de notulen van de commissie niet bewaard zijn. De behoefte aan koloniale jeugdboeken stond een strenge selectie trouwens niet in de weg: van de 130 door uitgevers toegezonden boeken werden er 68 geschikt geacht. Behalve de goedgekeurde titels zijn ook aanbevolen plaatwerken, voornamelijk atlassen, en encyclopedieën opgenomen. Naast deze Raadgever ontplooide het Koloniaal Instituut nog meer activiteiten om het koloniale jeugdboek onder de aandacht van de jeugd te brengen. Men leende koloniale boeken van het Amsterdamse Departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen om de eigen kinderboekenverzameling (tijdelijk) aan te vullen en te vernieuwen, maar men leende ook boeken uit. Bij wijze van proef werden drie ‘koloniale boekencellen’ samengesteld door de medewerksters van de jeugdbibliotheek van het Koloniaal Instituut. Deze bestonden uit een elftal kinderboeken dat in bruikleen werd gegeven aan jeugdbibliotheken in en buiten Amsterdam. Voorin deze boeken was ‘een opwekking’ geplaatst om de boekerij van het Koloniaal Instituut te bezoeken’ (Jaarverslag 1936, blz. 13). Deze maatregelen waren niet voldoende. De medewerksters van de jeugdbibliotheek van het Koloniaal Instituut constateerden dat er de laatste jaren zeer weinig nieuwe kinderboeken op koloniaal gebied verschenen. De nood was zelfs zo hoog dat kinderen die de afgelopen twee jaar ingeschreven hadden gestaan bij de bibliotheek van het Koloniaal Instituut een nieuwe inschrijving werd geweigerd tot na Kerstmis, omdat er voor hen geen nieuwe boeken beschikbaar waren. (Jaarverslag 1935, blz. 13) Dit gebrek aan koloniale boeken is de aanleiding geweest tot het uitschrijven van een literaire prijsvraag. Deze prijsvraag werd genoemd naar de Indische mythische vogelmens Garoeda en in 1936 ingesteld door de Raad van Beheer van de Koninklijke Vereniging ‘Koloniaal Instituut’. De bedoeling van de prijs was ‘het aanmoedigen van het schrijven van boeken, waardoor de jeugd in Nederland nader tot de Indiën wordt gebracht’. (Jaarverslag 1939, blz. 17) Interesse wekken bij de jeugd en informatie geven over de Nederlandse koloniën was het beoogde doel. Voorwaarden voor mededinging waren de plaats van handeling, het verhaal moest spelen in één van Nederlandse overzeese gebieden, en het werk mocht nog niet in druk verschenen zijn. | ||||
KeuringscommissieDe Keuringscommissie voor Koloniale Jeugdlectuur die eerder de Raadgever samenstelde, zou de ingezonden manuscripten beoordelen en de Raad van Beheer adviseren. In deze adviescommissie zaten drie leraren in de (sociale) geografie, de heren Arntz, Eskes en Mulder, en mevrouw Boerlage, de directrice van de Nutskinderleeszaal in Amsterdam. Ir. Utermark van het Koloniaal Instituut | ||||
[pagina 87]
| ||||
vervulde het voorzitterschap. Frater Ludwinus en de heer Evers keurden de manuscripten op religieuze aspecten. Opvallend is de aanwezigheid van de drie aardrijkskundeleraren. Zij worden verondersteld geografische kennis te bezitten, maar weten zij ook welke literaire behoeften kinderen hebben? Hebben zij naast kennis van pedagogiek ook verstand van literatuur? In een tijd waarin het literaire aspect van jeugdboeken meer aandacht kreeg, lijken deze vragen gerechtvaardigdGa naar voetnoot2.. Zoveel vragen als de aanwezigheid van de drie leraren oproept, zo vanzelfsprekend is de vertegenwoordiging van Louise Marie Boerlage (1884-1968)Ga naar voetnoot3.. Zij gold als een autoriteit op het gebied van de jeugdliteratuur. Haar opleiding tot bibliothecaresse volgde zij in de Verenigde Staten met als specialisaties kinderlectuur en psychologie. Daarna vestigde zij zich in Nederland en werd hoofd van de kinderleeszalen van ‘het Nut’ in Amsterdam. Haar cursus boekbespreking voor bibliotheekmedewerkers bezorgde haar grote bekendheid. Ook voor de medewerksters van de Kinderbibliotheek van het Koloniaal Instituut verzorgde zij deze cursus. Kinderboeken hoefden van Boerlage geen pedagogisch doel na te streven, maar moesten de jeugdige lezer ervaringen bieden die het kind (nog) niet zelf kon bereiken. Emotionele waarden waren belangrijker dan opvoedende. Behalve een schat aan kennis, vaardigheden en ervaring op het gebied van jeugdliteratuur was er nog een reden waarom Boerlage bijzonder geschikt was om zitting te nemen in de adviescommissie: zij groeide op in Nederlands-Indië en kende dit land dus uit eigen ervaring. Met uitzondering van de verschillende voorzitters is onbekend of de overige commissieleden één van de Nederlandse koloniën uit ervaring kenden. Het voorzitterschap van de keuringscommissie werd steeds vervuld door een vooraanstaande werknemer van het Koloniaal Instituut. Achtereenvolgens waren dit de heren Utermark, Galestin en Kunst. Eerstgenoemde was algemeen conservator van de Afdeling Handelsmuseum en de twee andere heren waren algemeen conservator van de Afdeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut. Daarnaast was Utermark tevens waarnemend bibliothecaris. Of zij behalve het in goede banen leiden van de commissiebijeenkomsten ook hun mening gaven over de ingezonden manuscripten is onbekend. Hun functie vereiste kennis van de Nederlandse koloniën en zij bezochten deze ook, maar of zij verstand hadden van jeugdliteratuur is de vraag. | ||||
[pagina 88]
| ||||
Als buitengewoon lid van de commissie werden de heer Evers en frater Ludwinus aangesteld. Zij beoordeelden de verhalen op religieuze aspecten. Na algemene goedkeuring kregen de boeken als het ware een extra keurmerk: • betekende geschikt voor protestantse jeugd en ✠ voor katholieke jeugd. Bijna alle boeken in de Raadgever zijn door de protestante vertegenwoordiger Evers goedgekeurd, maar frater Ludwinus is opmerkelijk terughoudender: slechts vijf boeken (van de 68) krijgen het katholieke keurmerk. Soms wordt afkeuring zelfs expliciet vermeld: ‘De wijze waarop het R.K. geloof van Tante Noep geteekend is, wordt van R.K. zijde afgekeurd.’ (Raadgever 1935, blz. 16) Omdat de keuring van protestantse en katholieke kant pas plaatsvond na de algemene keuring laat ik dit aspect verder onbesproken.Ga naar voetnoot4. De commissie is in de loop der jaren een aantal keren van samenstelling gewijzigd. Het voert hier te ver om alle wijzigingen te vermelden, maar de toetreding van mevrouw Fennema-von Zboray (1914-2004) na de Tweede Wereldoorlog wil ik toch even noemen, omdat zij later bekendheid verwierf met de oprichting van het literaire tijdschrift Kris-Kras in 1956. | ||||
WerkwijzeBij het samenstellen van de Raadgever hanteerde de commissieleden een ‘Schema van keuring’ (Raadgever 1935, blz. 32). Het ligt voor de hand dat zij dit keuringsschema ook toepasten bij het beoordelen van de ingezonden manuscripten voor de Garoedaprijsvraag. Manuscripten werden eerst individueel gelezen door de leden van de commissie om daarna gezamenlijk besproken te worden. Drie punten kwamen daarbij aan de orde. In de eerste plaats keek men naar inhoud, juistheid en aard van de tekst. Kloppen de feiten, wat wordt er geschreven over het volkskarakter en is er voldoende actie in het verhaal? Na deze globale beschouwing bogen de commissieleden zich dieper over de inhoud en de stijl. Men keek vooral naar de positie die de schrijver innam ten opzichte van typisch koloniale zaken. Legt de schrijver de nadruk op het ongerepte, het poëtische van het primitieve leven of gebruikt hij dit aspect om grappige en/of spannende situaties in zijn verhaal te beschrijven? Wordt de Oosterse beschaving benaderd vanuit Westerse superioriteit of met liefde en waardering voor het waardevolle in het Oosten? (Het woord gelijkwaardigheid wordt niet genoemd!) Valt het accent bij het beschrijven van historische gebeurtenissen op | ||||
[pagina 89]
| ||||
heldenmoed, vaderlandsliefde en doorzettingsvermogen of op moord, plundering en vernielzucht? Overigens worden deze punten beschreven zonder er een waardeoordeel over uit te spreken. Men stelt zich wel de vraag of er redenen zouden zijn waarom ‘zekere groepen’ bezwaar tegen het verhaal kunnen hebben, wie en waarom? Of dat vervolgens reden is om een boek definitief af te keuren wordt in het midden gelaten. Het zou heel goed kunnen dat de commissie een voorstel tot herschrijven deed van kwetsende of aanstootgevende passages, omdat in de jaarverslagen een paar keer staat dat de auteurs wordt aangeraden vóór publicatie contact op te nemen met de adviescommissie. Als laatste stap werden onder andere de volgende vragen kritisch beantwoord: ‘Is de stijl vlot, beeldend, boeiend door actie? Waardoor wordt de spanning onderhouden? In welke factoren ligt de aantrekkelijkheid van het boek voor de jeugd?’ De Raadgever beschreef voor welke groep jeugdigen het boek geschikt was door het niveau van onderwijs te vermelden, zoals Lagere School, U.L.O. of Kweekschool, en er werden leesadviezen gegeven. Bij de keuring voor de Garoedaprijsvraag werd een aanbeveling naar leeftijd over het algemeen achterwege gelaten, al maakte men er incidenteel een aantekening van in termen als ‘bedoeld voor de rijpere jeugd’. | ||||
De Garoedaprijsvraag van jaar tot jaarIn 1937 werd de Garoedaprijs voor het eerst uitgereikt aan Hans van Amstel voor Jong Suriname op Avontuur. Achter het pseudoniem schuilt pater Hans Helmer die enkele jaren als missionaris in Suriname werkzaam was geweest. De problemen tussen de verschillende bevolkingsgroepen die de noodzakelijke samenwerking in de weg stonden, vormden voor Helmer de inspiratiebron. In Suriname had hij naschoolse sport- en spelclubs opgericht om jongeren van verschillend ras nader tot elkaar te brengen. Zijn personages zijn gebaseerd op leden van deze F.I.T. (Flink In Tegenspoed) clubs. (Helmer 1979, blz. 109-110) Jong Suriname op Avontuur gaat over een bijzondere vriendschap. Ondanks het feit dat creolen ‘een onoverwinbare afkeer van Javanen’ (blz. 7) hebben, raken de creoolse jongen Roland en de Javaan Max bevriend. Met ‘het Indiaantje’ Freddy vormen zij een onafscheidelijk trio. Na een voetbalwedstrijd tussen Javanen en creolen breken onlusten uit en zijn de vrienden gedwongen om hun dorp tijdelijk te verlaten. Gedrieën maken zij een reis naar de binnenlanden van Suriname waar zij gastvrij ontvangen worden door de oorspronkelijke bevolking, de indianen. Avonturen met houtsmokkelaars en wilde dieren zorgen voor spannende momenten. Als de onlusten in hun dorp zijn bedwongen en er geen dreiging meer is, keren zij terug naar huis. | ||||
[pagina 90]
| ||||
In december verscheen het bekroonde werk bij de uitgeversfirma L.C.G. Malmberg N.V. te 's Hertogenbosch. De auteur won hiermee de geldprijs van 100 gulden. Opmerkelijk is dat er een tweede prijs van 50 gulden werd ingesteld, omdat het bekroonde verhaal in Suriname speelt en niet in Nederlands-Indië. Voor deze tweede prijs komt Ankje Fransen (pseudoniem van Augusta van Slooten) in aanmerking voor Waar de bamboe ruischt, uitgegeven bij Schiltham & Giltay. De economische belangen in Nederlands-Indië en de nationale trots hierover wogen blijkbaar zo zwaar dat de jeugd vooral met deze kolonie moest kennismaken. Niet alleen op school, waar de verhouding in lesstof tussen Oost- en West-Indië overigens ook scheef was, maar ook thuis. Behalve de uitreiking van een eerste en tweede prijs werden er vier manuscripten geschikt geacht voor publicatie. Deze goedgekeurde verhalen waren geschreven door T. van Beem-Paleologo (Het huis in de zon), S. Franke (Indo), G.C. Janssen (Zwerftochten door ons mooi Zonneland) en J. van der Wal (Tjoel). Of deze manuscripten daadwerkelijk uitgegeven zijn, is onbekend. Een zoektocht in de Brinkmancatalogus en op Internet leverde geen resultaten op. Kreeg Franke in 1937 ‘slechts’ een eervolle vermelding, in 1939 ging hij er met de eerste prijs vandoor voor zijn verhaal De Wajangpop op school dat door uitgeverijIllustratie L. van Suchtelen. Uit: L. van Suchtelen-Leembruggen, Djaidin.
Scheltens & Giltay gepubliceerd werd onder de verkorte titel De Wajangpop. Het jongetje Si Oentoeng snijdt uit hout een wajangpop en beschildert hem. De dalang (uitvoerder van het wajangspel) wijst de pop echter af voor gebruik, omdat hij bezieling mist. De tovenaar Ngabi Soliman bezielt de pop door Si Oentoeng in de pop te laten verdwijnen. De levende wajangpop trekt de wijde wereld in om levenservaring op te doen. Door de wijze levenslessen wordt het jongetje een goede dalang, ‘want alles wat hij verhaalt, heeft hij zelf beleefd.’ (blz. 228) Si Oentoeng kan daardoor de oude dalang opvolgen en met de pop het wajangspel opvoeren. Simon Franke (1880-1957) heeft veel titels op zijn naam staan die meermalen in de Garoedaprijzen vie- | ||||
[pagina 91]
| ||||
len. Op zeventienjarige leeftijd
Illustrator onbekend. Uit: Simon Franke, De Wajangpop.
vertrok hij als militair naar Indië waar hij inspiratie opdeed voor zijn vele boeken. Zijn sociale betrokkenheid komt in zijn boeken duidelijk naar voren: hij neemt het vaak op voor de verdrukten en armen. Twee manuscripten, Silir, het heidenjongetje (auteur onbekend) en In de dessa (ook van Simon Franke), kregen het predikaat ‘geschikt voor publicatie’ onder het voorbehoud dat de auteurs contact met de keuringscommissie opnamen, voordat zij een uitgever zochten voor hun werk. In 1941 werd de Keuringscommissie verrast door het bijzonder hoge aantal van drieëntwintig ingezonden manuscripten. De oorzaak zal voor een deel gelegen hebben in de vroege uitschrijving van de prijsvraag, namelijk in de winter van 1940, ‘zulks in verband met de komende lange winteravonden, waarin de auteurs ruim gelegenheid zullen vinden een jeugdboek samen te stellen’. (notulen 21 october 1940, inv.nr. 550) Er was een zware taak weggelegd voor de jury. Toen bleek dat de leden het niet eens konden worden over een winnaar werd een compromis gesloten. Uiteindelijk werden door de Raad van Beheer twee eerste prijzen, een tweede prijs en twee eervolle vermeldingen uitgereikt op advies van de Keuringscommissie. De prijsverdeling was als volgt:
De bekroonde manuscripten zijn alledrie uitgegeven. Het boek van De Vries is een avonturenroman over de strijd in Atjeh tussen Si Paneu (‘de Lange’) en het Nederlands gezag. Si Paneu moet zijn woonplaats ontvluchten als hij een dorpsgenoot doodt die hem uit wraakgevoelens aanvalt. In het oerwoud ontmoet hij een man die een aantal jaren zijn leermeester zal zijn en Si Paneu vervolgens naar Sjech Abdoel Kadier stuurt. Deze Kadier is een beroemde goeroe in de | ||||
[pagina 92]
| ||||
geheime wetenschap van het ijzer. Hij leert Si Paneu ‘om aan de kracht van ijzer, in welken vorm het ook zijn lichaam bedreigde, weerstand te kunnen bieden.’ (blz. 52) Door zijn godsdienstig fanatisme is Kadier een vurig aanhanger van de heilige oorlog tegen de ongelovigen. Si Paneu neemt deze haatgevoelens tegen de Nederlanders van Kadier over. Samen met zijn bende belaagt hij de brigades van de Nederlandse compagnie waarbij zij wapens en voedsel buit maken. Uiteindelijk moet Pang (bendeleider) Paneu het onderspit delven en wordt gedood tijdens een gevecht. Gijsbert de Vries was officier in het KNIL. Dit verklaart zijn waarheidsgetrouwe beschrijvingen van de activiteiten van dit legerGa naar voetnoot5.. In de bibliografie van Buur (1992) worden nog drie Indische jeugdboeken van De Vries vermeld: Pak Ibrahim, de blinde van Blondo (1939), De geschiedenis van een Alfoerse jongen (1940) en Dimin, de dwangarbeider (1948). In het tweede winnende verhaal, Djaidin, staan land en de lokale bevolking centraal. Het jongetje Djaidin verhuist met zijn ouders en zusje van de Soendalanden naar Sumatra waar zijn vader een stukje land krijgt om rijst te verbouwen. Als Djaidin de omgeving gaat verkennen, verdwaalt hij en wordt meegenomen door een groepje Koeboes. ‘In de oerwouden leven die kleine, zwartbruineGijsbert de Vries, Pang Paneu de Toenonger. Band van Ronald Frijling.
mensen en zwerven van plaats tot plaats. Zij doen niemand kwaad en komen een enkele keer wel eens in een Lampongse kampong, om daar de rottan en de hoorns van het neushoorndier, die als een wondersterke medicijn worden beschouwd, te ruilen tegen enkele ijzeren potten, een gollok of speer en vooral tegen zout, waar zij dol op zijn en dat voor hen iets bizonder kostbaars is.’ (blz. 61-62) Samen met de Koeboes trekt Djaidin maandenlang door het oerwoud waar zij allerlei avonturen beleven. Deze ervaringen komen Djaidin goed van pas als hij later door de resident wordt aangesteld als bosopzichter. | ||||
[pagina 93]
| ||||
Lina van Suchtelen-Leembruggen
C.A. Leembruggen, Van verschillende stam. Band, bandtekening en illustrates van Ronald Frijling.
(1878-1948) werd in Indrapoera (Sumatra) geboren. Zij volgde een grafische opleiding en illustreerde veel van haar verhalen zelf. De vormgeving van haar boeken nam zij ook vaak zelf ter hand. Van Suchtelen schreef, ook onder de naam C.A. Leembruggen, een tiental Indische jeugdboeken die zich vaak afspelen in het oerwoud. Haar laatste boek Twee Indische meisjes (1948) vormt een uitzondering. Eervolle vermeldingen waren er voor De oude wijze kakatoe van W. van den Boogaard en Baboe Gangsa van D. Prauw. Het manuscript van W. van den Boogaard, een bundel met negentien Indische sprookjes, is in 1948 uitgegeven door uitgeverij Van Hoeve te Den Haag. De Raad van Beheer toonde zich verheugd over de uitslag, ‘waarmede het Koloniaal Instituut ongetwijfeld weer een stap nader is gekomen tot het doel om, door middel van goede jeugdboeken, de Nederlandsche kinderen reeds jong vertrouwd te maken met het land, de zeden en gewoonten van de bevolking der overzeesche gebieden.’ (Jaarverslag 1941, blz. 15) Ondanks het feit dat na deze prijsvraag weer een aantal goedgekeurde koloniale boeken aan de collectie van kon worden toegevoegd, bleek men nog niet tevreden. In een brief aan de leden (UBA aanvr.nr. KVB 5017b) vraagt het waarnemend hoofd van het Bureau voor Pers & Propaganda van het Koloniaal Instituut om koloniale boeken die men niet meer wil behouden, af te staan aan de jeugdbibliotheek. De bijgesloten catalogus van de jeugdbibliotheek bevat het schamele aantal van 135 titels. Enige uitbreiding lijkt inderdaad gewenst. In de oorlogsjaren na 1941 zijn er geen Garoedaprijzen uitgereikt. Pas in 1946 ‘werd het tijdstip gunstiger geach’ (Jaarverslag 1946, blz. 20) om weer een geldprijs uit te loven voor de auteur van het beste koloniale jeugdboek. Naar aanleiding van deze uitschrijving werden negen manuscripten ontvangen. In 1947 bracht de keuringscommissie het volgende advies uit aan de Raad van Beheer:
1e prijs: Lina van Suchtelen-Leembruggen voor Van verschillende stam 2e prijs: W. van den Boomgaard voor Het geheim van Kebon Barat | ||||
[pagina 94]
| ||||
Er waren eervolle vermeldingen voor Tantri van (alweer) S. Franke en Si Mekkie en zijn baas van F.B. Jantzen. De verhalen die bekroond werden met een prijs zijn uitgegeven. Batjo, een jongen uit Makassar, is de hoofdpersoon uit Van verschillende stam. Hij redt zijn Boeginese buurmeisje Langkati uit zee als haar prauw is omgeslagen. Ondanks het feit dat Makassaren geen hoge dunk hebben van Boeginezen, wordt Batjo verliefd op zijn buurmeisje. Regelmatig moeten zij hun liefde en vriendschap verdedigen tegen vooroordelen van anderen. Daarnaast speelt de emancipatie van de vrouw een belangrijke rol in dit boek. Langkati is een meisje met een geëmancipeerde inslag die zich verzet tegen de geldende conventies voor vrouwen. Paardrijden is bijvoorbeeld geen activiteit voor meisjes, ‘Langkati is een meisje en meisjes rijden niet te paard’ (blz. 37), maar zij leert het stiekem toch. Tegen haar uithuwelijking verzet zij zich, maar haar vader heeft schulden bij de man en kan zijn toezegging niet terugtrekken. Terwijl Batjo en Langkati vluchten en in het geheim trouwen, ontmaskert de opa van Batjo de huwelijkskandidaat tijdens een hanengevecht als een valsspeler. De boodschap van de schrijfster is duidelijk: als men elkaar als mens waardeert, is het onbelangrijk van welke stam iemand afkomstig is. In 1949 stuurden zeven auteurs hun manuscript in voor mededinging naar de Garoedaprijs. Het prijzengeld was verhoogd naar 250 gulden voor de eerste en 100 gulden voor de tweede prijs. Lydia Bos-Vergouw verdiende de eerste prijs voor haar verhaal Koerier Amat. J.J.M. van Bommel werd verblijd met de tweede prijs voor Elf dagen uit het leven van Oemar. Over de auteurs zijn vrijwel geen gegevens bekend. De Brinkmancatalogus maakt geen melding van deze titels of auteurs. In 1950 werd de Garoedaprijsvraag voor de zesde (en laatste) keer uitgeschreven. De juryleden verkozen uit negen manuscripten het verhaal Kusmini, leerling-verpleegster van M.J. van Marle-Hubregtse als beste. Eerder schreef zij de boeken Ams houdt van Indië (1941) en Ams'ongeweten afscheid (1947). Van de schrijfster is bekend dat zij in 1884 geboren is en is opgeleid tot apotheker (Dasberg 1981, blz. 155). Van J. Franken is niets bekend, behalve dat hij of zij een eervolle vermelding ontving voor het verhaal De Togog. | ||||
SlotbeschouwingNa 1950 zijn er geen Garoedaprijzen meer toegekend. Een relatie met de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 ligt voor de hand, maar in de jaarverslagen van het Koninklijk Instituut voor de Tropen wordt daar geen melding van gemaakt. De vraag dringt zich op of de Garoedaprijsvraag daadwerkelijk heeft geleid tot de uitgave van meer en betere koloniale boeken. | ||||
[pagina 95]
| ||||
Het aantal bekroonde manuscripten dat uiteindelijk is uitgegeven, is op twee handen te tellen. Mede door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam het uiteindelijke aantal publicaties van bekroonde boeken op een schamele negen over een periode van dertien jaar. Bovendien was voor een aantal auteurs een stimulans overbodig: ook zonder prijsvraag schreven zij al verhalen over de Nederlandse koloniën. Ik denk hierbij aan Simon Franke, M. van Marle-Hubregtse en Lina van Suchtelen-Leembruggen. De uitschrijving van de Garoedaprijsvraag heeft uiteindelijk niet veel nieuwe boeken over de Nederlandse koloniën opgeleverd. Afgezien van het uitbreken van de oorlog, zijn er meer redenen voor dit tegenvallende resultaat aan te wijzen. Met een jaarlijkse uitschrijving in plaats van een tweejaarlijkse, een hoger prijzengeld en garantie op publicatie was de eindbalans misschien positiever uitgevallen. | ||||
Bronnen en literatuurBuur, Dorothée, Indische jeugdliteratuur. Geannoteerde bibliografie van jeugdboeken over Nederlands-Indië en Indonesië. Leiden, KITLV Uitgeverij, 1992. Brinkman's cumulatieve catalogus van boeken. Leiden, Sijthof, 1930-2001. Daalder, D.L., Wormcruyt met suycker: historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur. Amsterdam, Arbeiderspers, 1950. Dasberg, Lea, Het kinderboek als opvoeder: twee eeuwen pedagogische normen en waarden in het historische kinderboek in Nederland. Assen, Van Gorcum, 1981. Helmer, Hans, En toch priester in kenterend getij. [S.L.], Uitgeverij Gianotten b.v., 1979. Jaarverslagen van de Koninklijke Vereniging ‘Koloniaal Instituu’ te Amsterdam, 1934-1944. Jaarverslagen van de Koninklijke Vereniging ‘Indisch Instituu’ te Amsterdam, 1945-1949. Jaarverslagen van het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, 1950-1952. Michaël, Hubert, Dorine Raaff en Aart Hoekman (samenstelling), Nederlandse literaire prijzen 1880-1985. Den Haag, Staatsuitgeverij, 1986 Ook te raadplegen via: htp://netmasterso8.netmasters.nl/letterkm/index.php Notulen van vergaderingen van de Raad van Beheer van het Koninklijk Instituut, 1936-1952, inv. nrs. 546 t/m 561. Vries, Anne de, Wat heten goede kinderboeken? Opvattingen over kinderliteratuur in Nederland sinds 1880. Amsterdam, Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1989. |
|