Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||
De gedichten, gedachten en gebeden van een twaalfjarige: over de kritiek van Joukje Akveld op Guus Kuijers Polleke
| ||||||||||||||||||||||
De kritiekpunten van Akveld in het kortVolgens Akveld zelf betreffen haar belangrijkste punten van kritiek niet zozeer de vorm (‘Guus Kuijer is een groot schrijver, daarover is iedereen het eens’Ga naar voetnoot4.) als wel de inhoud van de Polleke-boeken. Dit weerspreekt zij zelf, want naast inhoudelijke kritiek, zoals een overdaad aan maatschappelijke problemen en de onwaarschijnlijkheid van de gedichtjes van Polleke, vindt zij een aantal verhaallijnen onvoldoende uitgewerkt en is haar eindconclusie dat Kuijer zich van een ‘literair kunstje’ bedient. Die laatste twee punten betreffen meer de vorm dan de inhoud van de boeken. Meer nog dan de argumenten zelf benadrukt de toon van het stuk de ergernis van de schrijfster, alsof zij voorgoed wil afrekenen met de critici die bang zijn om met hun kritiek in een van Kuijers volgende boeken op de hak genomen te worden; dat heeft hij immers al een paar keer gedaan. Aangezien iedereen recht | ||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||
heeft op z'n eigen irritaties zal ik niets inbrengen tegen de toonzetting van Akvelds stuk, maar me richten op haar argumenten. | ||||||||||||||||||||||
Over de opeenstapeling van maatschappelijke problemen‘In de Polleke-boeken worden veel meer onderwerpen aan de orde gesteld dan in de serie over Madelief. De neiging om ze te beschouwen als een opeenstapeling van maatschappelijke problemen ligt hier dan ook meer voor de hand dan in het geval van Madelief.’Ga naar voetnoot5. Akveld is niet de enige die vindt dat Polleke met wel erg veel problemen wordt geconfronteerd. Ze citeert het overzicht van Xandra van GelderGa naar voetnoot6.: ‘een Marokkaans vriendje; een vriendin uit Mexico die waarschijnlijk seksueel misbruikt is; gescheiden ouders van wie de vader net is afgekickt van de drugs en bovendien in de war is en de moeder hertrouwd met de meester van de school; een rouwproces vanwege een recent overleden opa; de onrust over beginnende borsten en de daarmee gepaard gaande mannelijke belangstelling: het zijn teveel onderwerpen voor één boek’Ga naar voetnoot7. Kuijer lijkt het hier trouwens gedeeltelijk mee eens te zijn, gezien zijn eigen opsomming van Pollekes problemen: ‘Vader aan de drugs, moeder altijd ruziënd met haar nieuwe verloofde, haar Marokkaanse vriendje dat haar bedriegt met haar beste vriendin en meer van dat soort ellende’Ga naar voetnoot8.. Ik heb me verbaasd en geërgerd over dit soort opsommingen van Pollekes ‘ellende’, ook over die lang niet complete lijst van Kuijer zelf, omdat gesuggereerd wordt dat het leed van een kind uit een optelsom van onderdelen bestaat, én omdat de hoeveelheid en de zwaarte van Pollekes problemen niet buitensporig zijn. Polleke heeft maar één wezenlijk probleem, een uithuizige en drugsverslaafde vader. Kuijer verzacht dit leed enorm door een vader te creëren die weliswaar slap is, maar niet slecht. Hij houdt van haar, geeft haar aandacht, steelt niet of nauwelijks om aan zijn drugs te komen (en brengt het geld daarna weer keurig terug), en ontwikkelt zich in de loop van de serie tot een tamelijk aangepaste, zij het wat zweverige man. Je lijdt als dochter toch niet onder een vader die jou ‘mijn Polleke’ noemt en zo'n prachtig vaderliefdegedicht voor je schrijft:
Er is altijd wel een lucht
voor mijn kastelen
er is altijd wel een holleke
voor mijn Polleke!
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||||||||||||||
Afgezien van haar vader is Pollekes leven niet dramatischer dan voor de meeste Nederlandse kinderen. Een met haar partner ruziënde moeder of de onrust over opkomende borsten kun je niet in één adem noemen met het verdriet van een kind om de scheiding van haar ouders. Sommige critici noemen Pollekes problemen ‘grootsteeds’, en dus oninteressant voor kinderen die in een dorp wonenGa naar voetnoot9.. Maar de meeste problemen van Polleke worden dorpskinderen niet bespaard: ook daar zijn ouders die scheiden en grootvaders die aan kanker sterven, lopen aanranders en verkrachters rond en blijkt een beste vriendin niet zo'n beste vriendin te zijn; ook als dorpsmeisje krijg je borsten als je twaalf bent. De kans om als meisje een vriendje te krijgen met een andere culturele achtergrond is veel groter, maar het is nog niet zo lang geleden dat we vooral op het platteland regelrechte Romeo en Julia drama's beleefden omdat de man katholiek was en de vrouw protestant. Dat is geen modern stadsleed, en je hoeft dat voor kinderen niet te verstoppen. Hoe groot is het ‘leed’ trouwens als een meisje van elf à twaalf een Marokkaans vriendje krijgt? Ik vind dat nogal overdreven. Er zullen heel wat (ook dorps)kinderen zijn, opgesloten in een huis met zwijgende, elkaar negerende ouders en geterroriseerd door vervelende buurtkinderen, die best zouden willen ruilen met Polleke, die altijd mag zeggen wat ze denkt en tenminste vijf mensen om haar heen heeft die van haar houden en van wie zij houdt. En als je ouders dan toch gescheiden zijn, wie zou dan niet zo'n schat van een man in huis willen als die onderwijzer van Polleke? Ik ken weinig mensen die zoveel begrip en geduld voor de reacties en reserves van hun (pleeg)kind kunnen opbrengen als hij. Overigens noemt Akveld in haar bespreking van de thematiek alleen de problemen die Polleke op haar weg vindt, en niet de aardige, gezellige en mooie gebeurtenissen, die in veel andere recensies wel ruimschoots aan bod komen. De logeerpartijtjes bij haar oma en opa bijvoorbeeld, de ontmoetingen met kalf Polleke, de keuvelgesprekjes met Consuelo, om er maar een paar te noemen. Die zijn volgens haar niet van belang, want zij is het eens met Xandra van Gelder die vindt dat het ‘monstrum’ aan problemen geen ruimte meer laat voor de fantasie van kinderen. Dat klopt niet, want afgezien van de vele aardige anekdotes maakt Kuijer ook de beladen onderwerpen door de manier waarop hij ze aanpakt zo licht als een veertje, en laat hij juist veel ruimte voor de fantasie. Een voorbeeld daarvan is te vinden in deel 3, waarin Polleke genoeg krijgt van haar moeder die niet meer naar haar werk gaat en thuis op een ‘terugslag’ zit te wachten nadat Polleke tegen beter weten in bij een vreemde man in de auto is gestapt. Polleke probeert de huisarts als volgt te overtuigen dat er niets met haar aan de hand is: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||||||||||||||
(....) ‘Ik wil graag dat alles weer gewoon wordt’ zei ik. Akveld beaamt ook de conclusie van Nanda RoepGa naar voetnoot11., dat de veelheid aan thema's de identificatie van de jonge lezer met Polleke verhindert. Het lijkt mij logischer te concluderen dat als er in een boek veel onderwerpen de revue passeren, de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| ||||||||||||||||||||||
identificatiemogelijkheden voor kinderen juist groter worden: zijn je ouders niet gescheiden, dan heb je wel een grootouder die ziek wordt. Heb je zelf geen verslaafde vader, dan is er vast wel een junkie in je buurt of een verre neef die de hele dag blowt en verder weinig uitvoert. Heb je geen Marokkaans vriendje, dan zijn er wel weer genoeg kinderen die een hond of een pony hebben zoals Polleke haar kalfje. Polleke maakt leuke en nare dingen mee en al heeft ze problemen, ze is bepaald geen probleemkind. Ze maakt wat meer mee dan een gemiddeld stadskind, en zeker dan een gemiddeld dorpskind, maar daar heeft de schrijver zo z'n redenen voor. In plaats van dat de opgesomde onderwerpen de thematiek van de Polleke-boeken representeren, zoals wordt gesuggereerd, is al wat Polleke overkomt slechts een omhulsel van het werkelijke thema van de boeken, de zoektocht van een meisje naar haar plaats in de wereld, naar een evenwicht tussen wat zij van anderen hoort en zelf kan en wil gelovenGa naar voetnoot12.. Kuijer zelf formuleert het thema iets té kort: ‘Mijn boeken gaan over het leven, althans over mijn visie daarop’.Ga naar voetnoot13. Dit klopt niet helemaal, want het knappe is juist dat hij zíjn visie op het leven overtuigend weet te brengen in de woorden van een jong meisje. Juist bij Pollekes dilemma's begrijp je als lezer wat voor grote keuzes een opgroeiend kind moet maken in het leven: ik hou van Mimoen maar als ik een doek om mijn hoofd moet binden kan hij oprotten; ik hou van mijn vader maar niet van drugs en slappe praatjes; ik hou van mijn opa maar zijn manier van in God geloven snap ik niet helemaal. Daar zijn die dilemma's, die problemen, die ‘ellende’ voor nodig, ze worden niet voor niets gecreëerd. Het lijkt mij niet juist om te zeggen, zoals Akveld doet, dat er in de Polleke serie louter sprake is van ‘een opeenstapeling van maatschappelijke problemen’; in werkelijkheid passeert er een aantal belangrijke levensvragen de revue om de manier waarop een meisje opgroeit te kunnen illustreren. Door de compactheid van Kuijers stijl lijkt het aantal groot, maar alleen als je ze op gaat noemen. Die opsommingen zijn ongenuanceerd en de conclusie dat de boeken ermee overvoerd zijn, is onterecht. Het grote aantal problemen valt lezers zelfs helemaal niet op, tenminste zolang ze maar geen recensies lezen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| ||||||||||||||||||||||
Over onuitgewerkte verhaallijnen‘Een ander punt is dat de thematiek in de vijf boeken zo veelomvattend is dat sommige verhaallijnen onvoldoende worden uitgewerkt en blijven steken in interessante bedoelingen. (...) voegt weinig toe aan het verhaal en had evengoed achterwege gelaten kunnen worden, net als het afkickproces van Pollekes vader Spiek (...). In het derde deel is Spiek van de drugs af en wordt er nauwelijks meer teruggekomen op de manier waarop dat is gegaan.’Ga naar voetnoot14. De beschrijving van ‘hoe dat is gegaan’ staat te lezen in een brief van Spiek aan Polleke en beslaat twee bladzijdenGa naar voetnoot15.. Dat lijkt weinig, maar Kuijer weet in die twee bladzijden zowel uitleg te geven over hoe het Spiek is gelukt om van de drugs af te komen, als over zijn ‘bekering’ tot een oosterse levenswijze. De belangrijkste verhaallijn in dit deel van de serie, met de toepasselijke titel Het geluk komt als de donder, is Pollekes verdriet om de afwezigheid van haar vader en haar grote geluk als hij aan het eind van het boek gezond en wel bij haar op de bank zit: ‘We dronken wat en mijn moeder en Spiek begonnen met elkaar te kletsen. Ik ving af en toe wat woorden op, maar ik luisterde niet goed. Ik voelde me tevreden en slaperig. Ik hoefde niks. Ik hoefde alleen maar hun stemmen te horen en Spieks arm tegen de mijne te voelen. Laat het altijd zo blijven, dacht ik. Amen.’Ga naar voetnoot16. Het lijkt mij niet terecht om te zeggen dat het afkickproces van Spiek door Kuijer onvoldoende is uitgewerkt, omdat het in zo weinig woorden wordt beschrevenGa naar voetnoot17.. De psychologie van de uitleg waarom het hem, als tamelijk zwakke man, lukt af te kicken met de hulp van een sterke vrouw die gelooft in meditatie en Innerlijke Kracht, en ‘ergens’ ook wel in hem (Spiek), is sterk. Het afkickproces is ook geen verhaallijn op zich, maar onderdeel van een grotere lijn, de ontwikkeling van Pollekes vader en daarmee haar relatie met hem. Die lijn volg je door de vijf boeken heen, van een IP, een Ingewikkelde Pa (in Pollekes bewoordingen), tot een man die wel ongewoon blijft, maar zich steeds meer als een ‘gewone’ vader gaat gedragen. Overigens hoeft een subthema niet altijd tot in alle details en in alle stappen beschreven te worden; dat zou de fantasie van de lezers remmen. Zo is Tromp van mening dat een van de sterke punten van Met de poppen gooienGa naar voetnoot18. is dat dit boek ‘net zo fragmentarisch is als zijn boeken met volwassen hoofdperso- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| ||||||||||||||||||||||
nen’, en dat ‘de bundel verhalen bevat die bijna nooit een echt slot hebben, zodat je er zelf nog van alles bij kunt verzinnen’Ga naar voetnoot19.. De voorbeelden van onvoldoende uitgewerkte verhaallijnen die Akveld noemt zijn onjuistGa naar voetnoot20. en ik heb geen andere kunnen vinden waar haar kritiek wél voor zou opgaan. Integendeel, Kuijer weet iedere verhaallijn knap en bijna onopvallend uit te werken, soms in een volgend deel, waardoor je pas achteraf begrijpt waarom een detail speciale aandacht krijgt. Zo begint Het geluk komt als de donder met het verhaal over Pollekes beer Zub, die vroeger kon praten, maar tegenwoordig niets meer zegt. Aan het eind van het boek krijgt de lezer hier uitleg over: Spiek, Pollekes vader, blijkt de beer zijn stem te hebben gegeven, en daarom kan Zub weer praten als Pollekes vader terug is. De lege plekken die Kuijer in die lijnen creëert zijn bewust aangebracht; het is een geoorloofd literair middel in kinderboeken, omdat het een kind de kans geeft er zelf wat bij te fantaseren en omdat het spanning opwekt. | ||||||||||||||||||||||
Over dat de gedichten van Polleke oubollig zijn (en Guus Kuijer volgens mij net een koorddanser is)‘Judith Eiselin merkt in NRC Handelsblad terecht op dat Pollekes gedichten te ouwelijk klinken voor een elfjarige en er zijn meer recensenten die zich bij haar oordeel aansluiten.’Ga naar voetnoot21. Polleke is een dichter, en dat wordt haar niet in dank afgenomen door een aantal recensenten, waaronder Akveld. De gedichten van Polleke gaan over verdriet en geluk, liefde en vriendschap, geloof, ziekte en dood, maar ook bevatten ze soms losse observaties, over het verschijnsel mobiel bellenGa naar voetnoot22., over wat ‘begrijpen’ isGa naar voetnoot23.; ze vormen een onlosmakelijk geheel met de tekst, waardoor sommige, wanneer zij uit de context gelicht worden, een heel ander gevoel opwekken dan wanneer je de aanhef erbij leest. Een voorbeeld is het op zich simpele rijmpje: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| ||||||||||||||||||||||
Er zijn teveel dingen
om je mee te bemoeien
en veel te veel dingen
om thee bij te knoeienGa naar voetnoot24..
Als je de context leest, Polleke die haar moeder ongewild ongelukkig maakt met een ondoordachte opmerking, wordt het gedichtje heel wat minder simpel. Met Eiselin vindt Akveld de gedichten die Kuijer uit Pollekes hart en brein laat opwellen ‘te ouwelijk voor een meisje van elf’Ga naar voetnoot25., maar in tegenstelling tot Eiselin vindt zij dat dat voor alle delen uit de Polleke serie geldt. Om die mening te illustreren citeert zij een gedicht dat inderdaad niet een van de meest geslaagde is. Ik kan daar een heel mooi gedicht tegenover plaatsen, dat in de ogen van de meeste volwassenen wél geschreven zou kunnen zijn door een jong meisje:
Lieve God,
dat de mensen doodgaan
vind ik niet zo'n goed idee.
Als jij zelf een opa had
viel het je beslist niet mee
hem oud en ziek te zien
en zou je hem misschien
na al die jaren
levend naar de hemel laten varen.
Kun je dat voor een dikke zoen
ook met mijn opa doen?Ga naar voetnoot26.
De wijsheid van Polleke irriteert blijkbaar verschillende mensen, maar ‘ouwelijk’ is een verkeerd woord. Als kinderen gaan dichten schrijven ze zinnen op waar ook hun ouders van opkijken. Zo dichtte mijn dochter op achtjarige leeftijd: er ligt een hondje in de zon/ het zei: ik wou dat ik vliegen kon/ helaas helaas dat kan ik niet/ omdat men mij als hondje ziet/ en dat doet mij veel verdriet/ EINDE. Ik heb het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| ||||||||||||||||||||||
haar zien schrijven, maar waar haal je als achtjarige een zin als ‘omdat men mij als hondje ziet’ vandaan? Je hebt de neiging te concluderen dat daar een volwassene achter zit, maar in werkelijkheid pikken kinderen álles op wat hun op dat moment interesseert, en rijmnoodzaak doet ook wonderen. Het is niet mijn bedoeling om een welles-nietes discussie te beginnen, maar ik heb wel twee argumenten tegen de vermeende ‘ouwelijkheid’ van Pollekes dichtwerken. In de eerste plaats weet een leeftijdsgenoot waarschijnlijk beter wat een meisje van elf à twaalf wel of niet kan denken, zeggen en schrijven dan een volwassene. Daarom heb ik de zestig gedichten die in totaal in de Polleke serie voorkomen aan mijn twaalfjarige dochter voorgelegd met de vraag of dat gedichten waren van een meisje van haar leeftijd. Zij telde elf twijfelgevallen, dus minder dan 20%. In haar visie kan dus één op de zes gedichten die Kuijer heeft geschreven niet door een leeftijdgenoot van haar bedacht zijn. Ter vergelijking heb ik haar ook een bundel met gedichten van echte kinderen laten lezen, zoals opgetekend in de dichtbundel Dichter bij zee.Ga naar voetnoot27.. Bijna de helft van deze gedichten kan volgens haar niet zonder hulp van een volwassene geschreven zijn, zoals bijvoorbeeld het volgende gedicht van een 11-jarige: Zee./ Ver weg van het oneindige./ Wanneer houdt u op, wanneer zegt u stop?/ Waarom staat u niet even stil?/ Laat Odysseus niet doen wat hij wil./ Bevrijd hem uit die blauwe kooi van oneindigheid./ Breng hem terug naar Itaka waar hij hoort./ O god met de blauwe baren, breng hem terug naar land./ O Poseidon heerser van de zee./ Maar hoe Athene ook smeekte, Poseidon gaf niet mee. Zelf vind ik het ook onwaarschijnlijk dat een kind van elf dit kan verzinnen, vooral omdat de maker nog op de basisschool zat toen hij het schreef; maar wie weet heeft hij een ambitieuze classicus als ouder..... Ik vind het een tamelijk irritant gedicht, veel irritanter dan de meest (soms al te) wijze gedichten van Polleke. Misschien had ik mij bij mijn ‘onderzoekje’ niet moeten beperken tot mijn eigen dochter, en meer kinderen om hun mening moeten vragen, maar volgens mijn dochter had dat weinig zin gehad: ‘Weet je, ik denk dat niet zoveel kinderen zulk soort gedichten als die van Polleke kunnen verzinnen, maar ik wel, geloof ik, of vind je dat opscheppen?’ Nee, dat vind ik niet, want haar twaalfjarige conclusie klopt. Zij denkt dus dat de meeste kinderen zullen zeggen: nee, dat kan niet, omdat ze het zelf niet zouden kunnen, net zoals veel volwassenen concluderen dat het niet kan, omdat zíj toevallig geen kinderen van nabij kennen die het zouden kunnen. Een ander argument tegen de vermeende ouwelijkheid van Pollekes gedichten is dat er in tegenstelling tot wat Akveld schrijft, veel simpele kinderrijmpjes in de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| ||||||||||||||||||||||
vijf Polleke boeken voorkomen, die zij juist zo prachtig vindt in de Madelief serie, maar die volgens haar niet in de Polleke boeken staan. Een voorbeeld:
Consuelo
cariòo mío
ik vind het leuk dat je bestaat
en dat je Nederlands praat
met Spaans erdoor
dat ík alleen hoor
dat ík alleen verstaat. (deel 3, blz. 88)
Natuurlijk zijn deze gedichtjes leuk, en ze maken Pollekes dichtkunst als geheel geloofwaardiger, maar het knappe van de gedichten vind ik toch dat een bijna zestigjarige man zonder eigen kinderen filosofische gedichten kan schrijven op een kindertoon, ook al vergt hij daarbij een paar keer íets te veel van zijn Polleke. Ik vind het niet juist en niet eerlijk om daar over te vallen. Kuijer is als een koorddanser, die veilig aan de overkant komt, na de lezer een paar keer geweldig aan het schrikken te hebben gemaakt omdat hij bijna leek te vallen, maar die daardoor des te meer bewondering afdwingt voor zijn schrijfkunst en inlevingsvermogen. | ||||||||||||||||||||||
Over het literaire kunstje van Guus Kuijer‘De veelheid aan onderwerpen, de ouwelijke gedichtjes en de vaak volwassen toon van de hoofdpersoon kenmerken de hele serie en lijken na lezing van het zoveelste Polleke-boek een soort maniertje geworden, een literair kunstje.’Ga naar voetnoot28. Wat opvalt in de recensies van de Polleke-boeken is dat de stijl van Kuijer vrijwel unaniemGa naar voetnoot29. wordt geprezen, maar altijd in algemene termen. Twee voorbeelden: Hoe doet Guus Kuijer dat toch? Van die verhalen schrijven die technisch volmaakt zijn en tegelijk van een schitterende eenvoud? Zijn taal is heel gestileerd en toch ontspannen en spontaan. Als je hem leest, lijkt schrijven opeens zo moeilijk niet. Het is een soort ademhalen op papier. In perfecte balans blazen zijn woorden het verhaal lucht en leven in. (Peter de Boer, Trouw, 28-4-2001) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| ||||||||||||||||||||||
Ook in het stuk van Akveld staat niet meer over Kuijers stijl te lezen dan dat hij weliswaar een ‘literair kunstje’ uithaalt, maar wel ‘een groot schrijver’ is. Wat maakt hem tot een groot schrijver? Wát is er precies zo mooi aan Kuijers stijl? Er zijn een aantal typische kenmerken te noemen, zoals korte zinnen met weinig bijzinnen, waaronder ook zinnen zonder werkwoord: Ik niet, Nu niet meer, Knap, hè?, Wat een rotopmerking, zonder lijdend voorwerp: zal ik doen; weet ik en zinnen die slechts uit één constituent bestaan: Lachen! Getver! Veel spreektaal, veel dialogen en weinig indirecte rede, een paar aardige woordvondsten van Polleke (wiebel, lammig, tuitelig, een tevoortje, een neerslag). Ook typisch voor de serie zijn de vrij lange hoofdstuktitels met een consequent volgehouden vaste structuur (beginnend met ‘over (dat)...’). Een ander kenmerk dat bijdraagt aan Kuijers stijl is dat hij geen gebruik maakt van literaire middelen zoals flashbacks, wisseling van perspectief of gespiegelde gebeurtenissen, maar wel hier en daar wat lege plekken laat in het verhaal. Om een paar van deze typische kenmerken van Kuijers stijl te illustreren, geef ik hieronder drie passages weer uit een recensie van Jan SmeekensGa naar voetnoot30., waarin hij in de vorm van een verjaardagsbrief aan Polleke commentaar levert op passages uit Het geluk komt als de donder. Smeekens gebruikt hierin veel dezelfde bewoordingen als Kuijer, maar het resultaat wijkt belangwekkend af van het origineel. Hoewel het zijn bedoeling waarschijnlijk alleen maar was om een eerbetoon te schrijven, en niet om de schrijver te imiteren, geeft hij in zijn brief toch onbedoeld aan hoe onnavolgbaar Kuijers stijl is:
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| ||||||||||||||||||||||
In de eerste passage staat in beide fragmenten een dubbele inbedding, maar die van Kuijer leest gemakkelijk, waarschijnlijk omdat de tweede inbedding ‘alsof...’ volgt op een relatieve bijzin, die gemakkelijk te interpreteren is omdat het een subjectsbijzin is (‘die’ is onderwerp van de bijzin; veel moeilijker zou bijvoorbeeld zijn: ...fiets, waarvan de vorige eigenaar een vriend van mijn moeder was). Bovendien laat Kuijer die structureel complexe zin direct volgen door twee korte hoofdzinnen. Een sequentie als ‘met Zub voorop in het mandje naar school’ zou Kuijer nooit gebruiken, ook omdat het niet zo mooi klinkt. Tenslotte gebruikt Smeekens het woord ‘wiebel’ hier verkeerd, want dit typische Polleke-woord gebruikt Kuijer alleen om Pollekes verliefdheid of ontroering te verwoorden. In de tweede alinea zitten de stijlverschillen meer in het verschil in explicietheid van de beschreven gevoelens dan in het taalgebruik zelf. Smeekens geeft Pollekes gevoelens te weinig subtiel weer, want het sympathieke is juist dat ze de opmerking van Caro slechts mild veroordeelt, en juist niet ‘nijdig’ wordt; dit maakt dat de lezer extra nijdig op Caro wordt. In de derde alinea wordt de kracht van ‘voor altijd en tot in alle eeuwigheid’ uit de zin geblazen door de onnodige toevoegingen ‘meteen’ en ‘ter plekke’. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| ||||||||||||||||||||||
Deze vergelijking is oppervlakkig, en in de toekomst zal ik een nadere stijlanalyse presenteren van Kuijers werk en daarbij de lijn van Anbeek en Verhagen (2001) en Leech en Short (1999) volgen. Anbeek en Verhagen tonen in hun stuk aan dat een stijlanalyse met de juiste middelen ook subtiele verschillen aan kan wijzen tussen bijvoorbeeld Voskuil en een nabootser van diens stijl. De stijl van Kuijer mag niet afgedaan worden met de term ‘literair kunstje’, zoals Akveld dat noemt; literair kunststukje is dan beter op zijn plaats. | ||||||||||||||||||||||
En tenslotte: Over diepgang en hoeveelheid tekst‘Met een paar problemen minder zouden de verhalen evenwichtiger zijn geweest en meer diepgang hebben gekend (...). De dood van Pollekes opa is een stuk minder indringend [dan het overlijden van Madeliefs oma zoals beschreven in Krassen in het tafelblad; JL], omdat het slechts een van de vele dingen is die Polleke overkomt.’Ga naar voetnoot31. Akveld is van mening dat de hoeveelheid droevige dingen die je kunnen overkomen de intensiteit van het gevoel afzwakt; datzelfde argument zagen we al eerder bij de bespreking van de thematiek van de Polleke-boeken. Alsof de dood van een geliefde minder erg wordt als je ook andere trieste dingen overkomen! Bovendien, áls het dan al verschil zou uitmaken, dan zou ik zeggen dat het nu érger voor Polleke is dan wanneer haar vader en moeder bijvoorbeeld in harmonie hadden samengeleefd, vooral ook omdat de opa in de afwezigheid van Pollekes vader ook deels de vaderrol vervult. Het argument van kwantiteit is gemakkelijk te ontzenuwen, maar daarmee is nog niet aangetoond dat de beschrijving van de aankondiging van de dood van Pollekes opa juist veel diepgang heeft. Dat is natuurlijk een kwestie van smaak. Naar mijn mening is het het meest aangrijpende hoofdstuk van de hele serie, en een hoogtepunt in de Nederlandse literatuur. Het zou als argument aangevoerd kunnen worden om jeugdliteratuur haar verdiende plek in de canon te gunnenGa naar voetnoot32.. De aangekondigde dood van Pollekes opa betreft een episode uit de serie die uitmunt in subtiliteit, inlevingsvermogen in twee geheel verschillende mensen en in taalschoonheid; het deed mij denken aan de dood van de vader zoals beschreven in Kees de Jongen van Theo Thijssen. De opbouw van het hoofdstuk is voorzichtig, maar er is van het begin af aan een grote spanning te voelen. Twee mensen die grote tegenstellingen belichamen, gecombineerd met een onvoorwaardelijke liefde voor elkaar en een groot aankomend verdriet. Het geloof speelt een belangrijke rol, het traditionele geloof van Pollekes opa is ontroerend maar ook overtui- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| ||||||||||||||||||||||
gend in zijn eenvoud, net als het ongeloof van Polleke en hun wederzijds respect voor elkaars ideeën. Wanneer Kuijer zelf even mild ironisch om de hoek komt kijken als hij opa laat mopperen over het ‘bijgeloof’ van dat ‘christenmens’, kun je daar als lezer wel om glimlachen.Ga naar voetnoot33. De grootvader is
oud, onbedorven en wijs, en Polleke is jong, onbedorven en wijs. Het langzaam ontwakende begrip van Polleke - hij gaat dood, daarom nam hij me mee naar dit kerkhofje - kun je als jonge en oude lezer voelen aankomen en meevoelen, en vooral ook haar reactie daarop, tot twee keer toe vragen naar wat er met oma gaat gebeuren na haar dood, het stoeltje dat zij niet meer in elkaar krijgt, het wel, maar ook níet willen horen van opa's woorden, het niet kunnen huilen, terwijl ze juist zo vaak en gemakkelijk huilt. De nuchterheid van nummers van grafstenen en een dooddoener van opa ‘aan alles komt een eind’, dragen als noodzakelijk tegenwicht bij aan de grote gevoelswaarde van dit stuk. Hieronder een klein onderdeel uit het hoofdstuk (helaas kon het hoofdstuk niet in zijn geheel
Liv Stig, hoofdrolspeelster in de film Polleke, naar de boeken van Guus Kuijer (première oktober 2003).
opgenomen worden). Oordeelt u zelf of de beschrijving van de aangekondigde dood van Pollekes opa, zoals Akveld zegt, weinig diepgang vertoontGa naar voetnoot34.: (.... ‘Mooi hè?’ zei opa. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| ||||||||||||||||||||||
|
|