Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 534]
| ||||
De lezer zij gewaarschuwd
| ||||
[pagina 535]
| ||||
Zo'n vorm van vertellen is ook in kinderboekenland allang naar de schroothoop verwezen. Te oubollig en te ouderwets. Des te opmerkelijker is het om deze alwetende verteller weer te zien opduiken in enkele recente jeugdboeken. In zijn serie Ellendige avonturen schmiert Lemony Snicket er lustig op los en ook Eoin Colfers verteller is in Artemis Fowl nadrukkelijk aanwezig. Maar het ouderwetse vertelperspectief verhoogt juist de charme van deze boeken. Beide auteurs zetten het bewust in om zaken - niet in het minst het kinderboek zelf - op de hak te nemen Alvorens dat verder toe te lichten eerst iets over het auctoriële vertelperspectief. | ||||
OervormHet auctoriële perspectief kun je de oervorm van vertellen in verhalend proza noemen.Ga naar voetnoot3. De eerste romans kenmerkten zich door een alwetende verteller die als een gids de lezer door het verhaal loodste. Hij wist precies waar hij wezen moest, kon in ieders hoofd en hart kijken, kon, waar nodig, de lezer waarschuwen of hem dingen uitleggen. De auctoriële verteller staat als objectieve vertelinstantie boven en buiten het verhaal. Zo'n soort verteller is voor lezers verreweg het makkelijkste. De verteller heeft overzicht en dus de lezer ook. De lezer hoeft zich geen zorgen te maken of de verteller wel betrouwbaar is en zit ook niet opgesloten in het hoofd van slechts een personage. Met name handig voor wie nog niet zo ervaren is in het lezen van fictie. Geen wonder dat kinderboeken zich lange tijd kenmerkten door zo'n alwetende verteller.Ga naar voetnoot4. Tegelijkertijd is het auctoriële perspectief ook wat saai, juist omdat je precies weet waar je aan toe bent. Naarmate het genre van de roman zich ontwikkelde, kwamen er dan ook meer vertelvormen, van personaal tot ik-perspectief. Die andere vertelvormen sloten bovendien beter aan bij nieuwe, moderne levensbeschouwingen. Waar de auctoriële verteller een typische Verlichtingsfiguur is, zijn de personale en ik-verteller meer geworteld in de twintigste eeuw, in de moderne en postmoderne tijd, waarin het besef van menselijke beperkingen steeds prangender wordt. Wie schrijft over de nietigheid en eenzaamheid van de mens en over een versplinterd wereldbeeld, kan niet meer uit de voeten met een almachtige verteller. Ook in de jeugdliteratuur, zij het veel later dan in de literatuur voor volwassenen, raakte de alwetende verteller langzaamaan uit de mode. Met name vanaf de | ||||
[pagina 536]
| ||||
jaren zeventig durven jeugdboekenauteurs te experimenteren met het perspectief. Opvallend was bijvoorbeeld Lang weekend op drie manieren (1978) waarin Aidan Chambers eenzelfde gebeurtenis telkens vanuit verschillende personages beschrijft.Ga naar voetnoot5. Populair, met name in de adolescentenroman, werd de dagboekvorm - vorm en inhoud kunnen daar natuurlijk prachtig samenvallen. Ook de ik-verteller die achteraf het verhaal vertelt, komt nogal eens voor. Een onbetrouwbare verteller - zoals Osewoudt in De donkere kamer van Damocles - komt in jeugdboeken nog niet zo vaak voor, heb ik de indruk. Wel zijn er voorbeelden van een onbekende verteller, bijvoorbeeld in De gevoelige moordenaar (1996) van Arne Berggren. Juist doordat je niet weet wie het verhaal vertelt (in dit geval: wie de moordenaar is), is dit boek zo bloedstollend spannend. | ||||
Literaire ironieDe alwetende verteller kom je in jeugdboeken nog wel tegen, met name in lectuur en in genres die er als het ware om vragen (zoals sprookjes en fantasy). Maar zelden meer verklapt zo'n verteller wat komen gaat, legt hij dingen uit of geeft hij zijn oordeel over zaken buiten het boek. Lemony Snicket en Eoin Colfer doen dit wel. Maar gelukkig op een totaal vernieuwde wijze. Ze passen een manier van vertellen toe die Wellek en Warren omschrijven als romantisch-ironisch: (...) een vorm die weloverwogen de rol van de verteller vergroot [en] die geniet van het vernietigen van elke mogelijke illusie dat dit het ‘leven’ en niet de ‘kunst’ is, en die het geschreven, literaire karakter van het boek benadrukt. De vader van deze richting is Sterne, vooral in Tristam Shandy; hij werd nagevolgd door Jean Paul Richter en Rieck in Duitsland; door Veltman en Gogol in Rusland. Tristam Shandy zou een roman over romanschrijven kunnen worden genoemd, evenals Gide's Les Faux-Monnayeurs en het daarvan afgeleide Point Counter Point. Thackeray's veel bekritiseerde aanpak in Vanity Fair - de manier waarop hij er voortdurend aan herinnert dat zijn figuren poppen zijn die hij zelf gemaakt heeft - is ongetwijfeld een vorm van deze literaire ironie: literatuur die zichzelf eraan herinnert maar literatuur te zijn. Verscheen Tristam Shandy al in de beginjaren van de roman (namelijk tussen 1760-1767), de jeugdliteratuur heeft langer moeten wachten op auteurs die nadrukkelijk het fictieve karakter van hun boeken onderstrepen. | ||||
[pagina 537]
| ||||
Opvallend is overigens wel dat veel auteurs van jeugdboeken aan het begin van het boek zich nadrukkelijk presenteren als de verteller. Zo stelde J.J.A. Goeverneur zich regelmatig op als de oom die weer een leuk verhaaltje voor de kleintjes had. En ook de al genoemde Dick Laan introduceerde zichzelf als schrijver die zijn pen in een heuse inktpot doopte en Pinkeltje schiep. Erich Kästner wijdt het eerste hoofdstuk van zijn Emiel und die Detectiven (1928) zelfs helemaal aan een schrijver die niet weet waarover hij moet schrijven. Maar in al deze voorbeelden heeft dit in het verdere verloop van het boek geen literaire functie. Een uitzondering is wellicht A.A. Milnes Winnie-the-Pooh (1926). Regelmatig breekt de verteller door de wereld van het Honderd Bunders Bos heen om het echte jongetje Christopher Robin aan te spreken. Daardoor krijgt dit boek een tweede laag, die het spel van het kind verbeeldt. Een spel, en dat is de melancholie van Milne, dat gedoemd is ooit te stoppen, namelijk als de jongen het huis verlaat om naar school te gaan, zijn knuffels thuis achterlatend. Ook in de boeken van Colfer en Snicket vervult het spelen met de auctoriële verteller een literaire functie en geeft het een dubbele betekenis aan de boeken. | ||||
OverdrijvingZowel Colfer als Snicket parodieert een populair genre boeken. Artemis Fowl van Colfer leunt sterk op actieboeken van het wat stoerdere soort. Met veel technische snufjes, veel geweld en een hard-boiled held. In dit geval is de held een jongen van twaalf jaar, Artemis Fowl, telg uit een berucht geslacht criminelen. Dit criminele meesterbrein wordt ter zijde gestaan door een beresterke bodyguard Butler, die zijn meester onvoorwaardelijk trouw is. De leeftijd van de held is al een vette knipoog, de absurde plot is dat helemaal. Artemis wil het familiefortuin weer in ere herstellen en aast daarbij op het goud van de elfen. Nadat hij hun Boek heeft bemachtigd, kent hij al hun geheimen en kan hij toeslaan. Hij gijzelt een elf en wil goud als losgeld. Helaas voor hem heeft hij uitgerekend kapitein Holly Short van de elfBI te pakken genomen. Colfers elfen zijn allerminst frêle wezentjes, maar een high tech volkje dat er wezen mag. Dus dat gaat hard tegen hard. De serie Ellendige avonturen van Lemony Snicket (pseudoniem van de Amerikaan Daniel Handler) is een parodie op avonturenboeken waarin zielige wezen het moeten opnemen tegen de boze buitenwereld. Nadat hun ouders bij een brand zijn omgekomen, worden Violet, Claus en Roosje Baudelaire overgeleverd aan de grillen van een afschuwelijke oom die het alleen op hun geld gemunt heeft. Deze graaf Olaf groeit al snel uit tot hun aartsvijand. Aan het eind van deel 1, Het bittere begin, worden de drie wezen weliswaar onttrokken aan zijn gezag, de graaf verdwijnt allerminst uit hun leven. In het tweede deel, De slangenserre, wonen ze even bij een echt aardig familielid, maar dit geluk is uiteraard van korte | ||||
[pagina 538]
| ||||
duur. Graaf Olaf verschijnt weer ten tonele en de aardige oom Monty legt het loodje. Puur afgaand op deze plots zou je de boeken omschrijven als onderhoudende lectuur. Maar beide auteurs geven hun boeken iets extra's mee. Overdrijving is daarbij het sleutelwoord. Artemis is superslim, Butler supersterk en het elfenvolk super geavanceerd. En bij Snicket is graaf Olaf superslecht en zijn de wezen superzielig. Daarbij zijn de drie kinderen, keigoed in hun hobby's: Violet houdt van uitvindingen, Claus is dol op lezen en baby Roosje zet graag haar tanden in harde dingen. Dankzij deze liefhebberijen weten de wezen zich uiteindelijk telkens uit de diverse levensbedreigende situaties te redden. | ||||
TerzijdesOok het auctoriële vertelperspectief functioneert als vorm van overdrijving. Colfer gebruikt de alwetende verteller om de lezer eens goed onder de neus te wrijven hoe het karakter Artemis Fowl in elkaar zit. In de proloog lezen we: Hoe zou je Artemis Fowl moeten beschrijven? Diverse psychiaters hebben dat vergeefs geprobeerd. Het grootste probleem is Artemis' eigen intelligentie. Hij saboteert elke test die ze hem laten doen. Hij heeft de knapste medische koppen voor raadsels gesteld en vele van hen bazelend hun eigen ziekenhuis weer in gejaagd. (...) Dit vormt de opmaat voor tal van terzijdes in het verhaal over Artemis. Zoals: ‘Het spreekt voor zich dat Artemis Fowl zo'n onprettige toestand niet zomaar voor lief zou nemen als er niet iets uiterst belangrijks op het spel stond.’ (blz. 7). Of: ‘Toch zat die list hem niet lekker. Het was wreed, dat viel niet te ontkennen. Hoe ver was hij bereid te gaan voor dat goud? Hij wist het niet, en hij zou het ook niet weten tot het moment daar was.’ (blz. 115). Ook andere personages worden regelmatig becommentarieerd door de verteller, maar het draait vooral om Artemis. Uiteindelijk blijkt Artemis uiteraard minder meedogenloos dan de lezer dacht. Hij doodt nooit onnodig. Hij is welbespraakt en beleefd. En verder heeft hij zo zijn zwakke momenten: | ||||
[pagina 539]
| ||||
Artemis zag de pijn in de ogen van het wezentje toen de holle naald in haar lichaam drong. En heel even had hij een slecht voorgevoel. Een vrouw. Dat had hij niet verwacht. Een vrouw, net als Juliet, of moeder. Toen ging dat moment voorbij en was hij zichzelf weer. (blz. 74) Zijn blanke pit komt echt boven als zijn moeder in het spel komt. Deze Angeline Fowl ligt sinds de verdwijning van haar man malende boven op haar slaapkamer. Artemis benut een deel van het goud om zijn moeder met elfentoverkracht te laten genezen. De verteller vervult ook de andere trekjes van een alwetende verteller met verve. Hij zet de handeling stil om de lezer in het schrijfproces te trekken: We moeten nu een nieuw personage in onze onderwereldse stoet introduceren. Nou, strikt genomen is het geen nieuw personage. We zijn hem al eerder tegengekomen, in de wachtrij voor elfBI-registratie. In voorarrest wegens tal van diefstallen: Turf Graafmans, de kleptomane dwerg. Een naar ventje, zelfs gemeten naar de maatstaven van Artemis Fowl. Alsof dit verhaal al niet genoeg te lijden heeft gehad van een overdosis aan smerige types. (blz. 151) Hij wijst vooruit om de spanning te verhogen: Root had alle reden om nerveus te zijn. Als hij had geweten waar deze vrij simpele opdracht op zou uitdraaien, zou hij zich waarschijnlijk hebben bedacht. Vanavond zou er ter plekke geschiedenis worden geschreven. En dan ging het niet om van die gezellige geschiedenis als de ontdekking van het radium of de eerste mens op de maan. Nee, het was meer van die slechte geschiedenis, in de trant van de Spaanse Inquisitie en ‘daar komt de Hindenburg’. Slecht voor mensen en elfen. Slecht voor iedereen. (blz. 41/42) Of hij staat stil bij de betekenis van een woord: ‘D'Arvit!’ gromde Root. (Het heeft geen zin dit woord te vertalen, want dan zou het toch maar gecensureerd moeten worden.) (blz. 104) | ||||
Zwartgallige humorSnickets alwetende verteller is nog prominenter aanwezig dan die van Colfer. Zo houdt hij maar niet op zijn lezers te waarschuwen voor het ellendige lot van zijn | ||||
[pagina 540]
| ||||
drie onschuldige hoofdpersonen. ‘Als je van verhalen met een happy end houdt, kun je beter een ander boek lezen. Niet alleen loopt dit boek niet goed af, het begint niet eens goed en er gebeurt ook weinig goeds in het midden’, zet meteen de eerste bladzijde van het eerste hoofdstuk van het eerste deel al de toon. En deze zwartgallige humor blijft daarna van elke bladzijde afdruipen. Telkens weer boort hij de hoop van zijn lezers op vakkundige wijze de grond in: De Baudelairewezen keken elkaar even glimlachend aan en gingen toen zwijgend aan hun werk. De rest van de ochtend werkten ze stil en vlijtig door in het besef dat, hoe prettig ze het ook hadden in oom Monty's huis, de dood van hun ouders daardoor niet minder erg werd - dat zeker niet - maar dat ze zich nu wel wat beter voelden na al het verdriet dat ze zo lang gehad hadden. Herhaaldelijk doorbreekt de verteller de spanning van het verhaal om een opmerking op metaniveau te maken. Nadat een hoofdstuk besluit met een beet van de Ongelooflijk Dodelijke Gifadder in Roosjes kin zegt de verteller op de volgende pagina: Het spijt me dat ik daar moest afbreken en jullie in spanning laten, maar terwijl ik het verhaal van de Baudelaires aan het opschrijven was, keek ik toevallig op de klok en besefte ik dat ik al bijna te laat was voor een officieel diner, gegeven door een vriendin van mij, madame diLustro. Madame diLustro is een goede vriendin en een uitstekende detective, die nog fantastisch kan koken ook, maar ze wordt razend als je ook maar vijf minuten later komt dan op haar uitnodiging staat, dus je begrijpt wel dat ik er als een haas vandoor moest. Aan het einde van het vorige hoofdstuk moet je wel gedacht hebben dat Roosje doodging en dat dit het vreselijke lot was dat de Baudelaires bij oom Monty zou treffen, maar ik kan je verzekeren dat Roosje deze episode zal overleven. Het is helaas oom Monty die doodgaat, maar nu nog niet. (dl. 2, blz. 33/34) Verder legt Snickets verteller te pas en te onpas uit wat woorden betekenen. Niet alleen de brabbeltaal van Roosje krijgt ondertiteling (‘Kibbo!’ krijste Roosje en dat betekende vast zoiets als: En dan kreeg ik een heleboel dingen om in te bijten.’, dl. 1, blz. 57), maar ook gewone woorden als argeloos, formidabel of onnozel. In | ||||
[pagina 541]
| ||||
een tussenzinnetje staat er dan bijvoorbeeld ‘het woord “onnozele” betekent hier: “saaie en domme”. Aanvankelijk komt dat wat raar en betuttelend over, maar al snel wordt duidelijk dat dit een onlosmakelijk deel van Snickets stijl uitmaakt. | ||||
Onderliggend motiefIn beide series vervult de overdrijving van het auctoriële perspectief een duidelijke functie. Allereerst werkt het humoristisch. Het is direct duidelijk dat beide auteurs de draak steken met deze oubollige kinderboekenuitwerking van de alwetende verteller. Deze vorm ondersteunt bovendien een onderliggend motief, namelijk de verhouding tussen volwassenen en kinderen. Neem Artemis Fowl. Hij is 12 jaar, maar lijkt in niets op een kind. Tenminste niet op een kind zoals volwassenen dat graag percipiëren, namelijk een halfwassen mens die nog niet alles kan. Artemis daarentegen kan heel veel. Hij is velen te slim af. Anders dan zijn moeder, die volledig instort na de verdwijning van zijn vader, is hij standvastig en weerbaar. Hij zorgt voor zijn moeder, niet andersom. Een andere omkering vormen de elfen: niets geen kinderachtige wezentjes uit kinderverhaaltjes, maar geduchte tegenstanders. De volwassen mensen in dit boek spelen een ondergeschikte rol: ze zijn dom (zoals Butler), onmachtig of afwezig (respectievelijk de moeder en vader van Artemis). Artemis gedraagt zich tegenover zijn moeder als het kind dat zij verwacht, maar buiten haar gezichtsveld is hij zichzelf. Wat dat betreft is het einde van het eerste deel veelzeggend: En hoe is het op school? Weet je al wat je wilt worden?’ Terwijl hij met zijn mond deze alledaagse vragen beantwoordde, was Artemis' hoofd aan het tollen. Hij was weer een jongen. Zijn leven ging ingrijpend veranderen. Om niet de aandacht van zijn moeder te trekken, zouden zijn plannen nog slinkser moeten worden dan ze al waren. Maar dat was het hem wel waard. (blz. 259) De serie van Snicket benadrukt nog veel meer dat volwassenen kinderen onderschatten. Hun betweterigheid - fraai gesymboliseerd door het telkens weer uitleggen van woorden - belet hun te luisteren en oog te hebben voor wat er in kinderen om gaat. In feite raken de Baudelaire-wezen regelmatig in moeilijkheden, juist doordat de goed bedoelende volwassenen in hun omgeving, zoals hun voogd meneer Poe en oom Monty, niet naar hen luisteren. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo: ‘Oom Monty,’ zei Claus. ‘Wat wij u te vertellen hebben kan niet wachten.’ Oom Monty's wenkbrauwen gingen verrast omhoog. ‘Claus,’ zei hij, ‘het is | ||||
[pagina 542]
| ||||
niet erg beleefd om je oom zo in de rede te vallen. Help Stefano liever even met de kano, dan kun je me strakjes alles vertellen wat je wilt.’ (dl. 2, blz. 61) Dat Stefano in werkelijkheid graaf Olaf is, die het op de wezen en het leven van oom Monty heeft gemunt, zal Claus hem helaas nooit meer kunnen vertellen. Natuurlijk komt deze truc ook in andere boeken en films veelvuldig voor: de vertraging werkt spanningsverhogend. Maar de overdrijving bij Snicket zorgt er weer voor dat het in deze serie niet zomaar een vertellerstruc is. Het gaat integendeel om een bewust gekozen vorm die de inhoud onderstreept. Datzelfde geldt dus voor het gekozen vertelperspectief. Bij Colfer en Snicket is de alwetende verteller zo nadrukkelijk aanwezig dat de lezer gewaarschuwd zij. | ||||
Literatuur
|
|