| |
| |
| |
Het leven als een toneelstuk
De volkscultuur in Kleine Sofie en Lange Wapper
Inge Verouden
De weerelt is een schouwtooneel,/ Elck speelt zijn rol en krijght zijn deel. Deze beroemde uitspraak van Joost van den Vondel had het motto kunnen zijn van Kleine Sofie en Lange Wapper. Dit verhaal over een stervend meisje dat in een toneelstuk ervaart Wat Er In Het Leven Te Koop Is, is een van de bekendste boeken van Els Pelgrom. Aan de hand van dit boek onderzoekt Inge Verouden de relatie tussen het werk van Pelgrom en de volkscultuur.
| |
Ontwikkeling
Els Pelgrom is op 2 april 1934 in Arnhem geboren als Else Koch. Op haar achttiende verhuisde ze naar Amsterdam en ging daar studeren aan de huidige Rietveldacademie. Ze stopte met haar opleiding toen ze de beeldhouwer Karl Pelgrom leerde kennen en trouwde in 1955. Ze kregen drie kinderen.
In 1962 kwam het eerste boek van Pelgrom uit, Het geheimzinnige bos. Hoewel het goed werd ontvangen, ging ze niet door met schrijven. Het waren moeilijke tijden voor haar gezin: er was nauwelijks genoeg geld om voor de kinderen kleren te kopen. Omdat er toch brood op de plank moest komen, ging Pelgrom lesgeven onder andere op een lom-school. Ze had toen al klassiekers als Niels Holgersson bewerkt voor kinderen met leesproblemen. Na de scheiding van haar man besloot ze het boek te gaan schrijven dat al jarenlang door haar hoofd speelde. Het werd het verhaal over de periode die ze als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog doorbracht op een boerderij. In 1977 werd het gepubliceerd onder de titel De kinderen van het Achtste Woud. Daarna volgden de boeken elkaar in snel tempo op.
In 1985 ontmoette Pelgrom in Granada de Spanjaard Salvador Gonzalez Barragán. Ze vestigen zich samen in Spanje en hier schreef Pelgrom onder andere Ongeboren Roulf en De eikelvreters, twee boeken die net als Kleine Sofie en Lange Wapper hun wortels in de volkscultuur hebben. Na het overlijden van Salvador is de schrijfster teruggekeerd naar Nederland. Op dit moment woont ze in Portugal.
Pelgrom is vele malen bekroond voor haar werk. Ze kreeg drie Gouden Griffels voor wat misschien wel haar bekendste boeken zijn: De kinderen van het Achtste Woud, Kleine Sofie en Lange Wapper en De eikelvreters. Daarnaast ontving ze nog twee keer een Zilveren Griffel en twee keer een Vlag en Wimpel. In 1994 kreeg ze
| |
| |
de Theo Thijssenprijs voor haar gehele oeuvre. Toch was er niet alleen maar lof: Kleine Sofie en Lange Wapper werd het middelpunt van kritiek. Deze kritiek richtte zich niet zozeer op de schrijfster, als wel op de jury die het boek in 1985 bekroonde met de Gouden Griffel. Het boek zou exemplarisch zijn voor het soort boeken dat ieder jaar weer in de prijzen viel: literair verantwoord, maar voor kinderen veel te moeilijk. In zijn artikel Het verdwijnende kinderboek betoogde Anne de Vries dat de griffeljury de jeugdige lezers uit het oog was verloren en nog slechts boeken bekroonde die alleen bij volwassenen in de smaak vielen. (De Vries, 1990)
| |
Een raamvertelling boordevol volkscultuur
Te ingewikkeld of niet, Kleine Sofie en Lange Wapper is hoe dan ook een bijzonder boek. De raamvertelling waarin duidelijk wordt dat Sofie ernstig ziek is en haar dagen noodgedwongen in bed moet doorbrengen, vormt de omlijsting van de avonturen die zij samen met haar speelgoedpoppen beleeft in het toneelstuk dat geschreven is door de kat Terror. De meeste recensenten beschouwden deze belevenissen als een koortsdroom, maar de auteur zelf heeft in een interview ontkend dat hiervan sprake is. (Kromhout, 1984)
In het toneelstuk leert Sofie hoe het leven in elkaar zit. Ze doorstaat honger en kou, verliest op een jaarmarkt al haar haren en komt daardoor in het tehuis voor mislukte kinderen terecht. Aan haar verblijf daar komt een einde als ze haar lievelingspop Lange Wapper uit de gevangenis moet gaan redden. De pogingen daartoe mislukken en het meisje wordt op bevel van de wrede koning zelf ook in de gevangenis gegooid. Gelukkig slagen Sofie en haar metgezellen er in om vlak voor de terechtstelling van Lange Wapper te ontsnappen op een schip. Als ze op volle zee zijn, breekt er noodweer uit. Teruggekeerd in Sofies poppentheatertje, waar het toneelstuk ook begon, blijkt het meisje te zijn overleden. Nadat rouwende familieleden hun medeleven hebben betuigd, kust Lange Wapper Sofie wakker en neemt haar mee voor een ‘eindeloze reis’.
Kleine Sofie en Lange Wapper is een boek boordevol volkscultuur. Naast bijvoorbeeld sprookjesachtige elementen als het magische tijdstip van twaalf uur 's nachts waarop speelgoed tot leven komt en de kus van Lange Wapper die de dode Sofie tot leven wekt, valt vooral de aandacht voor het volkstoneel op. Pelgrom heeft zich laten inspireren door drie theatervormen: de poppenkast, het Poesjenellenspel en de Commedia dell'Arte.
| |
Theatrale inspiratiebronnen
Het begint allemaal met het toneeltje van Sofie. In dat spel voert het aanwezige speelgoed het toneelspel De wereld is een tranendal op, een poppenkast- | |
| |
voorstelling met de handpop Jan Klaassen in de hoofdrol, vergezeld door andere poppen zoals Katrijn, de diender, de beul, Pierlala en de Dood. Velen van hen komen terug in Pelgroms boek. De figuur van Pierlala, wiens naam een variant is op lange pier, vormt daarop een uitzondering, maar deze boomlange pop lijkt zijn uiterlijk te hebben geleend aan de slungelige Lange Wapper. De dood speelt een zwijgende, maar indirect belangrijke rol, omdat Sofie haar avontuur immers niet overleeft. De voorstelling wordt aangekondigd door de Domme August die als clown met de rode neus en de te wijde kleding iedereen voor de voeten loopt, altijd alles verkeerd doet en dan ook overal de schuld van krijgt. Hij treedt op als pauzenummer tussen twee andere acts of in combinatie met een andere clown die er met een wit geschminkt gezicht meestal het zwijgen toe doet en die een stuk intelligenter is dan de Domme August.
Jan Klaassen heeft in ons land met zijn komst gezorgd voor het ontstaan van het Hollandse poppenspel dat in tegenstelling tot het Poesjenellenspel in Vlaanderen nooit een echt repertoire gekend heeft. Er is wel een steeds terugkerende scène die daardoor ook de meest bekende is geworden, maar deze is ontleend aan het Turkse schimmenspel met Haçivat en Karagöz in de hoofdrollen. In die bewuste scène slaagt Jan Klaassen er op listige wijze in aan de dood te ontsnappen door de beul op te hangen aan zijn eigen galg. Het is juist deze scène die Pelgrom in haar boek verwerkt heeft, al heeft ze er wel enkele wijzigingen in aangebracht. Zo heeft Katrijn in het boek een baby en ontloopt Jan Klaassen weliswaar de strop, maar zonder dat hij de beul om het leven brengt.
In een ander hoofdstuk ontmoet Sofie een groep mensen die met een poppenkast door het land trekt op zoek naar eten en werk. De kinderen worden uit bedelen gestuurd en vaak is er niet genoeg eten voor iedereen. Het beeld dat de auteur schetst van de achtergrond van de poppenspeler komt overeen met wat in de literatuur bekend is over poppenspelers uit de beginjaren van dit volksvermaak. Het waren meestal mensen die zich onderaan de maatschappelijke ladder bevonden en door een trekkend bestaan langs jaarmarkten en kermissen met de opbrengst van hun voorstellingen probeerden de eindjes aan elkaar te knopen. En inderdaad, als Sofie, Lange Wapper en Terror op een jaarmarkt verzeild raken, wordt ook daar weer poppenkast gespeeld. Op diezelfde jaarmarkt treffen ze overigens een minder leuk fenomeen uit de volkscultuur aan: de exploitatie van mensen met een bijzondere afwijking. Sofie ziet een kooi met daarin een man die in plaats van een neus een slurfje heeft en een hele dikke vrouw. Dit gegeven heeft Pelgrom acht jaar na Kleine Sofie uitgewerkt in Ongeboren Roulf. In dit boek wordt beschreven hoe een man zijn zus als ‘de dikste vrouw ter wereld’ tentoonstelt op de kermis. Het bekijken van misvormde mensen was vooral aan het eind van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw een populaire vorm van
| |
| |
volksentertainment. Rondtrekkende circussen in Amerika en Europa hadden mensen in dienst met de meest uiteenlopende afwijkingen van een Siamese tweeling tot een ‘reus’ van 2, 67 m lang. Tegen een gering bedrag kon het publiek zich aan hen vergapen. Voor deze mensen was het circusbestaan waarschijnlijk de enige manier om de kost te verdienen.
Pelgrom heeft behalve de poppenkast ook het Vlaamse Poesjenellentheater in haar boek verwerkt. Het Poesjenellenspel was vooral in de negentiende eeuw in Antwerpen erg populair. Om financiële redenen vonden de voorstellingen met de dubbele stangpop plaats in kleine kelders, de meest goedkope ruimtes. De kelders bevonden zich in volksbuurten als het Sint Andrieskwartier en het Schipperskwartier, waar zowel de spelers als het publiek dat tot de lagere klassen van de bevolking behoorden, zich thuis voelden. De poesjesspelers waren vaak analfabeet en hielden zich bezig met het uitbeelden van traditionele volksverhalen in het Antwerpse dialect. Hun repertoire bestond hoofdzakelijk uit ridderverhalen en melodramatische teksten. Tijdens de voorstellingen werden behalve de uit hout gesneden poppen ook allerlei attributen gebruikt zoals een met bloed bespatte guillotine en een driemaster, terwijl verwisselbare achtergrondschermen lieten zien in welke omgeving het verhaal zich afspeelde. Zo was er een donker bos, een gevangenis, een troonzaal uit het paleis van de koning en een zee met beweegbare golven.
Het zal niet al te veel moeite kosten om het Poesjenellentheater in het verhaal van Kleine Sofie te ontdekken. Nadat Sofie in haar theatertje is verdwenen en we hebben kunnen lezen hoe in sneltreinvaart en geheel volgens de evolutieleer de wereld is ontstaan, komt ze in een bosachtige omgeving terecht. Een aantal hoofdstukken verder wordt Lange Wapper opgesloten in de gevangenis en probeert Sofie hem daar weer uit te krijgen. Ze besluit de koning om zijn vrijlating te vragen en probeert hem daarom te spreken te krijgen tijdens een diner in het paleis. Dit mislukt en ook Sofie wordt gevangengenomen. Uiteindelijk slagen de hoofdrolspelers er in op een schip te ontsnappen. Het toneelstuk eindigt zoals het begon: met een woeste storm op zee.
Ook in sommige poesjenellen, zoals de poppen genoemd worden, herkennen we personages uit Pelgroms boek. Lange Wapper lijkt zijn uiterlijk en karakter te hebben geleend van de leider van de ‘voddenbalen’. Dit zijn in lompen gehulde poppen van het type ruwe bolster, blanke pit. Dappere, altijd goedgehumeurde volksjongens zonder eerbied voor mensen van stand, maar met een hart van goud, fier op hun vrijheid en altijd in voor een pleziertje. Kortom, het evenbeeld van Lange Wapper als aanvoerder van zijn arme broertjes en zusjes. Qua karakter mag Lange Wapper dan lijken op een poesjenel, zijn naam is afkomstig van een figuur buiten het poppentheater. Lange Wapper was een rivierduivel, een reus die
| |
| |
in het holst van de nacht in Antwerpen opdook om de inwoners van de stad schrik aan te jagen. Dronkaards verzonnen een ontmoeting met Lange Wapper om een excuus te hebben als ze te laat en beschonken thuiskwamen. Uit angst voor de heilige maagd Maria is de reus uiteindelijk de stad uitgevlucht. Voor Het Steen, het oudste gebouw van Antwerpen, gelegen aan de Schelde, staat een standbeeld van Lange Wapper die twee dronken mannen staande houdt. Hij laat ze pas gaan, nadat ze beloofd hebben nooit meer misbruik te maken van zijn naam. Toeval of niet, vlakbij het standbeeld van Lange Wapper bevindt zich de Poesje van de Repenstraat, het oudste nog bestaande poppentheater van Antwerpen waar nog altijd voorstellingen gegeven worden.
Illustratie Thé Tjong-Khing. Uit: Kleine Sofie en Lange Wapper
| |
Commedia dell' Arte
Over de herkomst van de namen valt nog meer te zeggen. De poesjenellen zijn waarschijnlijk van Siciliaanse oorsprong wat nog te zien is in hun naam die te herleiden is tot Pulcinella, een figuur uit de Italiaanse Commedia dell'Arte die ook
| |
| |
in het buitenland zo populair werd dat hij aangepast aan de volksaard van de verschillende landen onder nieuwe namen een eigen leven ging leiden. Zo ontstond Polichinelle in Frankrijk en Punch in Engeland, onze eigen Jan Klaassen en de Vlaamse poesjenel.
De Commedia dell'Arte belichaamt, als tegenhanger van de ‘geleerde’ komedie, de Commedia Erudita, net als het Jan Klaassenspel en het Poelchinellentheater de volkshumor, kwam uit het lagere volk voort en werd uitsluitend door beroepsacteurs (arte = beroep) gespeeld. Hoewel de inhoud van dit zogenoemde typentoneel in grote lijnen was vastgelegd in een scenario, speelden de acteurs improviserenderwijs het type dat te herkennen viel aan hun eigen masker en kostuum. Voorbeelden zijn de verwaande Dottore, de Innamorati (gelieven), de Capitano, de koopman Pantalone en de Zanni (knechten) van wie Arlecchino en de al eerder genoemde Pulcinella de bekendste zijn. Pelgrom heeft zich duidelijk laten inspireren door deze toneelvorm en de personages in haar boek zijn net als die uit de Commedia prototypen die geen echte karakterontwikkeling doormaken. De observatie van Bregje Boonstra dat de eerste zin van het boek luidt: ‘De kleine Sofie was altijd heel nieuwsgierig’, is ook in dit opzicht veelzeggend. (Boonstra, 1992) Die vaste combinatie van karaktertrekken van steeds weer even nieuwsgierig, altijd vragend, eeuwig loyaal aan haar vrienden en permanent boos over onrecht komt sterk overeen met de figuren uit de Commedia dell'Arte. Beertje, één van de medeacteurs in het toneelstuk in het boek, heeft wel iets weg van Pantalone. Hij heeft een hoop praatjes, maar krijgt liever geen vuile handen, komt net als Pantalone uit een koopmansgeslacht, is rijk en gierig maar doet slechts met de grootst mogelijke moeite afstand van zijn geldbuidel om zijn eigen leven te redden. Hij lijkt daarin opnieuw als twee druppels water op Pantalone die al even zuinig op zijn geldbuidel is. Lange Wapper is de brutale volksjongen die ondanks alle ellende altijd zijn goede humeur bewaart en Annabella, die zich later bij het gezelschap voegt, een trouweloze vrouw die zonder gewetensbezwaren de man met de meeste centen volgt. Terror blijft als
auteur van het toneelstuk een buitenbeentje.
Een andere overeenkomst tussen Kleine Sofie en Lange Wapper en de Commedia dell'Arte is het ontbreken van vaste tekst, zodat de acteurs wel moeten gaan improviseren. De poppen in Kleine Sofie moeten dus net als de Italiaanse acteurs van vlees en bloed afwachten welke wendingen de loop van het verhaal zal gaan nemen. In Pelgroms boek vraagt Terror wie er een rol in zijn toneelstuk wil spelen. De speelgoeddieren zijn een beetje terughoudend, ze weten immers niet waarover het stuk gaat. Terror reageert dan als volgt: ‘Als je meespeelt, merk je dat vanzelf, want zo gaat het in het leven.’ De kat, die toch de auteur van het toneelstuk zegt te zijn, schijnt zelf ook niet altijd te weten hoe de gebeurtenissen
| |
| |
zich zullen ontwikkelen. Als Sofie en haar reisgenoten na een lange voettocht door de regen met een knorrende maag en verkleumd van de kou bij de ouders van Lange Wapper aankomen, vraagt Terror waarom hij dit alles zo bedacht heeft. Geërgerd fluistert hij haar toe: ‘Bedenken bestaat niet, knoop dat goed in je oor.’ Zo wordt theater een metafoor voor het leven waarin we ook niet van te voren weten wat ons te wachten staat.
| |
Samenwerking auteur en illustrator
Pelgrom heeft Kleine Sofie en Lange Wapper geschreven in nauwe samenwerking met de tekenaar Thé Tjong-Khing die voor zijn belangrijke inbreng een Gouden Penseel heeft gekregen. Die tekeningen zijn al evenzeer geïnspireerd door de Commedia dell'Arte zoals bijvoorbeeld blijkt uit de volgende optocht van verklede mensen: Annabella loopt voorop met een handpop van Jan Klaassen en daarachter volgt een hele stoet mensen met maskers en attributen uit de Commedia dell'Arte.
Illustratie Thé Tjong-Khing. Uit: Kleine Sofie en Lange Wapper
Zo zien we bijvoorbeeld een man die zich voordoet als ezel: hij beweegt zich voort op handen en voeten en heeft een paar slippers op zijn hoofd gezet die dienst doen als oren. Deze tekening lijkt op een gravure uit de zestiende eeuw waarop Pantalone staat afgebeeld vermomd als ezel met een knecht op zijn rug. (Erenstein, 1985, blz. 26) Pantalone gebruikte deze vermomming om het huis van zijn geliefde te benaderen. Het masker zoals Khing dat getekend heeft, is herkenbaar door het lange reukorgaan dat Pantalone gebruikte om zijn neus in andermans zaken te steken.
De meest linkse figuur op de tekening vertoont door zijn opvallende hoofddeksel met lange veren, zijn sik en de degen overeenkomsten met een knecht én met de Capitano (deze types waren soms moeilijk van elkaar te onderscheiden), een
| |
| |
opschepper die telkens weer het tegendeel blijkt te zijn van degene voor wie hij zich uitgeeft.
| |
De smaak van het publiek en de sympathie van de auteur
De Commedia dell'Arte was erg afhankelijk van haar publiek, want zonder toeschouwers geen inkomsten en dus moesten de acteurs wel rekening houden met hun publiek. Dat viel voor rondtrekkende theatergezelschappen lang niet altijd mee, omdat ze per streek met wisselende voorkeuren te maken konden krijgen. Om maar niemand voor het hoofd te stoten, onthielden ze zich van maatschappijkritiek; pas in de achttiende eeuw treffen we satire aan in de voorstellingen. De acteurs zijn dan niet langer uit Italië afkomstig en hun teksten niet langer geïmproviseerd, maar geschreven door kritische auteurs die het op het gezag in het algemeen en op mensen met geld in het bijzonder gemunt hebben.
Dat het spel en de inhoud van de voorstellingen afhankelijk zijn van de smaak van het publiek zien we terug in het eerste hoofdstuk van Kleine Sofie en Lange Wapper, wanneer de toeschouwers in opstand komen tegen de poppenkastvoorstelling die op het programma staat: De wereld is een tranendal. Er ontstaat ruzie, omdat niet iedereen het eens is over het soort toneelstuk dat men dan wel wil zien: de een wil een moeilijk stuk, de ander ziet liever iets humoristisch, maar aan het eind van het gebakkelei moet Jan Klaassen toch wijken voor het toneelstuk van Terror.
Het satirisch op de hak nemen van rijke mensen vormt ook in Pelgroms boeken een telkens terugkerend verschijnsel, want in Kleine Sofie en Lange Wapper wordt voortdurend het contrast tussen rijkdom en armoede benadrukt. Steevast neemt de auteur het op voor de minderbedeelden en onderdrukten in de samenleving waarbij ze degenen die hun macht en hun geld in al hun wreedheid misbruiken, belachelijk maakt. In tegenstelling tot De eikelvreters schiet Kleine Sofie daarin soms te ver door, met als gevolg een naar moralisme neigende ondertoon. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de passage waarin Sofie Beertje probeert te overreden om Lange Wapper uit de gevangenis te redden. Beertje zegt dat hij niet genoeg geld heeft om dat voor elkaar te krijgen. Sofie is echter van mening dat hij zijn huis en hele inboedel kan verkopen. Toch dringt de schrijfster nooit echt een boodschap op aan de lezer. Ze laat simpelweg haar sympathie blijken voor de mensen die in het toneelstuk, dat ‘leven’ heet, de moeilijkste rollen krijgen toebedeeld.
| |
Literatuur
Boonstra, B., ‘Wat er in het leven te koop is. Het werk van Els Pelgrom.’ In: Ons Erfdeel, 1992, nr. 5, blz. 711-717. |
Erenstein, R., De geschiedenis van de commedia dell'arte. Amsterdam, Internatio- |
| |
| |
nal Theatre Bookshop, 1985. |
Kromhout, R., ‘Niet naar de hemel. Een interview met Els Pelgrom en The Tjong Khing over Kleine Sofie en Lange Wapper.’ In: En nu over jeugdliteratuur, 11 (1984), nr. 4, blz 128-130. |
Vries, A. de., ‘Het verdwijnende kinderboek. Opvattingen over jeugdliteratuur na 1980.’ In: Leesgoed, 17 (1990), nr.2, blz. 64-68. |
|
|