| |
| |
| |
De speelplaats als vrijplaats
Interculturele uitwisseling van kringspel-, klapspel- en touwspringliedjes
Marloes Antens en Piet Mooren
De speelplaats is bij uitstek de plek waar de vertrouwde traditie van het kinderrijm wordt overgedragen en waar mogelijkerwijs ook de kinderrijmen van nieuwkomers een plaats kunnen krijgen. Op de speelplaats kan een smeltkroes ontstaan van liedjes en spelletjes die kinderen van verschillende culturen met elkaar zijn gaan delen. Marloes Antens en Piet Mooren onderzochten of de speelplaats inderdaad een grote meltingpot oplevert.
| |
Kleur in de grijze school
Wie herinnert zich niet de mysterieuze liedjes bij de klapspelletjes die op de speelplaats gespeeld werden en zeer intrigerend klonken. Waarschijnlijk waren de woorden niet eens zo belangrijk en ging het vooral om de sensatie van de bijbehorende, soms ingewikkelde bewegingen. Een gevolg kon overigens wel zijn dat de tekst van een liedje klonk alsof het Koeterwaals was:
Aim eetsj-ee-pie-pie-waai
Aim eetsj-ee-pie-pie-waai
Aaim eetsj-ee-pie-pie-waai
Pas toen de Engelse taal wat meer vetrouwd begon te worden, werd dat Koeterwaals ineens een gewoon Engels liedje: ‘I'm H-A-P-P-Y, I'm H-A-P-P-Y’ (‘happy’ letter voor letter gespeld). De derde regel laat zich lezen als ‘I know I am’, de vierde regel als: ‘I'm sure I am’ en de vijfde regel kennen we inmiddels als: ‘I'm H-A-P-P-Y!’. Naast de klapspelletjes herinneren velen zich nog de kring- en rijspelletjes of de liedjes die gezongen werden bij het touwtjespringen. Stuk voor stuk maakten ze deel uit van het liedrepertoire dat kleur gaf aan de grijze speelplaats.
| |
| |
| |
De kleur van de huidige speelplaats
Dat plezier van toen riep de vraag op of de kinderen van nu nog steeds zoveel plezier beleven aan deze vorm van poëzie. Overigens gaat het daarbij vooral om een genderbepaald plezier aan deze specifieke traditie, want het zijn vooral, zoals Alison Lurie aangetoond heeft (1985, blz. 102), zeven- tot tienjarige meisjes die al meer dan een eeuw lang aan deze zangspelletjes deelnemen en slechts af en toe een paar jongens. Daarbij zijn vooral ietwat seksueel getinte liedjes geliefd onder de doelgroep. Doorgaans geen ruwe, ‘platte’ teksten, maar naïeve uitingen en dubbelzinnigheden. Vooral liedjes over zoenen waarbij de spanning voelbaar is en die bijna zonder uitzondering gepaard gaan met gegniffel en rode wangen, zijn erg populair. Eiselin (1996) geeft onder meer het volgende voorbeeld:
Zeg, ken jij die rare meid,
die met alle jongens vrijt?
's Avonds om een uur of tien,
zit zij in een vliegmachien,
en dan gaat ze naar het plantsoen,
geven elkaar een dikke zoen,
Ik zal zeggen tegen moeder,
dat jij iedere avond laat,
Op het hoekje van de straat,
en die jongen is soldaat.
Bij deze spelcultuur laten kinderen volgens lona en Peter Opie (1969, blz. 4) hun eigen rituelen en gewoontes gelden en is hun eigen code van toepassing: ‘(...) however much children may need looking after they are also people going about their own business within their own society and are full capable of occupying themselves under the jurisdiction of their own code (..)’. Die code is vooral op de speelplaats oppermachtig. Het is de traditionele vrijplaats die als uitlaatklep kan dienen voor de vele uren in de klas waarbij kinderen zich naar de orde van de school moeten voegen. Op de speelplaats mogen de kinderen hun eigen individuele levensstijl inbrengen, ook de stijl en de liedjes die ze van huis uit kennen of die ze vorm geven in de omgang met hun leeftijdsgenootjes. De speelplaats is de natuurlijke plek waar de vertrouwde traditie van het kinderrijm wordt overgedragen en waar mogelijkerwijs ook de kinderrijmen van nieuwkomers een plaats onder de zon weten te verwerven. Op de speelplaats kan aldus een smeltkroes ontstaan van liedjes en spelletjes die kinderen van verschillende culturen met elkaar
| |
| |
zijn gaan delen. Binnen die context kan er een mix ontstaan van bekende en vreemde woorden en uitdrukkingen, al dan niet anderstalig, zoals in het volgende kinderrijm:
(Sucdi, 10 en Sihaam, 10; Tilburg)
In dit liedje is het een vanzelfsprekend gevolg van het rijm dat die lady ook een baby heeft en die baby niet alleen roze handjes heeft en witte tandjes, maar ook een naam die aan een witte kerst doet denken en aan de liedjes die daarbij horen. Zoals in dit liedje vooraf aan het baren geen man te pas komt, zo bewaren veel kinderrijmen, ook wanneer het over seksualiteit gaat, een zekere naïviteit. De teksten zijn doorgaans schroomvallig, gaan over de eerste kus, geheime verliefdheden en dergelijke. Deze liedjes worden, vaak heimelijk, gezongen binnen een groep meisjes op de speelplaatsen. Zo wordt het volgende liedje bij het touwtjespringen gezongen:
Onder de tafel lag een briefje
Daar stond op geschreven:
Hoeveel kusjes heb jij hem gegeven?
Dan ben jij nu uitgeblust!
(Zeynep, 9 en Sumeyra, 10, Tilburg)
Het briefje dat in dit liedje gevonden wordt, ligt niet op maar onder de tafel. Dat brengt al een zekere spanning met zich mee. Deze spanning wordt in de derde regel nog eens opgevoerd door de vraag die op het briefje blijkt te staan. Tijdens het zingen van dit liedje wordt het springende kind aangesproken met deze vraag. Het kind moet nu antwoorden, anders wordt het van het spel uitgesloten. Bovendien moet het kind nog bekennen hoeveel kusjes het de persoon in kwestie
| |
| |
heeft (willen) (ge) geven. Dit aantal wordt bezegeld met het evenveel keer springen in het touw. Na de laatste keer springen, of anders wanneer het kind het touw heeft aangeraakt, volgt de laatste regel: ‘dan ben jij nu uitgeblust.’ Deze regel is nogal dubbelzinnig. Ten eerste kan hij opgevat worden als: ‘dan ben jij nu klaar’, maar daarnaast kan het ook betekenen: ‘dan moet jij nu wel uitgeput zijn, gezien het aantal kusjes dat jij hebt gegeven.’
Het feit dat kinderen van allochtone komaf vertrouwd zijn geraakt met deze ‘heimelijke’ liedjes duidt erop dat de speelplaats inderdaad een vrijplaats is waar alle kinderen in principe aan deel kunnen nemen. En misschien ook nog dat zulke ‘autochtone’ liedjes ook ‘allochtone’ kinderen met hun ritme nog altijd weten te bekoren zonder dat ze misschien de betekenis van alle woorden kennen. Zijn zij wellicht nog eens extra in de ban van het onbekende zoals wij toen in de ban waren van het liedje dat in het begin van dit opstel werd aangehaald? Dat zou hen dan extra stimuleren om de spelletjes en de liedjes van hun land van aankomst te leren kennen. Van de andere kant zal het zulke kinderen ook een gevoel van trots geven wanneer ze de liedjes uit hun eigen cultuur in kunnen brengen in die grote meltingpot die de speelplaats misschien kan zijn. Dat zou dan kunnen leiden tot een meertalig repertoire aan liedjes vanuit de verschillende talen die de kinderen spreken. Meer in het algemeen leidt dat tot de vraag of de taal- en kleurverandering onder het hedendaagse publiek op de speelplaatsen er toe geleid heeft dat er andere liedjes uit diverse culturen gezongen worden? Of is het in dat opzicht toch minder rooskleurig gesteld dan het volgende couplet wenselijk acht:
Zijn bruin of rood of zwart of geel
Of blank, maar dat scheelt niet zo veel.
Anders dan in het Lombokproject (Van Dijk, 1999) waar de kennis werd onderzocht die allochtone kinderen van traditionele Nederlandse kinderrijmen hadden, ging het in dit onderzoek ook om de mogelijke uitwisseling van liedjes in verschillende talen die om praktische redenen alleen voor het Turks - maar dan wel als pars pro toto - werd nagegaan.
| |
Methodologie, type liedjes en respondenten
Voor een antwoord op die vraag is zowel inzicht nodig in de traditie van de genoemde kinderrijmen als in de wijze waarop de speelplaats die traditie met de nodige wijzigingen overdraagt. Want die traditie kan al net zo goed aan verande- | |
| |
ring onderhevig zijn als dat de speelplaats van aanzien veranderen kan. Zo kan het pedagogisch-didactisch schoolklimaat of de samenstelling van het publiek dat de school bezoekt, anders worden en daarmee ook het liedrepertoire.
Om daar een beeld van te krijgen vond het onderzoek in drie fases plaats: eerst werd het traditionele erfgoed, daarna het speelplaatsrepertoire anno 2000 en ten slotte de kennis van het repertoire onder kinderen in kaart gebracht. Bij die reconstructie ging het er om behoud en vernieuwing van het traditionele erfgoed en de kennis waarover de kinderen daadwerkelijk beschikken, in kaart te brengen. Om over zulke ijkpunten te kunnen beschikken werd er in drie vooronderzoeken een traditioneel en een actueel repertoire en daarnaast nog een repertoiretoets samengesteld.
Wat de vraag naar de vitaliteit betreft golden het behoud van liedjes, al dan niet in licht gewijzigde vorm, de vernieuwing van het oude repertoire en de verschuiving in dominantie binnen de kringspel-, klapspel- en touwspringliedjes als ijkpunten. Voor de beeldvorming van hoe dit soort lied gebruikt werd en wordt geven we hier voor elk van de typen een voorbeeld. Bij een kringspel staan de kinderen doorgaans hand in hand in een kring. Vaak vindt het eigenlijke spel dan binnen de kring plaats en soms ook erbuiten. Het is gebruikelijk dat de kinderen in de kring ronddraaien en vaak maken zij nog andere bewegingen. Een voorbeeld van zo'n kringspellied is:
Driemaal in 't rond, van je hopsasa
‘De spelers vormen een kring, geven elkaar de handen en gaan in looppas zingende rond. Bij “Driemaal in het rond” laten ze de handen los en draaien zo snel mogelijk om hun as. Bij “van je hopsasa” springen ze hoog op en laten zich bij het neerkomen op hun hurken zakken. Dan komen ze snel overeind, geven elkaar weer de hand en gaan opnieuw rond’. (Kes, 1947, 1. blz. 15)
Bij een rijspel staan de kinderen doorgaans hand in hand in een rij. Vaak staat een kind voor de rij, bijvoorbeeld bij het kiezen van een kind. Een voorbeeld van zo'n rijspellied is:
Schuitje varen over de zee!
Trijntje ga je mee, Trijntje ga je mee?
Als je dan niet mee wilt gaan.
moet je uit mijn schuitje gaan!
Varen, varen, over de baren,
Varen, varen, over de zee.
| |
| |
'k Heb al zeven jaar gevaren,
Varen, varen, over de zee, Tabeh!
‘De spelers staan in een rij naast elkaar. Eén staat er vóór met het gezicht naar de rij. Hij maakt galoppassen naar links en rechts, langs de hele rij op en neer. Bij “Trijntje ga je mee”, gaat ook Trijntje galop passen maken, maar in tegenovergestelde richting. Bij het refrein geven beiden elkaar eerst de rechterhand en dansen met looppasjes (een pas op iedere kwart om elkaar heen (8 maten), de laatste 8 maten hetzelfde met linkerhanden. Aan het eind, bij “Tabeh”, gaat het kind dat begonnen is, met een groet in de rij en Trijntje “zeilt” opnieuw heen en weer.’ (Kes, 1947, 2, blz. 12)
Onder een klapspelliedje wordt een liedje verstaan waarbij de kinderen op een of andere manier in hun handen klappen of tegen handen van anderen klappen. Zo'n spelletje gaat bijvoorbeeld als volgt:
Papegaaitje, leef je nog? Ikabee,
Ja, meneer, ik ben er nog! Ikabee,
'k Heb mijn eten opgegeten
En mijn drinken laten staan, Ikabee.
‘Klapspel, waarbij de spelers in paren tegenover elkaar staan. Op: Pape-: klap in de eigen handen; op gaaitje: rechterhanden tegen elkaar; op leef je: klap in eigen handen; op: nog: linkerhanden tegen elkaar. Op i: rechterhanden (met grote zwaai) in elkaar; op ka: linkerhanden (weer met grote zwaai) in elkaar; op bee: beide handen tegen de handen van de partner. Op: Ja, meneer ik ben er nog!Ikabee worden bovenstaande bewegingen herhaald. Op: 'k Heb mijn eten opgegeten tweemaal kruisklap.’ (Kes, 1947, 1. blz. 27-28)
Bij een touwspringliedje kan het zowel om springen in een groep als om individueel springen gaan. Een voorbeeld waarbij men springt tot men af is en er gesprongen wordt met een ‘tussenhupje’ is het volgende:
Anne Mariechie, woar gaist toe noa tou?
Annee Mariechie, woar gaist toe noa tou?
‘Ik goa noa 't legerlaand, Woar dij soldoaten stoan.’
Hihoha, hopsasa, Anne Marie! (Kes, 1947, 1. blz. 16)
| |
Boekencorpus
De reconstructie van het traditionele repertoire vond plaats door bij een aantal bekende bloemlezingen (onder meer Van Vloten, 1894; Abrahamsz, 1911; Kes,
| |
| |
1947; Aarts, 1993 en Eiselin, 1996) na te gaan hoeveel en welke kringspel-, klapspel- en touwtspringliedjes er in voorkomen. Er kwamen 150 kringspelliedjes, 23 klapspelliedjes en 32 touwspringliedjes voor. Dat zich daarbij een opmerkelijke verschuiving voordeed valt uit de volgende tabel af te lezen:
Domeinen |
kring-rijspel |
klapspel |
touwspring |
totaal |
Bronnen |
|
Van Vloten (1854) |
35 |
1 |
8 |
44 |
Abrahamsz (1911) |
5 |
1 |
0 |
6 |
Kes (1947) |
61 |
10 |
3 |
74 |
Aarts (1993) |
18 |
4 |
2 |
24 |
Eiselin (1996) |
31 |
7 |
19 |
57 |
Tabel 1: Frequentie van voorkomen van kring-rijspel-, klapspel- en touwspringliedjes in 5 bronnen. |
Bij de eerste, derde en vijfde uitgaven gaat het om oorspronkelijke samenstellingen, bij de tweede en de vierde uitgave om enkel met meer of minder smaak en toewijding samengestelde bloemlezingen zoals de frequentieanalyse al ten dele te vermoeden geeft. Van al die liedjes werd de beginregel genoteerd of de herkenningsregel wanneer de beginregel vaker voorkwam. Vervolgens werd de vitaliteit van dit corpus nagegaan door te turven welke liedjes in het samengestelde overkoepelend corpus dat als boekencorpus getypeerd werd, het meest voorkwamen. Als maat om evergreen te mogen heten werd voor een frequentie van drie gekozen in het aldus geconstrueerde corpus. Deze lijst van evergreens kwam er uit de bus:
Kring- en rijspelen:
|
1. | Witte zwanen, zwarte zwanen |
2. | Twee emmertjes water halen, twee emmertjes pompen |
3. | Hop Marjanneke, stroop in 't kanneke |
4. | De zevensprong |
5. | In Holland staat een huis |
6. | Keer omme, keer omme |
7. | Groen is gras |
8. | Zakdoekje leggen |
9. | Tussen Keulen en Parijs |
10. | Zoo verlaat ik jou, schoone juffrouw |
| |
| |
11. | Ik heb een bloem al in mijn hand, aan wie zal ik hem geven? |
12. | Daar ging een patertje langs den kant |
13. | Ik zei der wel Jaap, sta stil |
14. | Jan Huigen |
15. | Mooi Anna zat op majesteit |
16. | Alles in de wind |
Klapspelen:
|
17. | Draai er het wieletje nog eens om |
Opvallend aan dit rijtje is, dat het grotendeels uit kring- en rijspelliedjes bestaat en dat het met slechts één klapspelliedje en met niet één touwspringliedje vertegenwoordigd is. Blijkbaar is in dit corpus de vitaliteit van kring- en rijspelliedjes groter dan de liedjes bij touwtjespringen en klappen.
| |
Veldcorpus en respondenten
Ten aanzien van de mogelijke beïnvloeding door de allochtone liedcultuur gold kennis van Nederlandse liedjes door allochtone kinderen en kennis van Turkse liedjes door Nederlandse kinderen als maat. Het eerste wordt opgevat als een teken van assimilatie, het tweede als een teken van een multicultureel proces.
Om die tweede vraag naar onderlinge beïnvloeding te kunnen beantwoorden werden kinderen op speelplaatsen van vier verschillende basisscholen ondervraagd naar liedjes die zij kennen binnen de drie domeinen. Vooraf vond er op de
| |
| |
speelplaatsen participerende observatie plaats ter voorbereiding op die gesprekjes. Dat gebeurde door voorbeelden te geven van liedjes uit de eigen jeugd, bij het touwtjespringen bijvoorbeeld, en te vragen: ‘doen jullie dat ook?’ Als een kind dan een liedje aandroeg als voorbeeld werd er, met het veldonderzoek van Eiselin (1996) als voorbeeld, overgegaan op een klein topicinterview. Aan dat interview namen in totaal veertig kinderen uit groep zes en zeven deel; ze hadden een gemiddelde leeftijd van 10 jaar en zes maanden. Gevraagd werd steeds: Hoe gaat dit liedje precies? Welke gebaren horen er bij? Zou jij het me even voor willen doen? Ten slotte werd er aan de kinderen gevraagd het liedje nogmaals te herhalen, maar nu zin voor zin, zodat het correct opgetekend kon worden. Ook de na(a)m(en) van het kind/de kinderen en de leeftijd(en) werd (en) genoteerd. Bovendien werd steeds gevraagd welke liedjes uit welk domein het populairst waren. In totaal werden er op de basisscholen veertig liedjes verzameld. Daarnaast zijn er nog zeven Haagse OALT-docenten geïnterviewd om te komen tot een aanvullend Turks repertoire ter aanvulling op wat de kinderen al aan Turkse liedjes hadden gemeld.
Dit veldcorpus bestaat uit 17 kring-rijspelliedjes, 22 klapspelliedjes en 13 touwspringliedjes en dus in totaal uit 52 liedjes waarvan de klapspelliedjes het meest genoemd werden zoals de volgende tabel te zien geeft:
Domeinen |
kring-rijspel |
klapspel |
touwspring |
totaal |
Bronnen |
|
kinderen |
12 |
19 |
10 |
41 |
Oalt-doc |
5 |
3 |
3 |
11 |
Tabel 2: Frequentie kring-rijspelliedjes, klapspelliedjes en touwspringliedjes bij kinderen en OALT-docenten. |
| |
De evergreens
Om te bepalen welke liedjes uit het veldcorpus evergreens genoemd mogen worden, is een frequentieanalyse uitgevoerd. Als een liedje op tenminste drie verschillende scholen voorkomt, wordt het opgenomen in de lijst van evergreens. Hetzelfde geldt voor een Turks liedje dat door drie verschillende OALT-docenten is genoemd. De kinderen gaven deze evergreens op:
Kring-en rijspelletjes
|
1. | Twee emmertjes water halen |
2. | Zakdoekje leggen |
3. | Er zat een klein zigeunermeisje |
| |
| |
Klapspelletjes
|
4. | Just the way, aha aha, I like it |
5. | Charly Chaplin ging naar de disco |
6. | Onder de tafel lag een briefje |
7. | Si si, ma bella |
Touwspringliedjes
|
8. | In spring, de bocht gaat in |
9. | Beertje, beertje |
10. | Tingelingeling, de schoolbel gaat |
11. | Tip tap top, d'r in, d'r uit, d'r op |
En de OALT-docenten kozen voor deze Turkse evergreens:
Kring-/rijspelliedjes
|
1. | Onda, bunda, sundadir |
2. | Kutu kutu pense |
3. | Yag satarim, bal satarim |
4. | Portakali soydum |
5. | Ya sunda, ya sunda |
Klapspelliedjes
|
6. | Ellerimizle sak-sak-sak |
7. | Ceviz adam, ceviz adam |
8. | Bir, iki, uc'ler, yasasin Turkler |
Touwspringliedjes
|
9. | Bir, iki, uc |
10. | Ipi tut, ip atla |
11. | Gel bize, katil bize |
Anders dan bij de evergreens volgens het boekencorpus, zijn de drie domeinen hier ongeveer evenredig vertegenwoordigd.
| |
Repertoiretoets
De derde stap, die uit de reconstructie bestond van wat kinderen daadwerkelijk aan evergreens kennen, bestond uit een repertoiretoets die als doel heeft de kennis van de kinderen binnen de drie domeinen te toetsen door het aanbieden van de eerste regel van een liedje met daarbij vier mogelijkheden voor de tweede re- | |
| |
gel. Naast het feit dat het betreffende liedje bekend moet zijn bij het kind, moet het ook de tweede regel nog paraat hebben op het moment van toetsafname, en de kinderen moesten steeds aangeven welke regel dat is. Daarbij werd er van uitgegaan dat het bij zulke populaire liedjes redelijk te doen valt om na het voorzingen van een eerste regel als ‘Vader Jacob, vader Jacob’ in te vallen met: ‘slaapt gij nog, slaapt gij nog?’. In welke mate dat voor de evergreens in beide corpussen het geval is, moet uit deze repertoiretoets gaan blijken.
Voorbeelden van toetsvragen, waarbij de kinderen uit vier mogelijke alternatieven de juiste tweede regel moesten kiezen, zijn de volgende:
1. Zwarte zwanen, witte zwanen
|
• | witte kippen, zwarte hanen |
• | rij maar door mijn poortje heen |
• | wie gaat er mee naar Engeland varen? |
• | zwommen in een grote plas |
2. Lollie lekker, lollie fijn
|
• | nooit van mijn leven wil ik lollie zijn |
• | lollie van jou en lollie van mij! |
• | snoep is lekker, lekker fijn |
• | wil je er eentje hebben? |
3. Kutu kutu pense
|
• | Arkasina dönse |
• | Elmay yense |
• | Ya sunda, ya sunda |
• | Sen kal sen cik |
| |
Resultaten en conclusies
Allochtone kinderen kennen zeker Nederlandse liedjes. Zij kennen voornamelijk de liedjes uit het veldcorpus die gaan over de liefde zoals 1-2-3-4-5-6 ze-he-ven, kusjes ge-he-ven. Autochtone kinderen zijn met name bekend met twee Turkse kringspelliedjes: Portakali soydum en Kutu kutu pense en een Turks klapspelliedje: Ellerimizle sak-sak-sak. Daaruit valt enerzijds op te maken dat er enige multiculturele uitwisseling heeft plaats gehad. Jac van der Sters notie dat kleur en afkomst er op de speelplaats niet toe doen, krijgt kennelijk enige bijval. Anderzijds laten allochtone kinderen zich meer beïnvloeden door het Nederlandstalige repertoire dan dat autochtone kinderen zich laten beïnvloeden door het Turkse re- | |
| |
pertoire en dat gedrag doet het meest aan dat van de assimilant denken. Overigens past daarbij de kanttekening dat enkel Turkse liedjes als referentiekader zijn genomen en dat veel verspreide liedjes als die over Anansi misschien aan een iets gekleurder beeld hadden bijgedragen.
De meisjes behaalden op deze toets een significant beter resultaat dan de jongens en dat gold al net zo voor het resultaat van Turkse allochtonen versus alle andere allochtonen. Al was dat geheel volgens verwachting, omdat meisjes veel meer met het onderwerp bezig zijn en omdat Turkse liedjes in de repertoiretoets voorkomen, toch is het aardig om te zien dat meisjes met zulke liedjes de show stelen en Turkse kinderen met hun kinderliedjes.
In het boekencorpus zijn het met name nog steeds veel gebruikte kringspelletjes als ‘Twee emmertjes water halen’, ‘In Holland staat een huis’ of ‘De zevensprong’ die populair zijn. De nieuwe liedjes die aan het oude repertoire zijn toegevoegd, zijn vooral klapliedjes en touwspringliedjes, maar ook Engelstalige en Turkse liedjes. Onder de klapliedjes is het thema zoenen erg populair. Bijvoorbeeld het volgende liedje:
Tingelingeling de schoolbel gaat
Waar kom jij zo laat vandaan?
Ik heb met een jongen op de hoek gestaan
Hoeveel kusjes heb jij hem gegeven?
1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, enz.
Zoveel kusjes heb jij hem gegeven!
Zijn nu de kringspelliedjes uit het boekencorpus of de klapspelliedjes uit het veldcorpus het meest bekend? Op de repertoiretoets werd vooral het kringspelliedje door de kinderen op de juiste manier afgemaakt en wel vooral de liedjes: ‘Portakali soydum’, ‘Kutu kutu pense’ en ‘Er zat een klein zigeunermeisje’. Daaruit valt op te maken dat het traditionele kinderlied vitaal te noemen valt en dat zulke traditionele kringspelliedjes zich weten te handhaven, ook al zijn de klapspelliedjes met een stevige opmars bezig en ook al is er van een opmerkelijke verschuiving sprake. Bij de kring- en rijspelliedjes is er in beide repertoires (boek versus veld) sprake van resp. 150 tegenover 17 liedjes, bij de klapspelliedjes van 23 versus 22 en bij de touwspringliedjes van 32 versus 12. Zijn er behalve de al genoemde aantrekkingskracht op meisjes van deze ‘geheime’ liedjes misschien nog andere oorzaken die deze frequentiewisseling kunnen verklaren? Wijst dit op kleinere speelplaatsen waar de ruimte ontbreekt voor kringspelliedjes? Mogen de kinderen het springtouw niet meer mee naar school nemen? Gaan de juffen en de
| |
| |
meesters niet meer voor in het kringspel? Heeft de individualisering binnen de gemassificeerde basisscholen toegeslagen zodat duo's en triootjes kinderen zich voortaan wel bijna moeten afzonderen om hun geliefde klapspelletjes te doen? Kortom, vragen voor volgende onderzoekers.
| |
Literatuur
Aarts, C.J. & M.C. van Etten, Alles in de wind: de bekendste kinderversjes van vroeger. Amsterdam, Bert Bakker, 1993. |
Abrahamsz, S., Rijmpjes en versjes uit de oude doos. Amsterdam, Meulenhoff, 1911. |
Antens, M., De speelplaats als vrijplaats. Een exploratief onderzoek naar patronen in de interculturele uitwisseling van kring- klap- en springliedjes. Tilburg, Faculteit Letteren, doctoraalscriptie, 2001. |
Dijk, van Marie, ‘Berend Botje in Lombok. Traditionele Nederlandse liedjes en versjes als bron voor kinderen van allochtone afkomst’. In: John Helsloot, Theo Meder en Carla Weijers (red.), De discipline van het dagelijks leven. Themanummer Volkskundig Bulletin 25 (1999), 2/3, blz. 315-339. |
Eiselin, Judith, Iene Miene Mutte. Over knikkeren, bokspringen en andere straatspelletjes. Amsterdam, Prometheus, 1996. |
Grijp, Louis Peter, ‘Van Boekenoogen tot frater Remigius. Kinderliedverzamelingen in het Meertens Instituut’. In: Anne de Vries, Helma van Lierop-Debrauwer en Piet Mooren (red.), Poëzie is kinderspel. Poëzie onder en boven de 18. Tilburg, Dutch University Press, 2000, blz. 86-98. |
Kes, Dien, Jop Pollmann & Piet Tiggers, Kinderzang en kinderspel, deel 1,2 en 3. 250 liedjes, canons en spelen voor jongens en meisjes van 6-13 jaar. Haamstede, De Toorts, 1947. |
Lurie, Alison, Don't tell the grown ups. Boston, Toronto, London, Little, Brown & Company, 1990. |
Mooren, Piet, ‘De smalle marge van de multiculturele samenleving. Ter inleiding’. In: Piet Mooren en Karen Ghonem-Woets (red.), De smalle marge van de multiculturele samenleving. Den Haag, Biblion, 2001, blz. 7-20. |
Opie, Iona & Peter, Children's games in street and playground. Oxford, Oxford University Press, 1969. |
Ster, van der Jac, ‘Kinderen’. In: De kinderen van de Rozengracht. Amsterdam, De kinderboekwinkel, 1990, blz. 10. |
Vloten, van J., Nederlandse Baker-en kinderrijmen. Leiden, Sijthof, 1872, 1894. |
|
|