vormgeving, die overigens niet kan verhullen dat ook hier de keizer soms in zijn blootje loopt. Dat is bepaald niet het geval in Rintje, een van de geestigste prentenboeken die ons onder ogen kwam, verteld en getekend door Sieb Posthuma, over de avonturen van een hondje. Er is in de kinderboekenwereld inderdaad geen afgeklovener onderwerp denkbaar, maar Posthuma weet er niettemin een sprankelend en ontwapenend geheel van te maken.
Ook in leesboeken gaat vaak veel mis: foute typografie, oubollige grafische gimmicks, omslagen als afvalbak voor informatie die elders niet kon worden ondergebracht. En er zijn nog steeds boekblokken die tijdens het lezen spontaan loslaten van de band.
Maar er zijn opzienbarende uitzonderingen, bij voorbeeld De prijs van poep, met tekst van Rindert Kromhout en Eric Smaling, door Eva Grinder van bureau Thonik in een heldere en pretentieloze vorm gegoten, die geen onnodige knievallen doet voor de jeugdige lezer.
Van het winnende boek is de uitvoering op zichzelf niet spectaculair, maar het is toevallig wel een leesboek waarvan ook het binnenwerk door een ontwerper is gemaakt. En dat is zichtbaar. Het omslag heeft die nauwelijks te beschrijven alleen-op-de-wereld-sfeer die onmiddellijk doet verlangen naar een knappend haardvuur waarbij het boek in een adem kan worden uitgelezen; zo meteen meer over de winnaar.
Een bevestiging van haar talent als dichter voor kinderen - hier hebben we het terrein van de vormgeving van het kinderboek verlaten - is de bundel Oog in oog in oog in oog van P.C. Hooftprijs-winnares Eva Gerlach. Dit zijn echte gedichten waarin eenvoudige woorden iets ongehoords doen. Grote vragen, heftige woede en griezelige fantasieën duiken even plotseling op als grappige beelden, mooie raadsels en rake beschrijvingen van verliefdheid en gemis. De grootste verdienste ervan is misschien wel, dat dit gedichten zijn die door hun taal en beelden volledig hedendaags aandoen, terwijl ze de jonge lezers aanraken met de oeroude toverkracht van de poëzie.
Het winnende boek, Winterijs van Peter van Gestel, behoort tot de oorlogsromans van het afgelopen jaar. Hoewel de gebeurtenissen zich niet ín, maar vlak na de oorlog afspelen, is de oorlog in elke regel van het verhaal voelbaar, vooral in de ontwrichting van gezinnen waarvan de ouders er niet meer zijn. De opmerking van de tienjarige hoofdpersoon ‘Ik weet niet wat missen is’, maakt dat missen alleen maar sterker en de eenzaamheid dieper. Over de verdwenen mensen wordt niet gesproken.
Dat massieve verzwijgen van na de oorlog is het onderliggende thema van het boek. Zinnen als ‘Daar heb jij gelukkig nog geen weet van’, of ‘Weet je nergens iets van?’, getuigen daarvan, evenals de vele passages waarin weinig wordt ge-