Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||
Van serienaam tot merknaamGa naar voetnoot1.
| |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Aan het einde van de negentiende eeuw waren er meerdere kinderseries, maar geen enkele heeft zo lang bestaan als de Stamperius-bibliotheek. Pas in 1940 kwam er een einde aan de uitgave. In die ruim vijftig jaar waren er ruim 160 deeltjes uitgegeven en was de reeks in handen van vijf uitgevers geweest. Waarom had nu juist de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd zoveel succes? Wat was de kracht van deze serie? | |||||||||
SeriesSeries waren uiterst populair in de negentiende eeuw: zo'n drie- à vierhonderd reeksen hebben in dit tijdsbestek bestaan.Ga naar voetnoot3. Vanaf ongeveer 1850 brak de serieformule door. Dit hangt samen met de gestegen boekproductie. Door de invoering van de sneldrukpers nam het aanbod enorm toe, waardoor er behoefte was aan een voorselectie. Hierin voorzagen series, die op een bepaalde doelgroep gericht waren en/of een specifieke categorie lectuur aanboden. Zo waren er bijvoorbeeld series met oorspronkelijke Nederlandse literatuur, vertaalde literatuur, of toneelstukken en verschenen er aparte reeksen voor katholieken, protestanten en socialisten. Zelfs jonggehuwden hadden de beschikking over een eigen serie. De serieformule maakte het boekenaanbod voor het leespubliek dus overzichtelijker. Niet alleen voor het publiek, maar ook voor de uitgevers waren series interessant, omdat ze relatief goedkoop te maken zijn. Het uiterlijk is uniform, dus er hoeft maar één keer een ontwerp voor het omslag en de typografie gemaakt te worden. Daardoor is ook de bijbehorende reclame goedkoop: met het ontwerp wordt niet slechts één boek maar een hele serie onder de aandacht gebracht. Doordat de productiekosten zo laag zijn, heeft een serieboek een lagere prijs dan ‘losse’ boeken. Hierdoor kan een serie in een hoge oplage uitgegeven worden. Deze hoge oplage maakt het mogelijk de prijs nog lager te stellen. Daarnaast is het voordeel van de uitgave van een serie dat deze als een ‘uitgeverij binnen een uitgeverij’ kan werken. Door aan de serie bepaalde redacteuren, een specifiek uiterlijk en een speciaal programma te koppelen, kan een bepaald imago voor de betreffende serie gecreëerd worden. Dit imago (en de bijbehorende klantenkring) hoeft niet overeen te komen met de signatuur van de uitgeverij. Een serie kan dan als een ‘merk’ fungeren, waarmee klantenbinding kan worden bereikt. Heeft de Stamperius-bibliotheek zich van een serienaam tot een merknaam kunnen ontwikkelen? Deze vraag zal ik beantwoorden door het ontstaan en de | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
ontwikkeling van deze jeugdserie te beschrijven. Daarbij besteed ik aandacht aan de redacteur, de uitgevers en de ontvangst van de serie. | |||||||||
Het beginTwee personen zijn belangrijk geweest voor de oprichting van de serie: Jacob Stamperius en uitgever W.H.J. van Nooten. Stamperius (1858-1936) was een onderwijzer. In 1880 werd hij benoemd tot hoofd van een openbare lagere school in Amsterdam en vanaf dat moment kreeg hij de verantwoordelijkheid over de inrichting en het beheer van de schoolbibliotheek. Bij een eerste inspectie ontdekte Stamperius dat hij de meeste boeken uit die bibliotheek absoluut ongeschikt achtte voor kinderen. Zowel de veelgelezen, bloederige, Indianenverhalen van Gustave Aimard als de avontuurlijke toekomstverhalen van Jules Verne, konden zijn goedkeuring niet krijgen. Zijn bevindingen in de schoolbibliotheek zetten Stamperius ertoe aan een lezing te houden op een vergadering van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap (N.O.G.) over de vraag: ‘Aan welke eischen dient een goede schoolbibliotheek te voldoen?’.Ga naar voetnoot4. Daarin zet hij uiteen dat een kinderboek in de eerste plaats boeiend en onderhoudend dient te zijn, anders wordt het door de kinderen zonder meer terzijde geschoven. Maar dit is niet genoeg. Boeken die alleen maar boeien zijn slechts ‘sensatieromans’, zoals de avonturenboeken van Aimard en Verne. Daarom is Stamperius' belangrijkste eis dat kinderboeken een bijdrage moeten leveren aan de ‘vorming van het gemoed en de ontwikkeling van het verstand’. Deze eis is afgeleid van de doelstellingen van het openbaar onderwijs, dat immers streefde naar de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens van de kinderen en de opleiding tot alle ‘maatschappelijke en christelijke deugden’.Ga naar voetnoot5. Uitgever W.H.J. van Nooten, die zich had gespecialiseerd in het uitgeven van schoolboeken, kwam op de hoogte van deze lezing via de publicatie ervan in Het Nieuwe Schoolblad. Het artikel van Stamperius deed hem beseffen dat de schoolbibliotheken een nieuwe markt vormden. Deze bibliotheken waren bij de wet van 1806 facultatief ingevoerd, maar pas in de tweede helft van de negentiende eeuw begonnen onderwijzers daadwerkelijk met de inrichting van schoolbibliotheken.Ga naar voetnoot6. Voor hen was het een lastige taak om een verantwoorde keuze te maken uit het | |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
sterk toegenomen kinderboekenaanbod. Organisaties zoals het N.O.G. boden onderwijzers een helpende hand door lijsten te publiceren met aanbevolen kinderboeken voor schoolbibliotheken, de zogenoemde ‘lectuurgidsen’. Van Nooten besefte dat hij op een andere manier in deze behoefte kon voorzien: de uitgave van een serie met kinderboeken speciaal geschikt voor de schoolbibliotheek. Omdat zijn fonds voor een aanzienlijk deel uit schoolboeken bestond, had de uitgever al een uitgebreid netwerk binnen deze specifieke doelgroep en zou het voor hem vrij gemakkelijk zijn om zijn nieuwe product onder de aandacht te brengen. | |||||||||
Een nieuwe serieDe publicatie van het artikel over schoolbibliotheken had grote invloed op het arbeidsleven van Stamperius. Binnen de onderwijswereld werd hij vanaf dat moment gezien als een kenner op het gebied van kinderlectuur. Hij kreeg van het N.O.G. de taak om een lijst op te stellen met aanbevolen kinderboeken. Daarnaast werd hij door Van Nooten verzocht de redactie te verzorgen van de nieuwe kinderboekenserie die deze van plan was uit te geven: de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd. Het woord ‘nieuw’ in de naam suggereert dat er al een bibliotheek voor de jeugd was. Dat was inderdaad het geval: uitgeverij W. Versluys gaf de Bibliotheek voor de Jeugd uit. Omdat deze serie ook voor schoolbibliotheken bedoeld was, lijkt het om een concurrerende uitgave te gaan. Maar al snel blijkt dat de series elkaar aanvullen: de Nieuwe Bibliotheek was voor kinderen op de lagere school; de serie van Versluys bevatte daarentegen vrij moeilijke lectuur die op middelbare scholen gelezen kon worden. Een ander verschil is dat in de serie van Versluys veel vertalingen zijn opgenomen, terwijl de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd alleen uit oorspronkelijk Nederlandse literatuur bestond. Dat in de Nieuwe Bibliotheek geen vertalingen werden uitgegeven, was vrij uniek voor een negentiende-eeuwse kinderserie. Tot 1912 was Nederland niet aangesloten bij de Berner Conventie, die internationaal het letterkundige eigendom beschermde,Ga naar voetnoot7. waardoor het werk van buitenlandse uitgevers in Nederland vogelvrij was. Uitgevers konden alles wat in het buitenland in druk was verschenen, laten vertalen, zonder zich te bekommeren om de eigendomsrechten van de auteur of de oorspronkelijke uitgever. Het uitgeven van vertalingen was dus een lucratieve bezigheid voor Nederlandse uitgevers. Bijna alle andere series uit die tijd bevatten een of meer vertaalde boeken. De Nieuwe Bibliotheek onderscheidde zich bovendien van andere kinderseries door geen herdrukken op te nemen. Voor uitgevers was het zeer aantrekkelijk her- | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
drukken in een serie onder te brengen: op die manier konden ze oude fondsen weer nieuw leven inblazen zonder dat dit veel nieuwe kosten met zich mee bracht. Hoewel Van Nooten wel kinderlectuur uitgaf, kregen deze boeken geen plekje in de serie als herdruk. Geen vertalingen en herdrukken dus, maar oorspronkelijke literatuur. In een prospectus, waarmee Van Nooten reclame maakte voor zijn nieuwe serie, zette Stamperius preciezer uiteen welke boeken hij in de serie wilde opnemen.Ga naar voetnoot8. Naast geschiedverhalen, reisverhalen en levensbeschrijvingen, had Stamperius levendige verhalen op het oog met ‘tonelen uit het kinderleven en voor een kind begrijpelijke toestanden uit de grote mensenmaatschappij’. Om de serie een duidelijk gezicht te geven, formuleerde Stamperius vier eisen die hij aan de boeken zou stellen:
De eerste drie eisen komen ook al voor in Stamperius' lezing over schoolbibliotheken. De laatste eis is echter nieuw. Deze eis wordt in dezelfde catalogus nogmaals benadrukt door de uitgever, die eraan toevoegt dat de boekjes dus in dit opzicht voldoen aan de eisen van de openbare school. Wat Van Nooten niet schrijft is dat hij zijn markt met behulp van deze eis aanzienlijk wist uit te breiden: de boeken konden op deze manier immers zowel op bijzondere als openbare scholen gebruikt worden. | |||||||||
Stamperius als schrijverOp 23 september 1887 kondigde Van Nooten in een advertentie in het Nieuwsblad voor den Boekhandel het eerste deeltje aan: De stroopers van Ant. L. de Rop.Ga naar voetnoot9. De andere drie delen - er verschenen er jaarlijks vier - werden verzorgd door O. Baas, J.C. Bouwmeester en Titia van der Tuuk. | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
De tweede serie opende met een debuut van een auteur die nog vele delen zou schrijven voor de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd: de redacteur zelf. Of hij dit deed op verzoek van de uitgever of uit een gebrek aan geschikte verhalen, is onbekend. Wel is duidelijk dat Stamperius al als kind veel verhalen aan zijn vrienden vertelde; hij schreef in een van zijn autobiografische jeugdboeken over zichzelf: Zoo zien de lezers, dat ik mij in mijn jeugd al een weinig bezig hield met datgene, waarnaar ik thans nog, nu ik zoovele jaren ouder geworden ben, een groot deel van mijn vrijen tijd besteed: met het bedenken en vertellen van verhalen voor de jeugd. Alleen vertel ik ze nu liever aan een groot aantal jongelui tegelijk, en daarom schrijf ik ze op papier en laat ze drukken.Ga naar voetnoot10. Na zijn debuut, Het veerhuis aan de Ooster-Schelde, volgden nog vele kinderboeken van Stamperius. Bijna jaarlijks schreef hij een deeltje voor de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd. Zijn boeken varieerden van reisverhalen en levensbeschrijvingen tot boeken over de geschiedenis van Zeeland en verhalen over zijn jeugd in het Zeeuwse Wilhelminadorp. Deze autobiografisch getinte boeken handelen over ‘Jacob van den Bakker’ (= Stamperius) en zijn twee vrienden, ‘Jacob van den dominee’ en ‘Jacob van den schipper’. De jongens, de drie ‘Japen’, haalden weliswaar veel kattenkwaad uit, maar de boeken voldeden nog steeds aan de eisen die Stamperius stelde. De auteur merkt op dat ‘De drie “kwajongens” [..] somtijds domme, meermalen dwaze, maar nooit slechte streken [bedreven]’.Ga naar voetnoot11. Er verschenen uiteindelijk tien delen over de drie Japen, waardoor deze boeken een nieuwe serie binnen de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd vormden. | |||||||||
De uitgeversVan Nooten was de eerste van de in totaal vijf uitgevers van de serie. Ondanks deze overnames veranderde de serie inhoudelijk niet veel. Stamperius bleef de redacteur en ging in dezelfde lijn door. Veel auteurs, zoals H. Bruining, F.J. Hofmann, C. Joh. Kieviet, Truida Kok, H.J. Krebbers, A. Rengersen, W. Wijker en Stamperius, bleven voor een lange tijd aan de serie verbonden, waardoor de continuïteit bewaard werd. De leerzame en amusante leesboekjes die in de loop der jaren werden uitgegeven, verschilden weinig van karakter met elkaar. De overnames hadden echter wel invloed op de wijze waarop de serie werd voortgezet. Niet iedere uitgever investeerde evenveel tijd of geld in de serie. | |||||||||
[pagina 311]
| |||||||||
Van Nooten gaf tot en met 1894 jaarlijks vier deeltjes uit. Hij was echter niet geheel tevreden met de opbrengst van de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd en besloot de serie te verkopen.Ga naar voetnoot12. Op 4 juli 1895 werden op een fondsveiling de 32 deeltjes verkocht en kwam de serie in handen van uitgeverij L.J. Veerman, een ‘kerkboekenuitgeverij’.Ga naar voetnoot13. Veerman liet speciaal voor de Nieuwe Bibliotheek een aantal catalogi drukken. Deze bevatten onder meer een inleiding van de redacteur, een overzicht van alle titels, citaten uit recensies, de prijzen, enzovoort. De inleidingen van de uitgever in deze catalogi geven een beeld van de verkooptechnieken.Ga naar voetnoot14. Zo blijkt bijvoorbeeld dat Veerman het initiatief nam verschillende uitvoeringen van de seriedelen op de markt te brengen: naast een goedkope, gekartonneerde uitgave was er nu ook een duurdere uitvoering in een linnen bandje, die geschikt was als cadeau. Daarnaast stelde Veerman een kortingssysteem in voor mensen die de vier deeltjes tegelijk kochten en breidde hij het abonnementensysteem uit. Naast een abonnement op een jaarserie, kon men nu ook kiezen voor een doorlopende intekening in maandelijkse deeltjes, waar niet alleen de recente delen onder vielen. Dit was een groot voordeel voor de uitgever: hij was er op die manier van verzekerd dat ook de oudere deeltjes werden afgenomen. Voornamelijk schoolbibliotheken zullen van deze optie gebruik hebben gemaakt. Net als voor Van Nooten waren scholen een belangrijke doelgroep voor Veerman. In de catalogus schrijft hij dat de seriedeeltjes in bijna alle schoolbibliotheken aanwezig zijn. Om aan te tonen dat de boeken zowel op openbare als bijzondere scholen gelezen konden worden, nam Veerman niet alleen citaten op uit beoordelingen van de neutrale schoolbladen, maar tevens uit katholieke en christelijke schoolbladen. Tussen de uitgever en de redacteur ontstond in de loop der jaren een aantal conflicten. Stamperius werkte inmiddels ook voor uitgeverij Sijthoff, als schrijver en als redacteur van een kinderboekenserie voor zeer jonge kinderen. Dit verbeterde de relatie tussen Veerman en Stamperius niet. Rond 1900 gaf de uitgever aan dat hij van plan was de serie in de verkoop te doen. Stamperius was verbaasd. Hij schrijft Veerman dat wanneer de uitgave gestaakt wordt, hij zal proberen bij een andere uitgever een nieuwe serie met kinderlectuur op de markt te brengen. Hij voegt daaraan toe: | |||||||||
[pagina 312]
| |||||||||
Ik ben niet voornemens de positie, welke ik door jarenlang werken op 't gebied van kinderlectuur veroverd heb, prijs te geven. Aan de geheele beweging der laatste jaren ter verbetering van de kinderlitteratuur is mijn naam verbonden; mij thans als redacteur terugtrekken zou dwaasheid zijn.Ga naar voetnoot15. Geen bescheiden woorden, maar voor een groot deel had Stamperius wel gelijk. Veerman zag ook in dat een belangrijk deel van het succes aan de redacteur te danken was: die bepaalde het gezicht van de serie. Veerman besloot de serie toch door te zetten. Rond de eeuwwisseling nam de concurrentie toe. Er verschenen steeds meer series voor jongens en meisjes, die ook wat betreft naam niet veel van de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd verschilden. In 1900 startte bijvoorbeeld J.M. Bredée uit Rotterdam de Nieuwe geïllustreerde bibliotheek voor de jeugd. De uitgever moest dus stappen ondernemen om de herkenbaarheid van zijn serie te vergroten. Zijn bibliotheek viel vooral op door de redacteur. Daarom noemde Veerman de serie in catalogi steeds vaker Stamperius-Bibliotheek. In 1918 kreeg de serie officieel deze naam. Een jaar later werd de bibliotheek echter alweer aan een andere uitgever over gedaan. Samen met de binderij van Veerman en de uitgaven van kerkboeken ging de serie naar Zomer & Keuning te Wageningen.Ga naar voetnoot16. Deze protestants-christelijke uitgeverij had echter meer interesse in de uitgave van de kerkboeken van Veerman dan in de kinderboekjes. In het jaar van overname verschenen slechts drie nieuwe deeltjes binnen de serie. Er kwam nog wel een nieuwe catalogus uit, maar hieraan was weinig zorg besteed.Ga naar voetnoot17. Bijna alle tekst was letterlijk overgenomen uit catalogi van Veerman. Eén passage was nieuw, waaruit blijkt dat Zomer & Keuning niet zozeer de nadruk legde op het leerzame element van de boekjes. De uitgeverij onderstreepte dat in de delen van de Stamperius-bibliotheek de ontspanning op de voorgrond staat: ‘het boek moet in de eerste plaats uitspanningslectuur blijven’. Het was geen gemakkelijke tijd voor het uitgeversbedrijf. Door de aanzienlijke loonsverhogingen, de verkorting van de werktijd in het drukkers- en boekbindersbedrijf en door de stijgende materiaalprijzen, was Zomer & Keuning in 1920 | |||||||||
[pagina 313]
| |||||||||
genoodzaakt de prijzen te verhogen.Ga naar voetnoot18. De firma E.J. Bosch Jbzn nam dat jaar de serie over.Ga naar voetnoot19. Bosch trachtte op verschillende manieren de serie nieuw leven in te blazen. Een eerste stap was de uitgave van nieuwe catalogi, die afgezien van het omslag grotendeels overeenkwamen met de catalogi van Veerman. Een tweede stap was de uitgave van herdrukken, die werden voorzien van een nieuw omslag en nieuwe illustraties. De uitgever gebruikte voor alle deeltjes hetzelfde omslag. Deze maatregel drukte de kosten: er hoefde immers maar één ontwerp gemaakt worden. Bovendien werd de herkenbaarheid van de serie vergroot. Daarnaast startte uitgeverij E.J. Bosch een nieuwe serie die gelieerd was aan de Stamperius-bibliotheek: de Kleine Stamperius-bibliotheek, bedoeld voor jongere kinderen. Uiteraard werd deze serie door Stamperius geredigeerd. In 1923 was Stamperius wegens astma genoodzaakt een aantal maanden met ziekteverlof te gaan, waarna Bosch aankondigde dat de uitgave van nieuwe deeltjes voorlopig achterwege bleef. Snel daarna besloot Bosch ook uitverkochte deeltjes niet meer te herdrukken. Stamperius schreef een wanhopige brief naar Bosch: Dit wordt een opruiming van den bestaanden voorraad. Op die manier bestaat over enkele jaren de Stamperius Bibliotheek niet meer. [..] Hierbij kan ik mij niet neerleggen. Ik kan niet, zonder protest, het werk waaraan ik een groot deel van mijn leven gegeven heb, teniet zien gaan.Ga naar voetnoot20. Stamperius heeft daarna nog met regelmaat om heruitgaven verzocht, maar Bosch reageerde daar niet op. In 1926 ging de serie over naar uitgeverij Kluitman. | |||||||||
Gebr. KluitmanKluitman begon als een algemene uitgeverij, maar ging zich eind negentiende eeuw steeds meer toeleggen op het uitgeven van kinderboeken. Door systematisch kinderboeken uit andere fondsen aan te kopen, slaagde de firma erin een exclusieve positie te verwerven. Uit het fonds van Wolters werd in 1906 de Geïllustreerde bibliotheek voor jongens en meisjes van 11-14 jaar aangekocht, met werk van Jan Ligthart en Nienke van Hichtum. Kluitman nam eveneens titels over uit het fonds van uitgeverij Van Dishoeck.Ga naar voetnoot21. | |||||||||
[pagina 314]
| |||||||||
Begin jaren twintig nam de concurrentie tussen de uitgevers met een kinderboekenfonds sterk toe, wat leidde tot een ware prijzenslag.Ga naar voetnoot22. Kluitman nam in die periode het gehele kinderboekenfonds van A.W. Bruna & Zoons's over.Ga naar voetnoot23. In augustus 1925 begonnen de onderhandelingen tussen Bosch en Kluitman over de overname van de Stamperius-bibliotheek. Daarbij verschilden zij van mening over de positie van de redacteur. Kluitman wilde bij de uitgave van nieuwe delen binnen de serie niets met Stamperius te maken hebben, maar Stamperius had als redacteur nu eenmaal het recht om te beslissen welke boeken zouden worden opgenomen. Uiteindelijk kreeg Bosch Stamperius zo ver dat deze afstand deed van het redactierecht. Dit was voor Stamperius nog de enige manier om zijn bibliotheek te redden. Eind maart 1926 nam Kluitman het gehele Stamperiusfonds over.Ga naar voetnoot24. Kluitman had al veel ervaring met de uitgave van series voor kinderen. De Stamperius-bibliotheek werd in enkele opzichten aangepast zodat die goed tussen de eigen series zou passen. Zo werden de boeken in de serie in de eerste plaats onderverdeeld in meisjes- en jongensboeken. Daarnaast besloot men enkele titels over te brengen naar de serie In de vacantie, die qua inhoud niet veel verschilde van de Stamperius-bibliotheek. In de jaren dat uitgeverij Kluitman de serie onder haar hoede had, verschenen slechts enkele nieuwe deeltjes. Nieuwe kinderboeken gaf Kluitman in andere series uit; de Stamperius-bibliotheek was vooral interessant voor herdrukken. De serie bestond ondertussen uit ongeveer 150 delen van meer dan 60 auteurs. Kluitman besloot niet al deze boeken opnieuw uit te geven; er werd een selectie gemaakt. Daarbij viel de keuze op auteurs met een grote naamsbekendheid en op auteurs die meerdere boeken voor de serie hadden geschreven, zoals Nienke van Hichtum, Truida Kok, A.C.C. de Vletter, J.G. Kramer en natuurlijk Jacob Stamperius. Tevens lag de nadruk op boeken die vooral ter ontspanning bedoeld waren en weinig leerzaams bevatten; de schoolbibliotheek behoorde voor Kluitman niet meer tot de doelgroep. Doordat nu alleen de beste boeken van de beste schrijvers uitgegeven werden, was de inhoud van de Stamperius-bibliotheek kwalitatief hoog en tegelijkertijd veel overzichtelijker. Dankzij deze maatregelen had de serie na de overname in 1923 nog een lang bestaan. Tot en met eind jaren dertig werden nog vele deeltjes verkocht.Ga naar voetnoot25. Omdat | |||||||||
[pagina 315]
| |||||||||
Kluitman tijdens de Tweede Wereldoorlog weigerde lid te worden van de Kultuurkamer (1942) was het onmogelijk de serie nog uit te geven.Ga naar voetnoot26. Na de herdruk van Sip-Su van Nienke van Hichtum in 1940 zijn er geen nieuwe titels of herdrukken meer verschenen. Dit betekende het einde van de Stamperius-bibliotheek. | |||||||||
De receptieDe Stamperius-bibliotheek bestond uitzonderlijk lang, maar hoe werden de seriedelen gewaardeerd? Een indicatie geven de eerder genoemde lectuurgidsen, die vanaf het einde van de negentiende eeuw verschenen. In de loop van de twintigste eeuw had bijna iedere levensbeschouwelijke richting een eigen ‘aanbevelingslijst’. In de periode waarin de Stamperius-bibliotheek bestond, zagen meer dan 50 van deze lectuurgidsen het licht.Ga naar voetnoot27. Ik heb er daarvan 27 onderzocht. Het is opvallend dat vrijwel alle gidsen van rond de eeuwwisseling en de eerste helft van de twintigste eeuw boeken bevatten uit de Stamperius-bibliotheek. De enige uitzonderingen waren twee lijsten van religieuze organisaties, die zich alleen op expliciet godsdienstige boeken richtten. De boeken werden in een brede kring gewaardeerd: zowel socialistische, katholieke, als protestante commissies namen titels uit de serie op in hun boekenlijsten. Vooral in de beginjaren van de serie, tot ongeveer 1913, waren relatief veel van de aanbevolen werken uit de Stamperiusbibliotheek afkomstig. Met name de instanties die lijsten samenstelden voor schoolbibliotheken, waren enthousiast over de serie. Hieronder bevonden zich nog lijsten uit de jaren dertig, toen er zelfs geen nieuwe delen meer verschenen. Inzicht in de ontvangst van de serie kan tevens afgeleid worden uit recensies. Die waren over het algemeen zeer positief: van de 140 door mij onderzochte beoordelingen uit dag- en weekbladen was maar liefst 90% positief en slechts 10% negatief.Ga naar voetnoot28. Vooral de boeken van Stamperius kregen veel aandacht en werden bijna altijd lovend besproken. De boekjes werden door recensenten vaak getypeerd als ‘boeiend’ of ‘onderhoudend’. De beoordelaar van het Dagblad schreef zelfs dat de boekjes ‘door de leerlingen verslonden worden’.Ga naar voetnoot29. Het is opvallend dat daarbij steeds wordt bena- | |||||||||
[pagina 316]
| |||||||||
drukt dat de boeken uit de serie ‘eenvoudige’ verhaaltjes bevatten. Drie jongens op een schip van Stamperius werd in positieve zin beschreven als een eenvoudig verhaal ‘zonder spanning en zonder schokkende gebeurtenis’.Ga naar voetnoot30. Daarnaast waardeerden vele beoordelaars het leerzame element in de seriedeeltjes. Men was lovend over de historische boeken van Stamperius, waarin de geschiedkundige elementen in de loop van het verhaal altijd ‘iets concreets’ krijgen en ‘als terloops’ behandeld worden.Ga naar voetnoot31. Er waren ook negatieve geluiden te horen. Het Algemeen Handelsblad vond dat de meeste boekjes uit de Stamperius-bibliotheek worden ontsierd door ‘de houterige didactiek’. Toch niet gestrand van Mevrouw Gevanee is bijvoorbeeld ‘te veel een zedenles’, net zoals Helden van Stamperius dat ‘wat zwaar van didactiek’ is.Ga naar voetnoot32. Het algemene beeld van de serie was echter zeer positief. Exemplarisch is de uitspraak in De Vacature van 28 september 1900: De Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd blijkt meer en meer een collectie te worden, waaruit men zonder gevaar van mis te grijpen een keuze kan doen voor een eenvoudig, begrijpelijk en opvoedend boekgeschenk. Dit was het beeld van de Stamperius-bibliotheek: een serie met boeken die geen gevaar kunnen opleveren voor kinderen. Wanneer de recensent van het weekblad Morgenrood een boekje van Louise Stratenus afraadt is hij bang dat het toch goed verkocht zal worden: Het is opgenomen in een der series van de bekende bibliotheek van Stamperius en dus zal het wel goed wezen, zoo redeneeren vele hoofden van scholen, die de boeken voor de schoolbibliotheken bestellen, zonder ze te lezen.Ga naar voetnoot33. Ook al verschenen er af en toe recensies waarin de tekortkomingen van seriedelen uit de doeken werden gedaan, het beeld van de serie als een ‘veilig kompas’ was sterker.Ga naar voetnoot34. | |||||||||
ConclusieWaarom was de Stamperius-bibliotheek zo succesvol? Meerdere factoren hebben een rol gespeeld. In de eerste plaats deed uitgever Van Nooten een slimme zet | |||||||||
[pagina 317]
| |||||||||
door zich op schoolbibliotheken te richten. De uitgave van de Nieuwe Bibliotheek voor de Jeugd was een uitkomst voor de samenstellers van de bibliotheken. De serie bevatte precies het soort boeken dat zij voor de leerlingen geschikt achtten. Daarnaast bood de serie de mogelijkheid in één keer een groot aantal boeken te bestellen en bovendien was de school verzekerd van een regelmatige aanwas van nieuwe boeken. Doordat de redacteur de eis had gesteld dat ‘ieders godsdienstige begrippen worden geëerbiedigd’, breidden de uitgevers de markt over alle zuilen uit. Een groot deel van het succes van de serie is te danken aan de redacteur, Jacob Stamperius. Stamperius bleef zijn werk op het gebied van onderwijs en kinderlectuur combineren. Ondertussen publiceerde hij ook artikelen over pedagogische kwesties en nam deel aan redacties van pedagogische tijdschriften. De drie functies die Stamperius bekleedde, onderwijzer, pedagoog en schrijver, corresponderen met de eisen die hij aan zijn serie stelde. De boeken moesten immers leerzaam, opvoedend en boeiend zijn. Dit bleek een gouden combinatie, waarmee ik doel op zowel de eisen zelf, als het feit dat Stamperius de eisen ‘belichaamde’ met zijn functies. De seriedeeltjes vielen hierdoor bij onderwijzers, ouders en recensenten in de smaak. Omdat vooral de boeken van hemzelf positieve beoordelingen kregen, bepaalde Stamperius steeds meer het gezicht van de serie. De grote kracht van de serie was dat de naam ervan kon uitgroeien tot een ‘merknaam’; de serie fungeerde als een uitgeverij binnen een uitgeverij. De uitgevers en de redacteur slaagden erin de serie een bepaald imago te geven, namelijk dat van een ‘veilig kompas’. Ouders en onderwijzers durfden te vertrouwen op de keuze van Stamperius. Men was ervan overtuigd dat wat door hem werd goedgekeurd, zeker geen gevaar zou opleveren voor hun kinderen Dat de serie inderdaad werkte als een ‘uitgeverij binnen een uitgeverij’, blijkt tevens uit het feit dat de serie altijd als neutraal werd beschouwd. Ook toen de ‘kerkboekenuitgeverij’ Veerman de serie overnam, behield de reeks het imago van een neutrale uitgave. Dit is voor een belangrijk deel te danken aan het feit dat Stamperius deze neutraliteit expliciet uitdrukte in een van zijn eisen. De seriedelen blonken niet uit in originaliteit of kunstzinnigheid. De kracht was juist dat ze in geen enkel opzicht aanstootgevend waren, waardoor de boeken door een zeer brede groep werden gewaardeerd. |
|