Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Voor een kwartje de wereld rond?
| |
[pagina 272]
| |
reisverhaal werd ingebed. Thomas More's wat bedrukkende Utopia (1516) is een vroeg voorbeeld, dat door talloze andere gevolgd werd, tot en met Bernardin de St. Pierre's tranentrekkende Paul et Virginie (1788). Met Jonathan Swifts Gulliver's Travels (1726) dat, naar men zei, een succes was zowel in de zaal van de ministerraad in Londen als in de kinderkamers op het Engelse platteland, werd het reisverhaal voor het eerst ook jeugdliteratuur. Vele reisteksten zijn sedertdien ofwel rechtstreeks voor een jong publiek geschreven ofwel, na verschijning in een volwassen context, voor consumptie door de jeugd aangepast. Dat gebeurde al in de achttiende eeuw, met de Franse vertaling van de Duizend-en-Eén-Nacht-verhalen, oorspronkelijk toch voor volwassenen bedoeld. In negentiende-eeuws Europa stijgt de reislust tot ongekende hoogten. Het is de tijd van het westers imperialisme en tegelijk van een steeds meer geïndustrialiseerde samenleving waarin de behoefte aan ontsnapping groeit. Het avontuurlijk reisverhaal mengt Europa-moeheid, beschavingsvlucht en utopische verlangens en beleeft nieuwe triomfen. Nu echter krijgen reisverhalen, meer specifiek die voor de jeugd, een nieuwe ideologische lading: zij bieden de westerse mogendheden de kans om jonge mannen door spannende avonturen te stimuleren tot een loopbaan in de koloniën.Ga naar voetnoot2. Veel (jeugd-) reisliteratuur voert inderdaad propaganda voor het uitdragen van de Europees-christelijke beschaving die de basis moet zijn voor effectief koloniaal bestuur. Ook de kerken maken er gebruik van: hoeveel missionarissen en zendelingen hebben hun roeping niet ontvangen doordat zij al op vroege leeftijd lezen over de grootse bekeringsperspectieven die verre, exotische oorden als Afrika, Amerika en Azië bieden?Ga naar voetnoot3. Toch zou men veel auteurs in dit genre onrecht doen door in hen alleen de gretig incasserende meelopers van een heersende ideologie te zien. Simpele schema's opleggen aan bijvoorbeeld de omvangrijke Engelse productie, leidt tot niets. Leest men Kiplings Kim (1901), dan beseft men hoe de auteur worstelde met de problematiek van het contact met inheemse culturen en die verpakte in een veelgelaagd reisverhaal. Het genre bloeide overigens ook in samenlevingen zonder grote imperia. Italië, dat wel ambities maar weinig realiseringsmogelijkheden had - het imperialisme beperkte zich goeddeels tot Noordoost Afrika - kreeg in Emilio Salgari (1863-1911) een razend populair schrijver van avontuurlijke reisverhalen. Hoewel een aantal romans gesitueerd is in de Lybische woestijn, speelt zijn tot op heden succesvolle Sandokan-serie zich grotendeels af in Zuidoost Azië.Ga naar voetnoot4. De weinige gebie- | |
[pagina 273]
| |
den waarin het Duitse keizerrijk koloniaal geïnteresseerd was, zijn juist niet het toneel voor de vele tientallen titels van Karl May (1842-1912). Deze wereldwijd meest succesvolle auteur in het genre had vooral in zijn latere werken, ook de meeste literaire pretenties.Ga naar voetnoot5. Ongetwijfeld is May de jeugdschrijver aan wie verreweg de meeste wetenschappelijke aandacht besteed wordtGa naar voetnoot6., ook al moet men zich afvragen of zijn oeuvre nu eigenlijk wel voor de jeugd bedoeld was. Gesuggereerd is dat Karl May buiten Duitsland vooral populair was in landen die geen eigen traditie hadden van avontuurlijke jeugdliteratuur.Ga naar voetnoot7. Dat lijkt voor Nederland zeker op te gaan. Op het vlak van het reisverhaal voor de jeugd had ons land weinig tot niets te bieden; sowieso levert de Nederlandse negentiende eeuw weinig originele jeugdliteratuur.Ga naar voetnoot8. Misschien daarom werd in Nederland niet alleen rond 1900 een vijftal Salgari-titels in vertaling aangeboden - aldus de NCC, want verder heb ik nog niet gegraven - maar was ons land al in 1890 en vervolgens gedurende de hele twintigste eeuw een van de drie allergrootste buitenlandse afnemers van May's werken. De eerste niet-Duitse biografie van May is eveneens van Nederlandse hand.Ga naar voetnoot9. Terwijl over de May-receptie in Nederland al geschreven is, leest men weinig over vertalingen van jeugdavontuur- en reisverhalen uit andere culturen. Toch werd in Nederland ook uit bijvoorbeeld het Frans dergelijke literatuur aangeboden. Dat was onder meer het geval met de boeken van Jules Verne en Paul d'lvoi. | |
De achtergronden van een successchrijverMay werd in Frankrijk nauwelijks gelezen.Ga naar voetnoot10. Ongetwijfeld zal de anti-Duitse sfeer na de oorlog van 1870 daartoe hebben bijgedragen, maar minstens zo belangrijk was het feit dat het land op het terrein van het spannende jeugdboek-in-reissfeer zijn eigen coryfee had: Jules Verne (1828-1905). Diens verhalen kregen wereldwijde faam en worden tot op heden gelezen. Een hele bibliotheek is intussen aan hem gewijd: zijn leven werd al vele malen beschreven, zijn werk wordt door de wetenschappelijke literatuurgeschiedenis uitgeplozen en zijn ‘science fiction’ - | |
[pagina 274]
| |
volgens sommigen vond hij het genre uitGa naar voetnoot11. - door cultuurhistorici bestudeerd. Zelfs in Nederland is voor hem een genootschap opgericht.Ga naar voetnoot12. Volledig onderbelicht daarentegen is het oeuvre van Verne's land- en jongere tijdgenoot Paul d'lvoi (1856-1915). Toch is zijn werk, dat grotendeels ontstaan is in de laatste zes jaren van de negentiende en de eerste vijftien van de twintigste eeuw, niet alleen in Frankrijk tot op heden succesvol. Ook in Nederland werd het vertaald en sedertdien gelezen, want herdrukt. D'lvoi's eersteling, Les cinq sous de Lavarède, is al in 1895 bij Elsevier uitgekomen als Met een kwartje de wereld rond en kreeg nog in 1997 een nieuwe Nederlandse uitgave. Wie was Paul d'lvoi, zo populair in Frankrijk én in Nederland? Veel is over hem nog niet bekend. Los van mijn eigen onderzoek naar de drukgeschiedenis en de inhoud van D'lvoi's oeuvre, baseer ik me op het weinige wat geschreven is.Ga naar voetnoot13. In 1894 verschijnt, in Le Petit Journal, in afleveringen het verhaal van de jonge Armand Lavarède die, om een substantiële erfenis te kunnen verwerven, moet laten zien dat hij met niet meer dan ‘cinq sous’ de wereld kan rondreizen. Dat doet hij, waarbij opvalt dat hij nu niet direct een toonbeeld van christelijke deugd is. Kleine bedriegerijen en halve waarheden houden hem op de been, tot hij triomfantelijk thuis geraakt. Een zekere spottende vrolijkheid manifesteert zich al in deze eerste roman. Het blijft ook later een kenmerk van D'lvoi dat zich bijvoorbeeld tevens uit in de soms wat kinderlijk-speelse naamgeving van de personen: Miss Pretty, Miss Widow, Mrs. Honeymoon. Ze doen aan James Bond-films denken; bij Karl May komt men zulke frivoliteiten niet tegen. Werd het verhaal, hoe ‘onwaarschijnlijk’ de plot ook was, juist zo geestdriftig begroet vanwege de wat schertsende toon en de duidelijk meer realistische dan ethische teneur? Introduceerde D'lvoi een nieuw mens- en wereldbeeld waarin een wat burgerlijke braafheid plaats maakte voor een met wat luchtige bravoure gemengde avontuurzucht? Zeker is dat zijn helden weinig hebben van de soms bovenmenselijke kloekheid van May's protagonisten en de toch veelal serieuze hoofdpersonen van Jules Verne. Terwijl de inhoud van D'lvoi's eersteling anders, verfrissend was, nam hij wel, met variaties, de zeer gelukte formule over, die Jules Verne in zijn Le Tour du Monde en 80 Jours (1873) had gehanteerd: die van de wereldreis. Het lijkt dat die geslaagde combinatie de uitgever deed besluiten om van de feuilletonversie van | |
[pagina 275]
| |
het ‘kwartje’ een grootformaat, in rode zijde gebonden boek te maken, dat rijk geïllustreerd werd. De eerste boekpublicatie van Les cinq sous was onthullend. In Le Petit Journal was gesuggereerd dat de tekst een product was van samenwerking tussen de bekende schrijver Henri Chabrillat en de vrijwel onbekende Paul d'lvoi. Nu bleek dat de uitgever Chabrillats naam slechts gebruikt had om het verhaal van de beginneling te kunnen slijten. Paul d'lvoi was in één klap beroemd - Les cinq sous werd in 1902 zelfs een toneelstuk ‘à grand spectacle’, in vier bedrijven en met 21 tonelen - en hij schreef op eigen kracht verder.Ga naar voetnoot14. | |
Voor de jeugd?Van D'lvoi's debuut-in-boekvorm verkocht de firma Jouvet in twee maanden 5500 exemplaren, hoewel twaalf francs een hoge prijs was. Dat gegeven roept vragen op. Ik heb dit opstel wat gekscherend de titel meegegeven: ‘Voor een kwartje de wereld rond’. Echter, wie in de eerste jaren van de twintigste eeuw de Nederlandse Elsevier-uitgave van D'lvoi's werken kocht, kwam met een kwartje niet klaar. In de advertentie in de boeken zelf heette het: ‘elk deel van ongeveer 300 bladz. kost ingenaaid f 2.40, prachtig geb. f 2.90.’ Dat was bepaald niet goedkoop: zo rond 1900 verdiende een Nederlandse arbeider niet veel meer dan een tientje per week! Zowel in Frankrijk als in Nederland waren D'lvoi's boeken dus duur. Vraag is vervolgens voor welke leeftijdscategorie binnen deze duidelijk aan de welvarende bourgeoisie gerelateerde prijsklasse D'lvoi nu eigenlijk schreef. Bestond zijn lezerspubliek wel uit de jeugd? En hoe stond het op dat vlak met zijn grote tijdgenoten, auteurs als May en Verne? Hoewel Verne's werk nu gekarakteriseerd wordt als ‘literatuur zonder leeftijd’, gold hij wel degelijk als een schrijver die de jeugd zonder problemen kon lezen: zijn eerste romans verschenen in bladen als Le Musée des Familles en het Magasin d'Education et de Récréation, voordat zijn latere hoofdwerken meteen als boek uitkwamen. Voor May lag de zaak gecompliceerder. Op een viertal ‘echte’ jeugdboeken na was zijn werk, mede gezien de soms uitgesproken erotische sfeer, vanuit zijn standpunt niet voor jongeren bedoeld. In de laatste jaren van de negentiende eeuw werd het echter al steeds meer door adolescenten gelezen, en daarom door ijverige jeugdbehoeders ook voortdurend gekuist. Desondanks werd May door pedagogen rond 1900 heftig bekritiseerd, ook al richtten die zich vooral op de negatieve invloed die van zijn ongebreidelde fantasie zou uitgaan.Ga naar voetnoot15. | |
[pagina 276]
| |
Mij dunkt dat ook D'lvoi niet voor kinderen schreef. Evenmin schreef hij voor de ‘echte’ volwassenen, daarvoor zijn toon en stijl te weinig ernstig. Juist gezien het romantisch element dat in veel teksten optreedt, en waarin, hoe kuis ook, toch de lichamelijke aantrekkingskracht tussen de altijd jonge mannen en vrouwen een rol speelt, lijkt de doelgroep qua leeftijd die van de bakvis en haar adolescente mannelijke leeftijdsgenoot van rond de zeventien, achttien jaar. Van de bakvis, ja. Want inderdaad, het komt me voor dat D'lvoi, in tegenstelling tot May, zich zeker niet alleen op een jong mannelijk lezerspubliek richtte. Met die keuze week hij (bewust?) af van zijn tijdgenoot. D'lvoi schiep vele heldinnen: onder anderen Aurett Murlyton, Stella Roland, Diana Pretty, Sika Uko en nicht Emmie, die in Naar het land der DruzenGa naar voetnoot16. (vert. 1912) een hoofdrol speelt en er daarbij blijk van geeft ook gestudeerd te hebben. Zij zijn veel meer dan alleen de begerenswaardige objecten van de helden. Zij reizen mee en vervullen, zij het niet altijd op de absolute voorgrond, een essentiële rol in het avontuur, die zich niet beperkt tot de stereotype vrouwfunctie van dom gansje dat gered dient te worden uit benarde situaties; integendeel, zij blijken dikwijls onafhankelijk en initiatiefrijk, en zullen dus geappelleerd hebben aan een rond 1900 veranderend meisjes- en vrouwbeeld en daarmee wellicht ook aan vrouwelijke lezers. Al snel leek D'lvoi deze groep nog eens extra te willen voeden, met romans die expliciet een vrouwelijke titelfiguur voerden: La Capitaine Nilia (1900), vertaald als Nilia de Commandante (1900), en Miss Mousqueterr (orig. 1908Ga naar voetnoot17.; vert. 1909). Doch lezing wijst uit dat de schijn (bewust?) bedriegt. Weliswaar komen ook in deze verhalen kordate vrouwspersonen voor, een echte hoofdrol spelen zij niet. Overigens zijn de schoonheidsidealen van beide seksen duidelijk gedefinieerd: de jonge vrouwen zijn vrijwel altijd ofwel stralend blond - zoals zelfs, vreemd genoeg, de half-Japanse heldin in Naar het land der Druzen - ofwel prachtig donker, zoals Stella in Een onoverwinnelijk drietalGa naar voetnoot18. (vert. 1904). De mannen, wel, ook die zijn, met een open, fris gelaat, bij voorkeur blond. | |
Een succesvol lopende band-werker?Al rond 1900 bleek D'lvoi's oeuvre groeiende. De uiteindelijke omvang ervan is helaas op basis van onderzoek in de catalogus van de Bibliothèque Nationale niet vast te stellen. Slechts autopsie van alle drukken zal duidelijk maken of het nu om ca. twintig titels gaat, zoals wel is aangegeven, dan wel om veel meer. De titels werden al snel als serie uitgebracht, onder de noemer Voyages | |
[pagina 277]
| |
excentriques. Zo volgde, denk ik, de slimme uitgever een formule die enkele jaren eerder Jules Verne had benut: bundel de boeken onder een pakkende titel - bij Verne Voyages extraordinaires - en nog meer mensen kopen ze. Het Nederlandse Elsevier, zoals gezegd de eerste uitgeverij die D'lvoi te onzent op de markt bracht, zag kennelijk in die seriematige opzet ook het succes. Zij publiceerde al enkele jaren Verne's Wonderreizen en adverteerde daarmee. Vanaf 1895 maakte zij ook reclame voor de nieuwe producten van D'lvoi. Overigens wordt nu het onderzoek naar de omvang van D'lvoi's oeuvre bemoeilijkt doordat veel romans in twee en soms wel drie delen verschenen, die elk een eigen titel hadden, terwijl een enkele keer aan het geheel nog een aparte titel gegeven werd.Ga naar voetnoot19. Was dit een uitgevers-'truc', waarbij de potentiële lezer, door de prijs van een enkel deel niet afgeschrikt, toch tot uiteindelijke aankoop van het geheel gebracht werd? Of was het juist een dienst aan de lezer, die zo de kosten van zijn avontuurzucht kon spreiden? Het beïnvloedde hoe dan ook D'lvoi's werk: als ik de bibliografische gegevens goed interpreteer, moest hij ervoor zorgen tweemaal per jaar een deel van ca. 210-220 pagina's gereed te hebben, opdat uiteindelijk één roman gereed was die met bijna ijzeren wetmatigheid ook altijd rond de 440 bladzijden telde. | |
De Franse Karl May?D'lvoi, al dan niet in commerciële samenspraak met zijn uitgever, lijkt nog een andere bestaande formule te hebben gebruikt. Hij ontleende die niet aan Verne maar veel meer aan Karl May. Immers, een deel van D'lvoi's romans blijkt bij nader lezing kleine clusters te vormen, waarin hoofd- dan wel bijfiguren telkens terugkeren ook al staat elke titel verder op zich. Zo lopen er persoonslijnen door het cluster dat begint met Met een kwartje de wereld rond (orig. 1894; vert. 1895), Vrijbuiter Triplex (orig. 1898Ga naar voetnoot20., vert. 1898), De Neef van Lavarède (orig. 1897Ga naar voetnoot21., vert. 1899), Nilia de commandante (orig. 1900, vert. 1900) en Jean Fanfare (orig. 1897Ga naar voetnoot22., vert. 1901), evenals door het groepje Dr. Mysteró (orig. 1900Ga naar voetnoot23., vert. 1901), Krekel bij de Boksers in China (orig. 1901Ga naar voetnoot24., vert. 1902), Patriottenstrijd en HeldenmoedGa naar voetnoot25. (vert. 1903) en Een onoverwinnelijk drietal. Soms ging D'lvoi verder. De | |
[pagina 278]
| |
meester van ‘de Blauwe Vlag’ (orig. 1907Ga naar voetnoot26., vert. 1908) en Miss Mousqueterr, vertaald in 1909, blijken ook op plotniveau eigenlijk één geheel, verkooptechnisch slim in twee romans gescheiden. Dat het procédé succesvol was, had Karl May bewezen: zijn Waldröschen-serie - een 129-delig colportagewerk dat later in vijf afzonderlijk getitelde delen werd heruitgegevenGa naar voetnoot27. - vond honderdduizenden afnemers. De lezer wordt door deze werkwijze natuurlijk emotioneel geraakt: hij herkent de geliefde personages, hetgeen een band schept tussen de verschillende titels, en zal daardoor eerder overgaan tot aankoop van een volgend deel in de reeks. Overigens moet onderzoek in advertenties uitwijzen of D'lvoi's boeken metterdaad zo aan de lezer gebracht werden. Ook een ander procédé lijkt D'lvoi eerder aan May, dan aan Verne te hebben ontleend. Terwijl de Voyages extraordinaires zich per roman veelal op één locatie afspelen, slaagt D'lvoi erin om zelfs binnen het bestek van één band - al dan niet tevoren in twee titels verschenen - zijn verhaal over een heel continent of zelfs over meerdere werelddelen te laten uitwaaieren. Zo begint Een onoverwinnelijk drietal op de hellingen van de vulkaan Pele, op het Caraïbische eiland Martinique, en ontwikkelt het zich vervolgens door heel Zuid-Amerika heen, van de oerwouden van de Amazone tot een Incatempel in de Andes. In Sergeant Kordaat (orig. 1895Ga naar voetnoot28., vert. 1901) maakt D'lvoi het nog bonter: de eerste helft van het boek leert de lezer in enig detail het leven op Madagascar kennen, maar in de tweede helft reist hij met de held, Marcel Dalvan, in adembenemend tempo naar Zuid-India, Siam en tenslotte naar Vietnam. Meer dan globaal gaat het er aan toe in De neef van Lavarède: de hoofdpersoon begint zijn avontuur in Frankrijk, wordt dan naar Egypte ontvoerd, reist vervolgens naar Ethiopië, waar hij gevangen genomen en, bijna zonder enige logica, naar Australië wordt gedeporteerd. Daar wordt hij opgepikt door een geniaal-krankzinnig wetenschapper, die hem meeneemt - de lucht in! Per luchtschip nota bene - ontleende D'lvoi de gedachte aan Jules Verne? - reist hij via de Noordpool bijna naar de Zuidpool, en dan over Afrika terug om tenslotte met een parachute in Parijs te landen. Daarmee steekt D'lvoi de ook al niet geringe reislust van de hoofdpersonen van zijn Duitse collega moeiteloos naar de kroon: May had voor zijn Die Verfolgung rund um die Welt - de significante ondertitel van Das Waldröschen - toch nog vijf romans nodig, en 2600 pagina's, tegen de ca. 450 van D'lvoi. Met dat al meen ik dat D'lvoi toch op een belangrijk punt afwijkt van hetgeen May beoogde. De Duitser is veelal zeer gedetailleerd in wat men een bijna antropologische aandacht voor de lokale kleur zou kunnen noemen, die ook nog eens, | |
[pagina 279]
| |
althans in het geval van de Noord-Amerikaanse indianen en de bedoeïenen van het Nabije Oosten, gepaard gaat met een duidelijke idealisering van de ‘edele wilde’. Bij D'lvoi is van dat laatste geen sprake, en ook over het eerste glijdt de Fransman veel meer heen: zijn beschrijvingen van al die andere werelden zijn oppervlakkig exotisch, en, voor een kenner, niet zelden ‘fout’. Daardoor ontstaat de vreemde situatie dat althans in de oorspronkelijke edities de vele, fraaie houtgravures van Louis Métivet en Louis Bombled, die in de vroege Elsevier-drukken gelukkig werden overgenomen, ‘beeldender’ zijn dan de tekst. Bij May daarentegen heeft men illustraties nauwelijks nodig. Op deze constatering sluit een andere aan. Anders dan May en Verne legt D'lvoi de nadruk vooral op de dialoog als vehikel voor de voortgang van zijn verhalen, meer dan op auctoriaal georiënteerde sfeertekeningen en land- en volkbeschrijvingen. Kortom, escapistisch en spannend zijn D'lvoi's boeken zeker, maar opvoedend in de zin dat vreemde culturen en andere volken naderbij gebracht worden geenszins. Wat wilde D'lvoi dan bereiken? Geheel duidelijk is dat niet. Louterend zijn de avonturen waarin zijn helden verzeild raken nooit: hun karakters liggen vast en daarmee ook hun keuzes, zelden als echte morele dilemma's beschreven, en hun bestemming in de loop van hun avonturen. Verne laat, bijvoorbeeld in Les tribulations d'un Chinois en Chine (1879), de hoofdpersoon toch een reis maken die zijn wat egocentrische denken aan de kaak stelt, terwijl May, zeker in zijn latere werken, met name een humanitair-christelijk pelgrimsperspectief hanteert. Niets van dat alles bij D'lvoi. Zelfs de kans om via de beterschap belovende schurk zijn lezers te stichten, laat hij zich vrijwel altijd ontgaan, waardoor zijn verhalen nauwelijks een constructieve pedagogisch-ethische waarde hebben. In het hele oeuvre wijkt slechts één roman op vrijwel alle fronten volstrekt verrassend af van de ijzeren schematiek. In De tien gouden ogen (orig. 1909Ga naar voetnoot29., vert. 1912) wordt het verhaal door de mannelijke hoofdpersoon in de ik-vorm verteld, speelt de gehele handeling zich consequent alleen in Egypte af, experimenteert D'lvoi met perspectieven, weliswaar door een wat omslachtige persoonsverwisseling, en lijkt er daardoor van enige emotionele ontwikkeling sprake. Wat stelt D'lvoi, op deze bevreemdende uitzondering na, nu wel centraal? In tegenstelling tot May, Salgari en Verne lijkt hij soms gegrepen door de grootsheid van de Europese koloniale expansie, waarbij Frans chauvinisme en, dientengevolge, enig anti-Duits sentiment - zoals in Het spookluchtschip (orig. 1911Ga naar voetnoot30., vert. 1911) - hem niet vreemd zijn. Anti-Engelse gevoelens bespeur ik zelden. | |
[pagina 280]
| |
In Sergeant Kordaat - de waarschijnlijk opzettelijk weinig zeggende vertaling van de veelzeggend getitelde roman Le sergeant Simplet à travers les colonies françaises (1895) - laat hij hoofdpersoon Dalvan de Malegasische Hova's machteloos maken, om zo de Franse Republiek de tijd te geven de expeditie voor te bereiden die in 1893 leidde tot een Parijs' protectoraat over het eiland. In Naar het land der Druzen wordt vervolgens voorkomen dat de Fransen hun macht over Madagascar weer verliezen. May, hoewel zeker overtuigd van de noodzaak om de westerse beschaving in algemeen-christelijke zin te verbreiden, was voor het overige bepaald anti-imperialistisch. Soms gloort ook bij D'lvoi iets van kritiek: in De meester van ‘de blauwe vlag’ en de vervolgroman Miss Mousqueterr geeft hij aan dat de aarde verdeeld is in twee ‘nemers’, te weten de Verenigde Staten, die de beide Amerika's beheersen, en Europa, dat Afrika beheerst. Er is slechts één enkele ‘gever’, namelijk Azië, dat de Europese staten een vernederende ‘open deur’-politiek moet toestaan. De met D'lvoi's plot verweven suggestie dat daarom op de tweede Haagse Vredesconferentie Frankrijk zijn koloniale belangen in Azië zou hebben willen opgeven, is echt vroom bedrog. Hoezeer D'lvoi ook afwijkt van zijn voornaamste collegae, hij benut in deze en andere romans wel een plotconstructie die door May al beproefd was: die van de wereldomspannende samenzwering. May was ermee bekend uit de werken van de journalist-romancier Hermann Goedsche, die als ‘Sir John Retcliffe’ tussen 1855 en 1878 met deze thematiek furore maakte. Of D'lvoi dit werk kende, weet ik niet. Hij kan zijn inspiratie ook bij Franse auteurs gehaald hebben. In Frankrijk bestond een literaire traditie waarin bijvoorbeeld de Jezuïeten - ik denk aan de vervolgen die Alexandre Dumas schreef op zijn De Drie Musketiers - dan wel de Vrijmetselaars figureerden als de boze conspirateurs. Ook al lijkt D'lvoi in zijn meeste boeken vooral gedreven door de wens simpelweg spannende verhalen te vertellen, zonder veel politieke of ideologische lading, toch zijn afzonderlijke passages af en toe onthullend. Lavarède doet in Costa Rica mee aan een revolutie, waarin hij vrijheid, gelijkheid en broederschap hoopt te realiseren. Zeker, D'lvoi steekt er zelf wat de draak mee, door het geheel in een wat kolderieke, bananen-republiekachtige context te plaatsen en te laten mislukken. Daarmee draait hij de literaire traditie van de reiziger-utopiabouwer, zoals bijvoorbeeld in Robinson Crusoe beproefd, om. Intussen klinkt echter de boodschap door dat daar, in die vreemde, Midden-Amerikaanse wereld, de samenleving niet alleen erg chaotisch en onbetrouwbaar is, maar ook wel degelijk voor verandering vatbaar. In Naar het land der Druzen speelt het verhaal zich af in de oostelijke Mediterranée om vervolgens te eindigen op het intussen Franse Madagascar. De Druzen worden overigens als wilde rovers gecontrasteerd met de vreedzame, | |
[pagina 281]
| |
christelijke Maronieten met wie, ook al schrijft D'lvoi dat niet, de Fransen al eeuwenlang een goede, voor hen ook voordelige band hadden. De plot in dit vreemde geheel draait om de Japanse expansiedrang in de Stille Zuidzee. Nu wordt die thematiek nauwelijks in detail uitgewerkt. De oplossing van het mysterie waarmee het boek begint, is zo onwaarschijnlijk dat zelfs jeugdige lezers het gebrek aan logica gezien moeten hebben, temeer daar het verhaal ineens afloopt in de Indische Oceaan in plaats van in de Stille Zuidzee. Toch ziet men D'lvoi ook nu weer inspelen op de koloniaal-politieke situatie van zijn dagen, en de positie van Frankrijk daarin. In Jud Allan (orig. 1909Ga naar voetnoot31., vert. 1909) - een bizarre story die van Spanje naar de Verenigde Staten en tenslotte naar Mexico voert - wordt het happy end overschaduwd door de met vooruitziende blik geponeerde voorspelling dat Japan met de USA in oorlog zal geraken om de heerschappij over de Pacific. In feite blijkt dit inspelen op de actualiteit een significante constante in D'lvoi's plotkeuze: dikwijls volgt D'lvoi op slechts één jaar afstand de wereldpolitieke situatie van de dag om zijn wereldreizende personages een context te geven. Daarmee vergrootte hij ongetwijfeld de herkenbaarheid van zijn boeken en verleidde hij dus de lezers. Echter, zij hoorden via hun zegsman de eigentijds-historische klok wel erg ver van de klepel luiden. Bovendien duidt in het merendeel van de romans niets op een bewuste poging consequent het Europese imperialisme en de Europese culturele superioriteit centraal te stellen. De twee ‘halfbloedige’ heldinnen Dalia en Sika Uko zijn zelfs gewaagde publieke erkenningen van een gegeven dat veel Europeanen graag verborgen hielden. Van een politiekcorrecte en doorgevoerde themakeuze uit de contemporaine wereldproblemen is dus geen sprake. Toch zullen D'lvoi's lezers niet aan de indruk ontkomen zijn dat de zo avontuurlijk-plezierig de wereld rondreizende Europese helden diezelfde wereld ook als het ware in hun broekzak staken. Herkenbaarheid is, natuurlijk, voor een auteur een commercieel belangrijke zaak. Dat doet ook de vraag rijzen hoe men D'lvoi's anglofilie moet duiden. Speelde bij hem, zoals bij zoveel Fransen, de dikwijls aanwezige haat-liefde verhouding tot het ‘perfide Albion’ mee? Jules Verne koos, vreemd genoeg, vrijwel altijd voor Angelsaksische hoofdpersonen. D'lvoi doet dat wat minder vaak, hoewel in Met een kwartje Murlyton en zijn dochter een hoofdrol spelen, en in het gelijknamige boek Miss Mousqueterr - ‘what's in a name’ - zeker ook een protagoniste is. Of zien we in dit genre van reisverhalen die de hele globe als toneel hebben, | |
[pagina 282]
| |
als onontkoombaar veel Engelsen opduiken aangezien Brittannië nu eenmaal de zeeën beheerste? | |
D'lvoi in NederlandGa naar voetnoot32.D'lvoi's overduidelijke hang naar exotische locaties bracht hem ertoe één van zijn romans te plaatsen in een sfeer die (toevallig?) voor Nederlanders wel bijzonder herkenbaar was: Dalia's Eed, in 1906 vertaald, speelt zich af op Nederlands Sumatra, waar de half-Batakse, half Franse Dalia, omringd door een verwarrend internationale groep hoofdpersonen, in allerlei avonturen verzeild raakt. Die brengen hen tot in de kraton van Djokja op Java, alvorens het verhaal zich, geheel in D'lvoi-stijl, op het einde van het boek in duizelingwekkend tempo verplaatst naar de Philippijnen, naar de schepen van de strijdende Russisch-Japanse vloot - de originele versie van het boek stamt uit 1905, het jaar van de oorlog tussen de tsaar en de mikado. Tenslotte eindigt de intrige weer op Sumatra, in een exotische tempel, zoals zo vaak de locatie van D'lvoi's slotscènes. Ondanks deze situering, de lezers uit hun lessen in koloniale aardrijkskunde wel bekend, is het boek toch bij mijn weten in Nederland niet populairder geworden dan andere scheppingen van de Fransman. Hoe las de Nederlandse jeugd D'lvoi? Voor gebruik op school was er van Les cinq sous... een ‘edition autorisée, abrégée à l'usage des écoles’, van verklarende noten voorzien door H. Kip, uitgegeven door het Amsterdamse Meulenhoff. Mij ontbreekt hier de plaats voor een vergelijking met het origineel. De voor het grote publiek bedoelde vertalingen waren meestal ‘vrije bewerkingen’, waarbij overigens altijd de twee Franse delen in één band werden gepresenteerd. Ook hier moet een gedetailleerde vergelijking uitblijven, maar een enkele conclusie dringt zich op: de eerste generatie bewerkingen werd soms zeer snel - binnen het tijdsbestek van weinig meer dan een half jaar - gemaakt, met alle gevolgen van dien: houterig taalgebruik, en vertaalfouten zelfs. Vervolgens werden de bewerkingen allengs ‘vrijer’, waarbij de bewerkers - voor de eerste Elsevier-serie | |
[pagina 283]
| |
Ed. van der Gheyn, Jr - ervoor lijken te kiezen het dialoog-element uit D'lvoi's teksten te benadrukken, ten koste van de meer descriptieve delen. De bewerkingen werden overigens ook steeds slordiger, waarschijnlijk omdat, in plaats van terug te keren naar de oertekst, de ene bewerker de andere bewerkte. Een van de versies van Met een kwartje... die ik raadpleegde, is duidelijk haastig aangepast en snel vertaald door J. van Snellenberg en wordt bovendien niet alleen ontsierd door illustraties die het niveau van de kindertekening nauwelijks overstijgen - ze zijn getekend door W.F. Daniels - maar ook door vele drukfouten.Ga naar voetnoot33. Desondanks wijzen de vele herdrukken van Met een kwartje erop dat de vaart er nog wel degelijk in zit. Vooral D'lvoi's eersteling is kennelijk niet kapot te krijgen. |
|