Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Literair beleren: het vertellen in een negentiende-eeuwse klassieker
| |
Belerend en toch klassiek?Bestaat er een negentiende-eeuwse jeugdliteraire canon? Die vraag rees tijdens een college over de geschiedenis van de jeugdliteratuur en gezamenlijk slaagden de aanwezigen er in een aantal schrijversnamen te vinden - ze hadden De hele Bibelebontseberg bestudeerd. Maar op de vraag waarom er eigenlijk van schrijvers als Petronella Moens, J.J. Goeverneur of Pieter Louwerse geen recente heruitgaven bestaan, bleef het antwoord uit, al vermoedde iedereen dat negentiendeeeuwse Nederlandse kinderboeken te moralistisch zijn om moderne lezers nog te kunnen boeien. Het negentiende-eeuwse kinderboek is ‘stijf, ouwelijk en moralistisch’ luidt de vooronderstelling, in een formulering van Bea Ros die kritische kanttekeningen plaatste bij (de consequenties van) die beeldvorming. Instemmend haalt ze het echtpaar Buijnsters aan, dat vaststelt dat kinderboekenschrijvers uit de negentiende eeuw niet voor literaire fijnproevers schreven.Ga naar voetnoot1. Over Engelse kinderboeken uit die tijd bestaat een ander idee. Daar begon in de tweede helft van de negentiende eeuw de ‘Golden Age of Children's Literature’. Het werk van Lewis Carroll, Frances Hodgson Burnett, of Charles Kingsley is nog steeds in goedkope pockets volop te krijgen: Alice, de Kleine Lord en de Waterbaby's spreken blijkbaar nog steeds tot de verbeelding. Toch dienen we te beseffen dat ook daar de moralistische verhalen langdurig dominant waren. Dat blijkt | |
[pagina 264]
| |
bijvoorbeeld als we zien dat een contemporaine criticus expliciet het ontbreken van een moraal prijst in Alice's Adventures UndergroundGa naar voetnoot2.: This pretty and funny book ought to become a great favourite with children. It has this advantage, that it has no moral, and that it does not teach anything. It is, in fact, pure sugar throughout. (Wullschläger, 2001, blz. 54)Ga naar voetnoot3. Suiker zonder wormkruit dus, en in het Engeland omstreeks 1865 was dat blijkbaar het vermelden waard! Ook daar overheerste het belerende vertellen voor kinderen: In 1800 children's books were not expected to be about enjoyment: they were mostly formal, improving texts which were meant to educate, not amuse, and as a result the literary diet of the British child was skimpy. (Wullschläger, 2001, blz. 97) Negentiende-eeuwse kinderboeken waren vooral zedenkundige vertellingen die we moeten opvatten als ‘barometer van de publieke moraal’ - het is de overtuigende visie van het echtpaar Buijnsters. Natuurlijk moeten we dan in de eerste plaats denken aan het expliciete moraliseren dat verbonden is met de opvoedingsidealen van het Verlichtingsdenken. Maar er was in de negentiende eeuw al wel kritiek op het al te rigide doorvoeren daarvan in kinderboeken. Inmiddels klassiek is de door Hildebrand uitgesproken afkeer, die tegelijk natuurlijk een pleidooi is voor de verbeelding: Spoken! o, ik heb allen eerbied voor ons beter licht; maar het spijt mij razend, dat er geene spoken zijn. Ik wenschte eraan te geloven, aan spoken en aan toovergodinnen! o Moeder de Gans; lieve Moeder de Gans! laarzen van zeven mijlen! onuitwischbare bloedvlek op dien noodlottige sleute! (Hildebrand, 1837, blz. 345)Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 265]
| |
Lewis Carroll is natuurlijk bij uitstek de schrijver die de fantasie inschakelde, maar ook Hans Christian Andersen mag niet vergeten worden. Carrolls Alice's Adventures in Wonderland speelt vooral een satirisch spel met de negentiendeeeuwse belering. Hij besefte echter terdege dat hij voor kinderen schreef. Hij publiceerde voor jonge kinderen, ‘from Nought to Five’, Nursery Alice met de toon van de meer conventionele kinderboeken. In deze Nursery Alice ontbreekt het satirische en parodistische en we herkennen gemakkelijk de pedagogische opstelling van de verteller. Die spreekt bijvoorbeeld zijn lezerspubliek toe: ‘You'll never guess what it was: so I shall have to tell you’; geeft uitleg, zoals over de val in het konijnenhol: ‘It was just like a very deep well: only there was no water in it’; voegt geruststellende verklaringen toe (de speelkaarten blijken blaadjes van de boom te zijn, die de wind in het gezicht van Alice blies) en normaliseert op die wijze het (al te) fantastische: If anybody really had such a fall as that, it would kill them, most likely; but you know it doesn't hurt a bit to fall in a dream, because all the time you think you're falling, you are really lying somewhere, safe and sound and fast asleep.Ga naar voetnoot5. Deze pedagogische opstelling in combinatie met het fantastische komt niet alleen tot uiting in het vertellen van Lewis Carroll, maar bijvoorbeeld ook in dat van Carlo Collodi, de ontwerper van een andere negentiende-eeuwse kinderboekenheld, Pinokkio. De avonturen van Pinokkio is wel eens ‘het kinderboek par excellence’ genoemd. Misschien komt dat wel doordat het boek een expliciete moraal bevat. Als zodanig past het ook precies in het beeld dat van het negentiende-eeuwse kinderboek bestaat. Toch kan ik me nauwelijks voorstellen dat dit boek louter vanwege de belering tot de klassieken is gaan behoren. | |
Het vertellen van Carlo CollodiCarlo Collodi schreef zijn ‘Storia di un buratinno’ eerst als feuilleton en daarin liep het slecht af met Pinokkio: na hoofdstuk 15 werd hij opgehangen door het notoire schurkenpaar Vos en Kat. Maar goed, hij heeft dan ook inmiddels zijn ABC-boek verpatst om een marionettenvoorstelling te kunnen bijwonen, de goudstukken verspeeld die bestemd waren voor het kopen van een jas voor vader Geppetto, en vooral: naar verkeerde raadgevers geluisterd. Elke lezer zal de les begrepen hebben. Maar er is meer dan belering. Vlak voor het ‘unhappy end’ is er bijvoorbeeld | |
[pagina 266]
| |
de wonderlijke scène met het ‘Mooie Meisje met het Blauwe Haar’. Pinokkio heeft aangeklopt bij een sneeuwwit huisje in het bosGa naar voetnoot6.: Toen hij begreep dat het bonzen tot niets leidde, begon hij wanhopig met zijn voeten en hoofd tegen de deur te beuken. Daarop deed een mooi Meisje het raam open. Ze had blauwe haren en een bleek gezicht als een wassen beeld; haar ogen waren gesloten, en haar handen gevouwen op haar borst. Zonder haar lippen te bewegen, zei ze met een stemmetje dat uit een andere wereld leek te komen: ‘Er is niemand in dit huis. Iedereen is dood’ (blz. 55). Droomscene? Mater dolorosa? Als we er aan denken dat Pinokkio enkele keren uit de dood herrijst - in het tweede deel natuurlijk vooral als een Toscaanse Jonas, alhoewel de walvis hier een haai is; dat de dolende marionet een uitdijende en inkrimpende neus heeft en in een ezel verandert alvorens tot brave burger te metamorfoseren, dan zal het begrijpelijk zijn dat De avonturen van Pinokkio voer voor interpretatoren werd. Het Mooie Meisje met het Blauwe Haar is bijvoorbeeld nogal eens opgevat als de Maagd Maria, iets wat mooi lijkt te passen bij de Italiaanse culturele context. Aardiger is om in haar de blauwe Italiaanse lucht te zien, maar misschien denken vooral noordelijke Europeanen daar zo over.Ga naar voetnoot7.. Het voorbeeld van de voor meer dan één uitleg vatbare scène rond het boshuisje maakt in elk geval duidelijk dat er ook literaire avonturen te beleven zijn tijdens het lezen van deze negentiende-eeuwse klassieker. Maar nu Collodi's vertellen. De avonturen van Pinokkio begint met de sprookjesformule van het traditionele vertellen, een formule die als zodanig al literair-pedagogische waarde heeft. Het ‘Er was eens’ wekt verwachtingen op als: er komt een verhaal, of zelfs: er komt een speciaal soort verhaal, een verhaal met | |
[pagina 267]
| |
koningen, bijvoorbeeld.Ga naar voetnoot8.. Collodi's verteller speelt direct op zulke verwachtingen in, namelijk door ze te relativeren, terwijl de sprookjesformule tóch in tact blijft: Er was eens... ‘Een koning’, zullen jullie meteen zeggen. Nee, jullie hebben het helemaal mis. Er was eens een stuk hout. Geen speciaal soort hout, maar gewoon een stuk brandhout, dat je 's winters in het fornuis of in de open haard gooit om een vuurtje te stoken en de kamer te verwarmen. (blz. 5) De relativerende opmerking - ‘“Een koning”, zullen jullie meteen zeggen’ - is óók typerend voor dit vertellen, omdat de lezers rechtstreeks worden aangesproken. Het lijkt wel een voorleessituatie! Bovendien speelt de verteller een vraag-en-antwoordspel met zijn lezers (toehoorders?), gezien het vervolg: ‘Nee, jullie hebben het helemaal mis. Er was eens een stuk hout’ (etc). We hebben natuurlijk te maken met een schoolvoorbeeld van alwetend vertellen, iets wat bijvoorbeeld ook blijkt uit de samenvattende hoofdstukaanduidingen, zoals: ‘Het verhaal van Pinokkio en de sprekende Krekel. Daarin wordt duidelijk dat stoute kinderen het vervelend vinden als hun de les wordt gelezen door personen die verstandiger zijn dan zij’ (blz. 16), waarbij bovendien weer het speels omgaan met lezersverwachtingen opvalt. De auctoriale verteller is uiteraard ook in staat om spelfouten op de muren van Spelletjesland te verbeteren (blz. 140) en hij kan in zijn (feuilleton!)verhaal echte ‘cliffhangers’ aanbrengen, zoals aan het eind van hoofdstuk 28: ‘Daarop pakte hij hem bij zijn hoofd en...’.Ga naar voetnoot9. Je slaat de bladzijde om en dan begint hoofdstuk 29 - overigens eerst met de geruststellende hoofdstuksamenvatting: ‘Pinokkio keert terug naar het huis van de Fee’, etc: Net toen de groene visser op het punt stond Pinokkio in de pan te gooien kwam er een grote hond binnen, aangelokt door de lekkere, sterke baklucht. (blz. 122) | |
[pagina 268]
| |
Op zich is dit alwetend vertellen natuurlijk niet kenmerkend voor jeugdliteratuur,Ga naar voetnoot10. maar het lijkt wel of in dit klassieke kinderboek het pedagogische daardoor nóg meer nadruk heeft gekregen. Dat leid ik vooral af uit formuleringen als: ‘En de vissen? De vissen dachten dat de boeken iets eetbaars waren en zwommen in hele scholen naar de oppervlakte’ (blz. 110), of: ‘Is het nu duidelijk wat het fraaie beroep van het Mannetje was? Dat gemene, lelijke monster, met zijn honingzoete gezicht, trok van tijd tot tijd met zijn kar de wereld rond. Onderweg pikte hij met zijn mooie beloftes en vleierij alle luie kinderen op die niets wilden weten van boeken en school’ (blz. 150/151). Soms is de verklarende uitleg in het vertellen wel heel duidelijk: Het is best te begrijpen dat de Fee de marionet ruim een half uur liet huilen en brullen om zijn neus die niet meer door de kamerdeur kon. Dat deed ze om hem een goede les te geven. (blz. 68) Het is dus niet verwonderlijk dat formuleringen als ‘Het is namelijk zo...’ of ‘Weet je dan niet...’ nogal eens voorkomen. De verteller doet ook herhaaldelijk een beroep op het in- en medeleven van de lezers: ‘En dan te bedenken dat de arme Geppetto thuis in zijn hemdsmouwen zat te rillen van de kou, doordat hij voor zijn zoon een ABC-boek had gekocht!’ (blz. 33), terwijl kwalificaties als ‘die kwajongen van een Pinokkio’ (blz. 16) eveneens bijdragen aan het bespelen van de lezers. Evenals in vele andere (negentiende-eeuwse) verhalen zorgt de verteller voor expliciete belering. Maar in ‘Pinokkio’ geven ook personages lessen. De krekel bijvoorbeeld, bijna aan het begin van het verhaal: Kinderen die zich tegen hun ouders verzetten en zomaar van huis weglopen krijgen het moeilijk. Het zal hen nooit goed gaan, en vroeg of laat zullen ze grote spijt krijgen. (blz. 18) Voorts zijn er de mensen op het Eiland van de Nijvere Bijen die de hongerende marionet duidelijk maken dat er verband bestaat tussen werken en eten, er is een belerend marmotje en de Blauwe Fee speelt een opvoedende moederrol. Zelfs Pinokkio zelf geeft les: Ondertussen zei hij tegen zichzelf: ‘Wat zijn mij een ongelukken overkomen... En ik verdien het! Ik ben namelijk een koppige, opvliegende mario- | |
[pagina 269]
| |
net. Ik wil altijd alles op mijn manier doen zonder te luisteren naar degenen die van me houden en veel verstandiger zijn dan ik! Maar vanaf nu neem ik me voor een ander leven te leiden en een voorbeeldige en gehoorzame jongen te worden. Ik heb nu wel ervaren dat kinderen die niet luisteren het altijd moeilijk krijgen en dat ze niets tot een goed einde brengen (...) (blz. 77)Ga naar voetnoot11. | |
De moraal van het verhaalVooral de laatste citaten geven heel duidelijk lessen mee aan de (jeugdige) lezers. Toch zijn deze citaten ook typerend voor het spel dat Collodi speelt met de verhaalconventies. Achter de belerende krekel - ‘Het zal hen nooit goed gaan, en vroeg of laat zullen ze grote spijt krijgen’ - horen we de vertelstem die een niet mis te verstane aanwijzing geeft en daardoor de verwachtingen van de lezers stuurt: in dit verhaal gaat gebeuren waar de opvoedende krekel voor waarschuwt. En als Pinokkio tot zichzelf spreekt - ‘Maar vanaf nu neem ik me voor een ander leven te leiden’ - is de lezer nog niet eens halverwege het boek, zodat het spel van Collodi leidt tot het besef: het kan niet zo maar ineens goed gaan met die opvliegende marionet, zijn goede voornemens zullen hem niet mogen baten. Het zijn voorbeelden van wat in de verteltheorie ‘Vorausdeutung’ heet. Die kunstgreep zorgt voor lezersmanipulatie én versterkt het idee dat we met fictie te maken hebben. Zulke effecten maken óók het lezen van belerende verhalen tot een leesavontuur. Uit een eerder gegeven voorbeeld, namelijk de scène bij het boshuisje, blijkt bovendien dat het leesavontuur de lezer brengt tot eigen, symbolische interpretaties van wat in het verhaal zelf onbepaald blijft. Het is de ‘Unbestimmtheit’ die in theorieën over literaire werking (mede) bepalend wordt geacht voor esthetische ervaring.Ga naar voetnoot12. Een korte blik op de receptie van ‘Pinokkio’ leert dat deze onbepaaldheid zich uitstrekt tot en met de moraal van Collodi's verhaal. De strekking van De avonturen van Pinokkio lijkt duidelijk, de (be)lering is immers zo expliciet. Het verhaal suggereert eerst nog slechts dat de ondeugd Pinokkio een goed hart heeft, maar die kwalificatie staat vervolgens enkele malen letterlijk in de tekst en klinkt tenslotte uit de mond van de moederfiguur. Bij elke lezer dringt zich dan ook de les ‘het goede wordt uiteindelijk beloond’ op. Of, in de formulering uit het nawoord van de Ploegsma-editie: ‘Het geeft de ontwikkeling van het kind naar de volwassenheid weer, waarbij het goede uiteindelijk beloond wordt’ (blz. 186). Maar daar- | |
[pagina 270]
| |
bij staat aangetekend dat de geschiedenis van Pinokkio doorspekt is met symboliek. De Pinokkio-receptie leert dan ook dat de interpretatoren van dit klassieke kinderboek voorbij lijken te gaan aan de expliciete belering. Zij lezen ‘Pinokkio’ als een vertoog voor (of: tegen?) school en schoolboeken, of ze zagen als moraal van het verhaal dat het feitelijke honger-probleem van negentiende-eeuwse Italiaanse arbeiders slechts kon worden opgelost door ze naar school te laten gaan en ze werk te bezorgen. Andere lezers vragen zich af of het verhaal van Pinokkio niet vooral het besef opdringt dat scholing en werk als zodanig al voor een goed (burgerlijk) bestaan zorgen. Weer anderen noemen De avonturen van Pinokkio een pleidooi voor spaarzaamheid, broederlijke hulp en eensgezindheid, deugden die zo broodnodig waren voor de ook door Pinokkio's geestelijke vader zo vurig gewenste eenheid van Italië. De expliciete moraal van deze negentiende-eeuwse klassieker is dus voor velerlei uitleg vatbaar. Uiteraard komen die uiteenlopende interpretaties op zijn minst mede voort uit verschillen in de cultuurhistorische context van de duiders van het Pinokkio-verhaal,Ga naar voetnoot13. Maar het is ongetwijfeld vooral te danken aan het spel met literaire conventies en lezersverwachtingen dat in De avonturen van Pinokkio zo veel ‘Unbestimmt’ bleef. Het klassiek geworden verhaal van Pinokkio zorgt derhalve voor literaire belering. Ofwel: niet de pedagogische boodschapper is van klassiek belang, maar de literair vormgegeven boodschap! |
|