| |
| |
| |
Is De kleine Johannes klinkklare imitatie?
Jan Fontijn
Multatuli had een grote invloed op de jonge schrijver Frederik van Eeden: hij keek ‘over zijn schouders mee’ bij het schrijven. Maar betekende dat ook dat De kleine Johannes een klinkklare imitatie van Woutertje Pieterse is, zoals de criticus Conrad Busken Huet beweerde? Jan Fontijn heeft beide boeken met aandacht herlezen en probeert die vraag te beantwoorden.
Echte fans hebben er alles voor over om een glimp op te vangen van hun idool.
In mei 1886 onderbraken de zesentwintigjarige Frederik van Eeden en zijn vrouw Martha van Vloten hun huwelijksreis om een bezoek te brengen aan hun idool Multatuli. Multatuli woonde in een groot huis in Nieder-Ingelheim, boven op een heuveltop met een fraai uitzicht over het Rijndal. Om meer dan een reden was dit een gedenkwaardig bezoek. Een ambitieuze vertegenwoordiger van de jonge generatie van de Tachtigers, die zo juist De kleine Johannes had gepubliceerd, ontmoette de beroemdste schrijver van de oudere generatie. Wat het bezoek ook bijzonder maakte was dat Martha van Vloten erbij was. Met haar vader Johannes van Vloten had Multatuli scherp gepolemiseerd. Multatuli vond het dan ook ‘groots’ dat Van Eeden zijn vrouw had meegenomen.
Met zijn tweede vrouw Mimi Hamminck Schepel ontving hij het jonge echtpaar allerhartelijkst. Urenlang spraken de beide schrijvers met elkaar. Met kinderlijke trots vertelde Multatuli dat zijn huis op de plek stond waar ooit een kasteel van Karel de Grote had gestaan. Tijdens het spreken viel het de jonge arts Van Eeden op dat zijn gastheer last van zijn ademhaling had. Herhaaldelijk zag hij hem naar zijn borst en keel grijpen, omdat hij het benauwd had.
Voor Van Eeden was het reusachtig belangrijk om te weten wat de grote Multatuli, schrijver van de roman Woutertje Pieterse, van zijn eerste boek gevonden had. Wat Van Eeden tijdens het gesprek bijzonder veel plezier deed was dat Multatuli vertelde dat zijn tienjarig pleegkind Wouter zoveel plezier aan De kleine Johannes had beleefd. In de rommelige kinderkamer van Multatuli's pleegkind, waar tussen speelgoed een tam konijntje liep, zei Multatuli: ‘Wouter, dit is nu de man die de kleine Johannes heeft geschreven’. Wat de kleine Wouter zelf gezegd heeft, vermeldt Van Eeden niet.
Multatuli had, dat bleek uit alles, grote waardering voor De kleine Johannes. Een paar maanden vóór Van Eedens bezoek had hij zelfs in een brief aan de taal- | |
| |
kundige, kunstschilder en miljonair Johannes Zürcher geschreven dat hij veel schoons, zeer veel schoons in De kleine Johannes had gevonden. Daar moet wel bij gezegd worden dat hij, toen hij dit oordeel velde, het verhaal nog niet helemaal uit had.
Multatuli was veel vriendelijker in zijn oordeel dan een andere grote schrijver van de oudere generatie, Busken Huet. Toen Van Eeden Huet in 1885 in Parijs had opgezocht, had deze keihard gezegd dat De kleine Johannes een klinkklare imitatie van Woutertje Pieterse was. Klinkklare imitatie, dat liegt er niet om!
De vriendelijkheid van Multatuli tijdens het bezoek was geheel onbevangen en oprecht. En dat zou moeilijk gekund hebben, aldus Van Eeden, wanneer hij in De kleine Johannes een imitatie gezien had van zijn eigen roman.
Bij al die lof over zijn boek kon voor Van Eeden het bezoek niet meer kapot. Hij genoot urenlang van de conversatie van Multatuli, die even rijk en geestig was als zijn geschreven woord. Een belangrijk onderdeel van deze conversatie vormden de literaire opvattingen van de Tachtigers. Multatuli probeerde daarbij duidelijk te maken dat Van Eeden en zijn Amsterdamse literaire vrienden op de verkeerde weg waren. Precies dat had ook Huet hem enige maanden daarvoor in krachtige bewoordingen gezegd. Huet had daarbij zelfs met zijn vuist op de tafel geslagen.
Maar dat verschil van mening mocht de pret niet drukken. Het bezoek aan Multatuli was een succes. Van Eeden noemde de laatste avond zelfs de mooiste van zijn huwelijksreis! Het afscheid in het rozig gouden licht van de Rijnstreek was, aldus Van Eeden, weemoedig geweest, omdat Multatuli een moede en moedeloze indruk maakte. Multatuli had tegen het jonge echtpaar gezegd: ‘He, nog een heel leven te beginnen!’ Een paar maanden later, op 19 februari 1887, zou hij tijdens een astma-aanval overlijden.
| |
De betekenis van Multatuli voor Van Eeden
De Tachtigers waren rasindividualisten en dus erg eigenwijs. Niettemin waren ze gevoelig voor wat hun illustere voorgangers, met name Huet en Multatuli, van hen vonden. Vooral Multatuli werd vereerd. Over die verering schreef Van Eeden: ‘Wie, die tussen zijn 15e en 20ste jaar Multatuli las, heeft geen vreugde gevoeld bij die plotselinge vrijheid - bij die verrassende ontdekking, dat men dingen zeggen en denken mocht die men nimmer van anderen gehoord had, die men zelf, zelf alleen gevoeld had, maar nimmer zeggen durfde, omdat niemand het deed?’ Uit de Ideeën van Multatuli hadden de Tachtigers opgepikt dat de ware artiest niet van kunstregels moest uitgaan maar naar oprechtheid moest streven. Beter een oprechte schrijver met al zijn gebreken dan een geoefende, gelikte literaire mooischrijver zonder oorspronkelijkheid.
Multatuli was al vroeg Van Eedens literaire vader. Had Van Eeden hem al niet
| |
| |
jaren voor zijn bezoek in Nieder-Ingelheim zijn eerste literaire pennenvruchten, een toneelstuk en gedichten, ter beoordeling gestuurd? Multatuli had hem toen uitgenodigd om eens langs te komen, omdat hij hem van zijn literaire aanvechtingen wilde genezen. Hij raadde Van Eeden in zijn brief aan om ‘degelijke studiën’ (de medicijnenstudie) niet voor het schrijven op te geven. Rijmpjes, versjes, vond Multatuli kinderachtig. Hij schrijft hem in de brief: ‘De periode van “hart” en “smart”, beloonde deugd en dat Pietje met Mietje trouwt, moest nu eens eindelijk afgesloten worden. De maatschappij heeft behoefte aan mannen, menschen.’
Hierop had Van Eeden in een lange brief gereageerd. Zolang er mensen zijn, zo had hij geschreven, moeten Pietjes en Mietjes elkaar noodzakelijk krijgen: ‘zolang ik leef, zal ik belang stellen in de wijze waarop dat toegaat. Acht gij dit onderwerp beneden de aandacht van een volwassen man?’
Ook was het voor Van Eeden onbegrijpelijk dat een groot stilist als Multatuli zo neerkeek op het maken van gedichten. Van Eeden was er heilig van overtuigd dat wie één mooi gedicht maakt beter uit is dan wie een boekenplank vol prozawerken schrijft. Maar die overtuiging belette hem niet om zeer vroeg in zijn carrière als schrijver een prozawerk te beginnen, en wel een roman over de ontwikkeling van een kind tot en met adolescent. Over zijn schouders keek bij het schrijven zijn literaire voorbeeld en geweten Multatuli mee, die ruim twintig jaar daarvoor furore had gemaakt met een onvoltooide roman die eveneens over een opgroeiend kind ging: Woutertje Pieterse.
Het schrijven ging bij Van Eeden niet van een leien dakje. Het begin van een roman, de eerste regels zijn, zoals we weten, vaak van cruciaal belang en bepalend voor de toon en sfeer van een boek. Van Eeden schrijft over dat begin in zijn dagboek: ‘Mijn hoofd zwoegt en dreigt te springen onder de barensweeën. Ik zal dat werk niet kunnen volbrengen. Reusachtig schijnt het nu het nog onontgonnen ligt. Hoe het aan te vatten?’
Er bestaat een handschrift van Van Eeden dat als de eerste aanzet van De kleine Johannes beschouwd kan worden. Het is 28 pagina's groot en bevat op de linker pagina kritische kanttekeningen van zijn boezemvriend Sam Aletrino. Het handschrift bevat een tekst, die in twee hoofdstukken is verdeeld. Het sterk autobiografische verhaal, geschreven in de traditie van de negentiende-eeuwse roman, gaat over een jongen van zestien jaar, Johannes geheten, en zijn zes jaar jongere broer Willem. Er is ook sprake van een meisje. Midden in het tweede hoofdstuk breekt het verhaal plotseling af. Blijkbaar zag Van Eeden in dat hij zo niet moest doorgaan. In andere inkt dan waarin het fragment geschreven staan boven het eerste hoofdstuk PIETJE en boven het tweede hoofdstuk MIETJE. Het lijdt geen twijfel dat Van Eeden hiermee verwijst naar de woorden in de eerder geciteerde brief van Multatuli aan Van Eeden. Van Eeden sloeg Multatuli's raad niet
| |
| |
in de wind en begon een roman in een totaal nieuwe stijl. Hij schreef in 1884 en 1885 tussen de voorbereidingen op zijn artsexamen door de versie van De kleine Johannes, zoals wij die kennen. Het werd nationaal en internationaal een groot succes.
| |
De twee boeken naast elkaar
Zoals gezegd keek onder het schrijven Multatuli over zijn schouders mee. Maar betekende dat ook dat De kleine Johannes een klinkklare imitatie van Woutertje Pieterse is, zoals Huet had beweerd? Ik heb beide boeken met aandacht herlezen en zal proberen die vraag te beantwoorden.
Wat het eerst opvalt zijn de grote verschillen in stijl en compositie. Woutertje Pieterse is een bont, onrustig, onafgemaakt verhaal vol realistische, soms briljante beschrijvingen en vreemde voorvallen, dat voortdurend door de verteller wordt onderbroken met beschouwingen van allerlei aard. Soms is voor Multatuli een enkel voorval, een enkel woord in het verhaal al voldoende om een causerie te beginnen. Het is moeilijk om in het verhaal een duidelijk schema of plan te herkennen. Woutertje Pieterse is tijdens Multatuli's leven nooit als afzonderlijk boek verschenen. De schrijver heeft dat altijd geweigerd. Het verhaal was vanaf het begin ingebed in zijn Ideeën.
Hoe anders is De kleine Johannes! Het is in een rustige stijl geschreven en heeft een duidelijke compositie. De jeugd van Johannes is verdeeld in fases, van de ongerepte, kinderlijke staat tot de volwassenheid. Het verhaal heeft sprookjesachtige elementen en wordt bijna geheel vanuit het perspectief van Johannes verteld. De lezer bekijkt de wereld door de ogen van de jonge held. Dat is in die tijd erg revolutionair. Zo'n personaal point of view maakt het voor de lezer gemakkelijker om zich met de hoofdfiguur te vereenzelvigen. In De kleine Johannes geen lange uitweidingen en commentaren, zoals dat in Woutertje Pieterse het geval was.
Zijn de beide romans inhoudelijk even verschillend als hun vormgeving? Verschillen de visies op de vroege jeugd en adolescentie veel van elkaar?
Toen Multatuli met Woutertje Pieterse begon, was hij 40 jaar oud. Van Eeden was 24 jaar bij het schrijven van zijn boek. Van Eeden stond met zijn 24 jaar dichter bij zijn jeugd- en adolescentiejaren dan Multatuli. Of dat een voordeel is bij het schrijven van een sterk autobiografische adolescentenroman, weet ik niet. De jongste van de twee mist het levensinzicht en de wijsheid van de oudere, maar daar staat tegenover dat jeugdindrukken bij een 24-jarige verser in het geheugen liggen dan bij een 40-jarige. Maar de vraag is of die herinneringskracht tussen beiden zo verschillend was. Het blijkt dat de adolescentiejaren gedurende het hele leven het best van alle levensperioden herinnerd worden. Dat staat in de
| |
| |
zeer leesbare studie over de herinnering van Douwe Draaisma, getiteld Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. Hoe komt dat? Er circuleren, aldus Draaisma, drie verklaringen. De eerste is dat het geheugen in neurofysiologisch opzicht tijdens de adolescentie het beste is. De andere verklaring is dat je in de adolescentiejaren meer meemaakt dat het onthouden waard is (de eerste zoen, de eerste botsing met de ouders enz.) De derde verklaring is dat in die jaren je persoonlijkheid, je identiteit echt wordt gevormd. Het zijn in dat opzicht beslissende jaren voor de mens. Voor alle drie verklaringen is wel iets te zeggen, maar ik geloof met Draaisma dat de laatste het wint.
Op het einde van beide romans staan de twee adolescenten, Woutertje en Johannes, op de drempel der volwassenheid. Het fascinerende van adolescentenromans vind ik dat ze de auteur in staat stellen de ontwikkeling van een jeugdig mens te beschrijven als een drama in bedrijven. Het eerste bedrijf is de jeugd waarin de toekomst nog open is en idealen nog gekoesterd kunnen worden. Het tweede bedrijf is de permanente strijd tussen grootse verwachtingen en de dagelijkse, ontnuchterende en soms harde wereld. Het is de wereld van de ouders, de opvoeders, de school, de kerk en het bedrijfsleven. Uit alle macht en met alle middelen probeert de jeugdige held de wereld van de jeugd met de wereld van de volwassenen te verzoenen. De verbeelding, vaak gevoed door opwindende, avontuurlijke boeken, stelt hem een tijd lang in staat de in de jeugd gekoesterde idealen te handhaven bij zijn confrontatie met de grote wereld. Soms lukt dat helemaal niet en komt hij in een scherp conflict met de buitenwereld terecht. Het derde bedrijf ten slotte is de totale of de gedeeltelijke acceptatie van de wereld der volwassenen. Een acceptatie, die soms als nederlaag wordt beschouwd, soms ook als een nieuwe verworvenheid.
Deze structuur in drie delen is, denk ik, karakteristiek voor veel adolescentenromans, hoewel bij sommige dat eerste bedrijf, de fase van de vroege jeugd, ontbreekt. Maar of je nu De jongeling van Dostojweski, Tonio Kröger van Thoman Mann, Le grand Meaulnes van Alain-Fournier, Werther Nieland van Gerard Reve, Elias of het gevecht met de nachtegalen van Maurice Gilliams, The portrait of the artist as a young man van James Joyce neemt, je vindt die structuur met kleine variaties overal terug. Ook in De kleine Johannes en Woutertje Pieterse.
Het is dan ook geen wonder dat er in beide romans inhoudelijk talloze parallellen zijn aan te wijzen. Parallellen die nu eenmaal noodzakelijk en onvermijdelijk zijn bij het beschrijven van de ontwikkeling van opgroeiende kinderen.
Zo speelt in beide romans de verbeelding een grote rol. Woutertje heeft zijn Fancy, Johannes heeft zijn Windekind. In beide romans bewegen de jonge helden zich in de benepen omgeving waar er geen plaats is voor de grootse verbeelding. Denk maar aan de benepen juffrouw Laps, meester Pennewip, de Hallemannetjes,
| |
| |
Stoffel Pieterse of juffrouw Pieterse of aan de niet minder benepen en hypocriete, burgerlijke gelovigen, met wie de kleine Johannes te maken heeft. Allen zijn figuren, die representatief zijn voor de beknotting van een avontuurlijk, groots leven.
Woutertje en de kleine Johannes voelen zich vooral in de natuur thuis, waar in de eenzaamheid van het landschap de autonomie van de eigen persoon en de eigen verbeelding het best bewaard kunnen worden. In de drijvende strootjes in het water kan Wouter een gravin zien met haar sleep, het gekraak en geknars van de molens zijn niet anders dan de weerklank van de aandoeningen in zijn binnenste. De kleine Johannes is het meest op zijn gemak in gezelschap van de dieren, met wie hij een bijzondere communicatie heeft. Zijn relatie met de mensen verloopt heel wat stroever dan die van Wouter. Vergeleken met de mensenhater Johannes is Wouter naïever, minder verkrampt in zijn sociale omgang. Dat Johannes op het einde van het verhaal onder invloed van de Jezus-achtige figuur voor de mensheid met al zijn weedom kiest, komt dan ook als een verrassing. Het lijkt wel een religieuze bekering!
Multatuli en Van Eeden hebben beiden voor hoofdpersonen gekozen, die leergierige adolescenten zijn. Adolescenten zijn literair, sociaal en psychologisch zo interessant, omdat ze tussenfiguren zijn. Een adolescent pendelt voortdurend tussen jeugd en volwassenheid. De vraag voor hem is steeds: is het de moeite waard om voor de wereld der volwassenen te kiezen? Wat geef ik prijs en wat win ik ermee? Puberteit en adolescentie betekenen verzet, verandering, zich niet vastleggen. In dat opzicht bevatten deze levensfases elementen van creativiteit en hebben de puber en de adolescent in de ogen van de Poolse schrijver Gombrowicz iets van een kunstenaar. De vorm ligt nog niet vast. Opheffing van beweging is de dood van de persoonlijkheid. Voor de adolescent dreigt de kinderwereld, waarin de dingen nog een magische glans hebben, te worden vervangen door de wereld van de volwassenen, vol abstracties en classificaties. Wouters onderwijzer, meester Pennewip, is befaamd om zijn methode van classificeren en bestempelt juffrouw Laps tot zoogdier. Johannes wordt via de figuren Wistik, Cijfer en Pluizer in de wereld van de wetenschap en de abstracties gevoerd. Die passages in beide romans bewijzen hoe groot het prestige van de wetenschap in de negentiende eeuw was.
Woutertje en de kleine Johannes zijn tijdens hun verkenning van de wereld van volwassenen erg ondernemend en bloedserieus. Humor of ironie hoef je bij hen niet te zoeken. Humor relativeert immers. En relativering hoort in de wereld van de volwassenen. Niets is erger dan kinderen, die er bewust op uit zijn geestig uit de hoek te komen. Dat we bij het lezen van Multatuli's roman dikwijls kunnen lachen, komt doordat de schrijver de volwassenen in het boek zo schitterend typeert.
| |
| |
Voor beide schrijvers is de adolescent een uniek figuur om maatschappijkritiek uit te oefenen. Multatuli en Van Eeden tonen beiden aan de hand van hun intelligente, maar vaak naïeve, onbedorven hoofdpersonen wat er mis is in de volwassen wereld. Intelligent is iemand, die de juiste vragen weet te stellen. En vragen stellen doen Wouter en Johannes maar al te graag! Ze zijn erg leergierig en ondernemend. Hun vele zwerftochten door de stad zijn exemplarisch voor hun geestelijke bewegelijkheid. Met hun verbeelding scheppen ze nieuwe werelden waaraan de wereld der volwassenen wordt getoetst. Johannes maakt zich los uit de veilige, bijna paradijsachtige tuin van zijn ouderlijk huis, verlaat zijn vader (de moeder ontbreekt) en gaat de wereld in. Hoe vaak ook gaat Wouter niet op pad! Hij leert andere milieus kennen dan het kleinburgerlijke milieu waar hij zelf uit voortkomt, leert wat het is om op kantoor te zitten, ervaart de exotische wereld van de jodenhoek in Amsterdam. ‘Niets doen’, schrijft Multatuli, ‘niet bewegen, is verkrachting van ons zijn.’ We moeten alles zelf veroveren, zegt hij. ‘Wat niet in eigen ziel gegroeid is, bezit men niet.’ De kleine Johannes is dezelfde mening toegedaan. Hem wordt ingepeperd vlijtig te zoeken, sterk te zijn, altijd te denken om een echt mens te worden.
Opvoeders nemen Wouter en Johannes bij de hand om hun de weg te wijzen. Zijn de opvoeders hun functie als gids wel waard? Op die vraag moeten beide opgroeiende kinderen met schade en schande een antwoord proberen te vinden. Johannes worstelt met Pluizer, de verpersoonlijking van de onmenselijke wetenschap en overwint hem. Bij de familie Holsma leert Wouter hoe belangrijk het is een zelfstandig denker te zijn.
Taal blijkt in de volwassen wereld soms een andere betekenis te hebben dan Johannes en Wouter denken. Mensen kunnen liegen dat het gedrukt staat. Wouter wordt voorgehouden altijd zelf uit zijn ogen te kijken. ‘Al wat de mensen zeggen, is maar fut, zie je!’ Het bestaan van Wouter is een permanente strijd tegen de leugens van de volwassen wereld. Zijn tragiek is dat hij vaak zo goed van vertrouwen is. ‘Wouters ziel’, schrijft Multatuli, liep op stelten, en plaste onbesmet door 't vuil waarin men zich veroorloofd had hem te werpen.’
In beide boeken krijgen de opgroeiende kinderen met het geloof der volwassenen te maken. Dat geloof is een kil geloof, waarin dogma en moralisme overheersen. Johannes protesteert tegen dat geloof, wanneer hij zegt: ‘Ik heb geen eerbied voor God. God is een grote petroleumlamp, waardoor duizenden verdwalen en verongelukken.’ Het enige waar Johannes nog in kan geloven is om met een soort Jezusfiguur als gids de mensheid op te zoeken. Het is in feite een soort Multatuliaans humanisme waarvoor hij kiest. Multatuli laat in het verhaal over Wouter keer op keer zien dat godsdienst en deugd lijnrecht tegenover elkaar staan, al komt het katholicisme er in het boek beter van af. Het was Multatuli's
| |
| |
overtuiging dat het de plicht was van ieder die het goed met de mensheid meende om het geloof uit te bannen.
Multatuli noemde het verhaal over Woutertje Pieterse een epos, een heldendicht. Niet meer en niet minder. Hij wilde de strijd beschrijven, zo schreef hij, van het goede in de mens tegen het boze, ‘de reuzenstrijd van ware heilige poëzie tegen 't leugenproza dat ons de wereld voor waarheid geeft.’ Men ziet, de inzet is hoog.
| |
De verschillen
Ten slotte nog twee punten waarin beide boeken zich inhoudelijk duidelijk van elkaar onderscheiden. Van Eeden, behept met een Victoriaanse verdringing van alles wat seks is, brengt in zijn boek de seksualiteit nauwelijks ter sprake. In Woutertje Pieterse echter staat die meesterlijk scène waarin Jufrouw Laps zich ontpopt als een ware nymfomaan en met likeurtjes en zoete woordjes Wouter in bed probeert te krijgen. Een criticus meende op grond van die scène dat er in de seksuele centra van Multatuli's hersenen een ziekelijke toestand heerste. Multatuli, op zoveel punten zijn tijd vooruit, was zich goed bewust waartoe een angstvallige verdringing van seks kan leiden en schreef erover in zijn Ideeën. Maar er was ook iets wat in De kleine Johannes prominent aan de orde komt en weer in Woutertje Pieterse ontbreekt. Het is de dood. Van Eeden, in zijn eigen jeugd door het overlijden van een jeugdvriend en door het ontdekken van de zelfmoord van een oom op een brute wijze met de dood geconfronteerd, voert in zijn boek Johannes in gezelschap van Pluizer onder de aarde. Daar dalen ze af in graven waar de resten van een overleden mensen liggen. Johannes wordt er ook geconfronteerd met zijn eigen dood. Op het einde sterft ook zijn vader, een teken voor Johannes dat zijn jeugdtijd definitief geëindigd is en hij een nieuwe weg moet inslaan.
Van Eeden is volgens mij de eerste schrijver in de Nederlandse literatuur geweest, die indringend beschreven heeft wat de dood voor een opgroeiend kind kan betekenen. Een vroegtijdige aanraking met de dood geeft het gevoelsleven een grondtoon waardoor het kind overgevoelig wordt voor de grove en cynische kanten van het leven in de volwassen wereld.
Ik heb me na het lezen van de twee boeken afgevraagd wie van beide hoofdpersonen ik nu het liefst als zoon zou willen hebben. Wie zou ik willen adopteren? Woutertje of Johannes? Want waarom zou alleen Multatuli een pleegkind mogen hebben, die nota bene ook nog Wouter heet? Beide jonge helden kunnen wel een warm ouderlijk nest gebruiken. Ze komen alle twee uit gebroken gezinnen. In Multatuli's roman ontbreekt de vader en is de moeder een burgerlijke trut. In Van Eedens roman ontbreekt de moeder en gaat de vader op het einde dood. De
| |
| |
keuze voor een van beiden zou moeilijk zijn. De twee jongens hebben zo veel met elkaar gemeen! Allebei zijn het ware individuen, echte persoonlijkheden! Elk heeft zijn Achilleshiel. Zo is de obsessie en angst voor de dood voor Johannes zijn achilleshiel. Uit eigen ervaring weet ik wat die obsessie en angst voor de dood betekenen en hoeveel hulp een kind dan nodig heeft. Wouter zou ik, als een toegewijd adoptiefvader willen helpen, zoals dokter Holsma in de roman zijn best doet om Woutertjes zucht naar romantiek en ondernemingsdrift in goede banen te leiden. Mijn besluit staat vast: ik kies niet een van beiden. Beide fictie-kinderen zijn van harte welkom. Ik hou van alle twee. |
|