Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Aardappelen, koffie en een spinnewiel
| |
[pagina 226]
| |
En toen alles klaar was, werd, sierlijk en net,
de musch door de dochters op tafel gezet.
En buren en vrinden van ver en nabij,
ze kwamen en smulden in vrolijke rij.
Op, op ging het muschje met haar en met huid,
en drie groote vaten met bier dronk men uit.
De hond kreeg de beentjes en at zich zoo zat,
dat hij in geen tien dagen honger meer had.
Is dit alleen kolderiek, in andere gevallen is zijn humor een beetje subversief en ironiseert hij de moraal. Bijvoorbeeld in ‘De groote hond’:Ga naar voetnoot2.
De groote hond
Buiten met zijn Oom eens,
op een wandeling,
ging Jaak aan 't vertellen
van een wonder ding.
‘Ja, Oom,’ zeî hij, ‘lijkt u
't ook niet vreemd wel toe?
'k Zag een hond, die grooter
was dan eene koe.’ -
‘Nu,’ zei Oom, ‘ik vind dat
wel een beetje raar;
doch, als je 't gezien hebt,
is 't ook zeker waar.’
‘Maar kijk, lieve jongen,
ginder is een brug,
en daar moeten we over
weer naar huis terug.’
| |
[pagina 227]
| |
‘Als je nu gejokt hebt,
maar een enkel keer,
dan stort ze in en plof je
poef! In 't water neer.’ -
Toen ze nader kwamen,
werd Jaak angstig toch
en zei: ‘Oom, ik moet u
toch wat zeggen nog.’
‘Heb ik misgekeken
of zag ik maar half?
Neen, de hond was grooter,
grooter dan een kalf.’
En toen vriendlief eindlijk
vlak voor 't brugjen stond,
zei hij: ‘Oom, die hond was
als elke andre hond.’ -
Ditmaal was het waarheid,
wat ons maatjen sprak;
en dus kreeg hij ditmaal
ook nog geen nat pak.
De moraal is duidelijk: je mag niet liegen. Maar oom is een moreel homeopaat, die de zonde tegen het negende gebod bestrijdt door te jokken. Zo wordt de lezer voor een moreel dilemma geplaatst. Jaak mag dus niet jokken, maar zijn oom wel? Dat zal ook in de negentiende eeuw heel herkenbaar zijn geweest! Zo'n subversieve gedachte kon je niet rechtstreeks uiten. Maar met humor hield je morele kritiek buiten de deur: het was immers maar een grapje! Alleen in de humor konden volwassenen serieus zijn tegen kinderen. De enige uitzondering die me te binnen schiet is een gedichtje van Hendrik Wester uit De kleine Jan, een leesboekje voor de lagere school:Ga naar voetnoot3. | |
[pagina 228]
| |
Liedje van kleine Jan
't Was op een' winteravond;
mijn vader zat te lezen;
mijn moeder zat te breiden;Ga naar voetnoot4.
mijn zuster zat te spinnen,
en deed het wieltje snorren;
Katrijntje stopte kousen;
het vuurtje brandde helder;
het water was aan 't koken;
onze Aafje maalde koffij,
en ik begon te slapen;
toen moest ik naar mijn bed.
Simpeler kan het niet: een opsomming van wat vader, moeder en drie oudere zussen doen. Maar het roept zoveel sfeer op, de familie bij de warmte van het vuur, nog versterkt door de winteravond daarbuiten. Zonder het spinnewiel had het gisteren geschreven kunnen zijn. Ik noem dit vaak als mijn favoriete gedicht. Ik was zelf de jongste thuis, misschien heeft dat er iets mee te maken. Ik weet nog met hoeveel tegenzin ik de kamer uitging, ook al viel ik om van de slaap. Dat gevoel de rest van de avond te moeten missen. De anderen gingen gewoon door zonder mij. Bij dit gedichtje kwam dat allemaal weer terug. Later bedacht ik dat het dieper gaat: dat de wens om nog even op te blijven, hetzelfde is als angst voor de dood. Het is toch niet te verdragen dat de wereld straks doorgaat zonder mij. | |
Het ergste gedichtWat het ergste gedicht is, weet ik wel meteen. Dat heeft iets te maken met mijn betovergrootvader, Frens Strik uit Smilde. In 1839 trouwde hij met Aleida Slijkman; hij twintig, zij negenentwintig jaar oud. De bruidegom kon niet lezen en schrijven, maar volgens de familieoverlevering begon Aleida al in de wittebroodsweken met de leeslessen. Uit de bijbel, waarschijnlijk het enige boek dat zij bezat: i, i, n in; d, e, n den, b, e, g, i, n, n, e - In den beginne was het Woord. Frens Strik leerde lezen en werd dorpsdichter van ‘de Smilde’. Bij de gedichten die van hem bewaard zijn gebleven, is een ‘Beschryving van my levensloop in de jaren van myn huwelyk’ in 117 vierregelige strofen. Geen grote poëzie, maar het | |
[pagina 229]
| |
geeft een indringend beeld van de noden in een werkmansgezin in de negentiende eeuw. Bij het jaar 1846 noteert Strik:Ga naar voetnoot5.
Daar volgt een duure tijd, men hoort de arm klagen.
Aardappelen vergaan, wat zal men voor haar dragen?
Een gulden tien het brood, al wat men nu ook ziet,
't vooruitzicht is maar bang, het stilt den honger niet.
Als timmerman verdiende hij ongeveer tien gulden in de week, negen broden, maar daar moest de huur nog af en op z'n minst een paar liter melk.
Die nood was ons ook zwaar, dat wij ook moesten klagen;
verdiende loon te klein om dit te onderschragen.
Maar uit goetgunstigheen heeft ons de Heer gered;
op aller angst en zugt heeft ook den Heer gelet.
Een van die goedgunstigheden heeft hij misschien niet eens beseft: dat de aardappeloogst in zijn omgeving blijkbaar alleen in 1846 mislukte, terwijl Europa vier jaar lang door de aardappelziekte geteisterd werd, van 1845 tot 1848. Veel mensen kwamen om van de honger.Ga naar voetnoot6. Midden in die periode, in 1847, publiceerde Jan Pieter Heije - van ‘Een karretje langs de zandweg reed’ en ‘Van zeven kikkertjes’ - een loflied op de honger:Ga naar voetnoot7.
Honger
Honger is de beste saus!
Draven, slaven, zwoegen, zweeten,
geeft den regten trek tot eten;
wie gewerkt heeft flink en goed,
smaken raauwe boonen zoet.
Honger is de beste saus!
Had-je taarten en pasteijen,
had-je 's werelds lekkernijen,
| |
[pagina 230]
| |
och wat hielp het u, mijn schat!
als ge toch geen' honger hadt.
Honger is de beste saus!
Loopt het ook 'reis op een schraaltje, -
denk, wat baat het beste maaltje
aan een' luijen lekkerbek...
Groote schotels, kleine trek!
Doctor Heije, zoals hij zich graag liet noemen, geldt als een van de beste kinderdichters uit de negentiende eeuw. Hij was een steunpilaar van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zoveel voor het volk deed. Maar zijn moraal is die van de gezeten burgerij: ook al kom je niet meteen in Luilekkerland, als je de handen uit de mouwen steekt, heb je tenminste trek! Een mooi sprookje, voor verwende kindertjes. Voor het gewone volk lag het anders: hoe hard je ook werkte, er was niet genoeg te eten om de honger te stillen. Voor rauwe bonen zou je een moord doen. Als ik ooit heimwee zou krijgen naar de goede oude tijd, hoef ik alleen maar aan Frens Strik te denken. En aan Jan Pieter Heije. |
|