Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Mijn favoriete negentiende-eeuwse kinderboeken
| |
[pagina 218]
| |
Wat zou ik deze mannen graag nog eens postuum interviewen, te beginnen met G. Theod. Bom uit Amsterdam, de uitgever/werkgever van Jan Schenkman, die in dat geval van mij bij het gesprek aanwezig moet zijn om eindelijk eens uit de doeken te doen, hoe de werkverhoudingen precies waren in dat Mokumse fabriekje van komische prentenboeken. Er is, geloof ik, geen Schenkman in Nederland die door mijn vrouw of mij niet van zijn bed is gelicht om informatie los te wringen over hun voorvader, Jan de Eerste. Bij de presentatie van onze Lust en LeeringGa naar voetnoot1. was dan ook een rechtstreekse achterkleinzoon aanwezig. Maar dat alles heeft niet geleid tot het traceren van een persoonlijk archief, dat bijvoorbeeld antwoord zou kunnen geven op Mart Smeets-vragen als ‘Wat ging er door u heen toen u in 1850 met Sint Niklaas en zijn knecht het eerste Sinterklaasboek schreef?’ Kortom, van de boeken van Jan Schenkman ben ik zeer gecharmeerd. En ze weerleggen onmiddellijk het waandenkbeeld dat er bij ons vóór de Nieuwe Kunstbeweging geen verrukkelijke kinderboeken, ook wat illustraties betreft, geproduceerd zouden zijn. Maar op de vent zelf krijg je moeilijk vat: een zo te zien gemoedelijk type, ras-Amsterdammer (dat zeker) met niet al te veel diepgang. Valt daarmee voor mij wel af als potentieel lievelingsauteur. Jan Goeverneur, productiever nog dan Agatha, en minstens zo amusant als Schenkman, is een veel interessanter persoonlijkheid, met tragische kantjes. Mijn fascinatie voor hem kent geen grenzen, ik ga in zo'n geval fanatiek op zoek naar alle locaties waar zo iemand gewoond heeft. De reusachtige pastorie in Hoevelaken, waar zijn vader predikant was, staat er nog. Maar in Groningen, de stad waar hij het langst gewerkt heeft, bleek zelfs het gemeentelijk archief moeilijk te vinden. Weinig aanknopingspunten voor een sentimental journey. De onthullendste brieven van en aan hem vond ik uiteindelijk in Arnhem in de collectie Alexander VerHuell (nóg zo'n onconventionele Einzelgänger). Maar goed, zijn boeken dan: een ware stortvloed, zeer ongelijk van kwaliteit, soms prachtig, soms foeilelijk geïllustreerd. Goeverneur had echter, misschien juist dankzij zijn eigen troebele kant, oog voor het fel-realistische, horrorachtige, bijvoorbeeld in zijn kermisverhaal ‘De gravin van Lilliput’ (uit de bundel Jongenspret). En het griezelige, unheimische heeft mij met mijn platonische belangstelling voor de misdaad altijd meer aangesproken dan het lievige. Jammer genoeg doen onze negentiende-eeuwse kinderboekauteurs weinig met de taal, als je dat vergelijkt met Lewis Carroll. Goeverneur rijmt soms op het stuntelige af, maar die onverwachte wendingen en gedachtesprongen geven zijn ‘kinderwerkjes’ toch ook weer een | |
[pagina 219]
| |
aparte bekoorlijkheid. Een schrijver om van te houden, die meer mensen heeft laten lachen dan alle dominees uit zijn familie bij elkaar. Tot de kinderboekschrijvers van mijn hart reken ik in elk geval ook één dominee, namelijk Cornelis Elisa van Koetsveld (1807-1893), die het later nog bracht tot hofpredikant onder ‘Koning Gorilla’ Willem III. Ik weet het, in menig opzicht geen gelukkige keus van mij, want de man was zelfingenomen, streberig, en toen ik Kees Fens eens ‘De Pastorie van Mastland’ ter lezing aanbeval, moet hij ernstig getwijfeld hebben aan mijn literaire antenne. Maar Van Koetsveld is heus interessanter dan zijn reputatie doet vermoeden en een stuk minder saai dan zoals hij oprijst uit zijn biografie door A.J. Onstenk. Wat hem verbindt met Goeverneur is: oog voor de harde realiteit. Hij is een scherp waarnemer van de gewone dingen, soms met een vleugje melancholie, want ook hij had Sterne gelezen. Intussen vormen Van Koetsvelds kinderverhalen en kinderpreken slechts onderdeel van een omvangrijk oeuvre. Ze staan bij mij onder handbereik. De sympathiekste kinderboekschrijver vind ik Piet Louwerse (1840-1908), een onderwijzer zoals men die voor zijn eigen kinderen zou wensen. Geboren verteller, bescheiden maar ook met genoeg zelfrespect, een harmonieus mens die bij toenemende doofheid door middel van zijn schrijfwerk het contact met de kinderwereld aanhield. Voor al die pluspunten vergeef ik hem graag zijn tot byzantinisme overhellende oranjeliefde, waaraan ook een SDAP'er als J.W. Gerhard zich mateloos ergerde. Maar Louwerses kinderboeken zijn net als die van zijn collega P.J. Andriessen hoofdzakelijk historische verhalen, een genre waartegen ik een lichte weerzin koester. Waarom dan toch Louwerse genoemd en geroemd? Omdat hij jarenlang de ziel was van het tijdschrift Voor 't jonge Volkje, een van de beste jeugdbladen in Nederland en zeker het langstlevende in zijn soort. Wie zo'n in blauw linnen gebonden jaargang uit de kast haalt, verbaast zich steeds weer over de vanzelfsprekende zorg die zo'n pover betaalde leerkracht dag in, dag uit aan zijn jeugdig publiek besteedde. En dan te bedenken dat die lof zich kan uitstrekken over een hele schare van idealistisch gezinde onderwijzerskinderboekschrijvers van Gijsbert van Santwijk aan het begin van de negentiende eeuw tot Theo Thijssen op de drempel van de nieuwe eeuw. Maar voor het hoogste niveau moet je toch, naar mijn smaak, niet bij Agatha, Schenkman, Goeverneur, Van Koetsveld of Louwerse zijn, maar bij Elise van Calcar-Schiotling (1822-1904). Wat een boeiende, veelzijdige en hyperactieve vrouw! Door haar bezielde power steekt zij met kop en schouder boven al die anderen uit. En net als voor Van Koetsveld geldt, vormen de kinderboeken maar een fractie van haar actieradius. Verreweg het mooist zijn de drie ‘Wonderboeken voor 't jonge Nederland’ met beweegbare prenten: Altijd wat anders, Nooit uitgekeken en Telkens mooijer, die in 1873 verschenen, maar die vanwege hun zeld- | |
[pagina 220]
| |
zaamheid bijna geen mens meer compleet in gave staat bij elkaar heeft gezien. Een verhaal apart vormen de vier instructieboekjes De kleine Papierwerkers voor het door haar gepropageerde Fröbelonderwijs, waarmee ze al eerder de jeugd aan het knippen, plakken en vlechten heeft willen zetten. Als je in Den Haag zat, kon je die papierrommel bij Elise zelf thuis - Willemstraat 38 - komen afhalen. En hoewel ik persoonlijk allerminst creatief ben met kurk, zou ik toch dolgraag ook dat winkeltje eens bezocht hebben. Was het er even spannend als in de Londense toyshop van Pollock? En deed mevrouw Van Calcar-Schiotling toen, in de jaren zestig, al net zo geëxalteerd als in haar latere spiritistische periode? Denk niet dat ik de spot drijf. Ik betreur alleen dat J.H. Sikemeier in zijn 984 bladzijden tellende biografie van Elise van CalcarGa naar voetnoot2. zijn (en mijn) heldin niet een beetje kritischer heeft bekeken. Over haar ‘Wonderboeken’ en haar ‘Papierwerkers’ lees je verder niks. Niet in Met en zonder lauwerkransGa naar voetnoot3., waar Elise toch terecht haar eigen kapelletje krijgt, maar vreemd genoeg ook niet in dat mausoleum van Sikemeier. Vandaar mijn verrassing, toen ik na de romans en de reismemoires opeens ook die sprankelende prentenboeken en instructiewerkjes voor de Nederlandse jeugd in handen kreeg. In één geval afkomstig uit de prullenbak van een grote Nederlandse bibliotheek. Natuurlijk is het ook met afzonderlijke kinderboeken uit de negentiende eeuw zo, dat je voorkeuren soms aan enige inflatie onderhevig zijn. Wat je eerst geweldig vond kan je later gaan tegenstaan of omgekeerd. Een constante was voor mij altijd de bekoring van het ‘volksaardige’ (ai! naziterm) dat ik vond in de laat achttiende-eeuwse prentenboekjes met houtsneden van H. Numan. De grootste verrassing bleken uiteindelijk de vroegste jaargangen van de Kinder-Courant, in 1852 opgezet door die gigant onder onze uitgevers, Koenraad Fuhri. Verscheen 52 keer per jaar met in elk nummer een prent waar wat aan te kleuren, te puzzelen of alleen maar te kijken viel. In een verbluffende variatie, zo hartstikke goed dat het het enige Nederlandse kinderboek uit de negentiende eeuw is dat tot in onze dagen door buitenlandse onderzoekers geprezen is. Alleen om die prenten natuurlijk. Maar probeer maar eens een jaargang te vinden waar ze allemaal inzitten. Het heeft ons in elk geval jaren gekost. |
|