Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
‘Looplezen’ rond 1800. Kinderen en het Boek der natuur
| |
[pagina 189]
| |
lichaam. Deze encyclopedische kennis in combinatie met de manier waarop ze wordt aangereikt, dient om een gevoeligheid bij jonge lezers aan te kweken voor de wonderen van de schepping, hen te verrijken met het vermogen om zich over de natuur te verbazen, om ervan te kunnen genieten, om hierin rust te vinden maar ook en vooral om hieruit een wijze les te trekken: de moraal van elk verhaal in dit boek. Of het nu gaat om de werking van eb en vloed, de wijze waarop spinnen hun webben weven of het draaien van de zon om de aarde, steeds weer leidt het tot dezelfde conclusie: de natuur in al zijn verschijningsvormen vormt het beste bewijs van Gods almacht en oneindige wijsheid. Een van de eerste lessen waarop de leerling wordt getrakteerd, betreft dan ook de manier waarop hij de term ‘natuur’ moet begrijpen en hoe hij dit woord het beste kan hanteren. Hij dient deze term te verstaan als ‘de geschaapen werken van God’. Formuleringen als ‘de natuur werkt, de natuur doet dit en dat, enz.’ worden daarom afgeraden: ‘Zeg liever, de Schepper aller dingen werkt, Hy doet dit en dat, enz.’Ga naar voetnoot2. Twee bladzijden later wordt de verlangde vocabulaire nog weer verder uitgebreid wanneer de leerling een vertoog over de ingenieuze beknoptheid van een graankorrel, klein maar doeltreffend genoeg om uiteindelijk miljoenen mensen te kunnen voeden, als volgt samenvat: ‘Gy zegt: Gods werken zyn grootsch’ en tot antwoord krijgt ‘Ja! Is er iets stouter, grootscher en meesterlyker, zelfs in de ruwe en onbeschaafde brokken der natuur. (...) Beschouw alleen het blad van eenen boom’.Ga naar voetnoot3. Het zal na het voorafgaande geen verwondering wekken dat Martinets uiteenzetting over de structuur van bladeren, met bijbehorende uitklapplaten, bij zijn leerling tot geen andere dan de volgende conclusie kan leiden: ‘Ik moet inderdaad bekennen dat het maeksel van de geringste dingen in de natuur, (b[ij]v[oorbeeld] een blad van een boom), die van de voortreffelijkste dingen welke door 's menschen handen gewrogt zijn, verre overtreffen in kunst en netheid’. De hier geciteerde reactie is echter niet afkomstig van de fictieve leerling in dit boek, omwille van het procédé wat minder snel van begrip, maar van een reële lezer: de twaalfjarige Otto van Eck op 17 november 1792, dertien jaar na het verschijnen van het laatste deel van Katechismus der natuur.Ga naar voetnoot4. Zijn reacties en die van nog een drietal andere jonge lezers rond 1800 zullen in dit artikel aan een nadere analyse worden onderworpen. Omdat Martinet probeert zijn lezers niet alleen in hun denken maar ook in hun gevoelens en handelingen te beïnvloeden - ‘Gy moet alles zo 't mogelyk is, zien!’ - biedt dit boek de mogelijkheid tot een bredere vorm van | |
[pagina 190]
| |
receptieonderzoek dan gebruikelijk. Niet alleen beschouwingen over het boek maar ook de gedragingen van lezers - wandelingen in de vrije natuur, houdingen ten aanzien van natuurverschijnselen of zelfs een aversie tegen het lezen van boeken - kunnen immers worden opgevat als een vorm van ‘tekstverwerking’. Eerst zal echter dieper worden ingegaan op de voorgeschiedenis van Martinets natuurbegrip en op de populariteit van zijn werk in de achttiende en negentiende eeuw. | |
Geschiedenis van het Boek der NatuurWanneer Martinet zijn boek opent met het motto ‘de filosofie is een Katechismus tot versterking van het geloof’Ga naar voetnoot5. dan heeft hij niet de filosofie in het algemeen voor ogen maar de fysico-theologie, een geestelijke stroming met een traditie die tot ver in de 17e eeuw terugrijkt, ontstaan om de verbluffende vorderingen van de natuurwetenschappen te verzoenen met het Christelijk geloof.Ga naar voetnoot6. In de zeventiende eeuw hadden de telescoop en microscoop nieuwe werelden blootgelegd. Lang voor Martinet en diens voorganger Bernard Nieuwentyt, typeerde Constantijn Huygens in een van zijn gedichten de ‘andere wereld’ die met dit nieuwe instrumentarium werd ontdekt als een ‘theater der natuur’.Ga naar voetnoot7. Voor voorbeelden van deze vorderingen door middel van een verbeterde techniek hoefde hij niet lang te zoeken. Het was immers zijn zoon Christiaan die de beste telescoop van zijn tijd bouwde, waarmee hij onder andere de maan van Saturnus ontdekte. Antoni van Leeuwenhoek berichtte in 1683 aan de Royal Society te Londen dat zijn eigen mond door meer diertjes bevolkt werd dan er mensen woonden in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Tegelijkertijd ontdekten wis- en natuurkundigen als Newton algemeen geldende natuurwetten en legden filosofen in het voetspoor van Descartes de basis voor een mechanistisch natuurbegrip. De natuur, levend en dood, werd door Linnaeus en anderen systematisch bestudeerd en gesystematiseerd. Men was tot het inzicht gekomen dat de schepping niet om de mens draaide, zoals de zon niet om de aarde draaide. De natuur werd nu gezien als een perfect door God, ‘de werkmeester’ in de terminologie van de fysico-theologen, ontworpen mechanisme, waarin alle onderdelen met zorg op elkaar waren afgestemd.Ga naar voetnoot8. De levende wezens vormden in deze opvatting een functioneel geheel, van mier tot mens, een ‘great chain of being’, in de Nederlandse terminologie, de | |
[pagina 191]
| |
‘zichtbaare keeten der Schepping’ of de ‘trapswijze opklimming tussen de natuurlijke wezens’. Voor elk dier, plant of natuurverschijnsel kon een praktische of morele bestaansreden gevonden worden. De natuur was er niet omwille van de mens, zoals theologen eeuwenlang verkondigd hadden, maar elk organisme had een specifieke functie in een groter geheel. De natuurwetten, waaraan de gehele ‘keten der schepping’ was onderworpen, werden eveneens gezien als het product van Gods almacht en wijsheid. Uit een oneindig aantal mogelijkheden had God juist die wetten gekozen die het meest geschikt waren voor de mens en alle overige onderdelen van de ‘keten’. De mens leefde, zoals Leibniz benadrukte, daarom in de beste van alle werelden. Alle mogelijke natuurverschijnselen konden op deze wijze worden verklaard en kregen bovendien als vanzelfsprekend een duidelijke functie. Plaats voor rampen en plagen was er in deze natuuropvatting niet. Voor de kleine onaangenaamheden van het menselijk leven leverde dat weinig problemen op. Regen was dan wel onplezierig voor de mens maar erg nuttig voor de gewassen. Het vergde meer inventiviteit om natuurrampen in deze optimistische ‘oogmerkkunde’ in te passen. Zo kon het nut van grote overstromingen slechts worden aangetoond vanuit een lange termijn visie. Martinet wijst in dit verband op de mogelijkheid van turfwinning dankzij overstromingen duizenden jaren eerder.Ga naar voetnoot9. Daarbij hoefde niet alles te worden verklaard. Omdat de mens nog niet de gehele ‘keten’ kende en evenmin alle natuurwetten had doorgrond, bleven de goede bedoelingen van de Schepper achter sommige calamiteiten verborgen. Echter ook in die gevallen kon men met een gerust hart veronderstellen dat narigheid een medicinale werking had, niet prettig bij de toepassing, maar heilzaam op den duur. In de ‘keten der Schepping’ en in de wetten der natuur was de onzichtbare hand van God terug te vinden. Het was daarom een godvruchtige bezigheid zijn schepping, de natuur, nader te onderzoeken. In Nederland was de basis voor de fysico-theologie gelegd door Bernard Nieuwentyt met Het regt gebruik der wereltbeschouwingen uit 1720 dat ook in het buitenland zeer populair werd. Jean-Jacques Rousseau, bepaald geen voorstander van boekenwijsheid voor kinderen, was zelfs dermate enthousiast dat hij dit voor volwassenen geschreven boek ook jonge lezers aanbeveelt.Ga naar voetnoot10. Dit keurmerk had het boek waarschijnlijk niet zozeer aan de aanpak of de schrijfstijl te danken maar aan de hierin behandelde materie en aan de invalshoek van waaruit het is geschreven - de natuur als fundament voor alle kennis. Om Nieuwentyt goed te kunnen begrijpen acht Rousseau het dan ook noodzakelijk hiervoor eerst een basis te leggen door het lezen van Pluches | |
[pagina 192]
| |
16-delige, speciaal voor kinderen geschreven, Spectacle de la nature. Dit eveneens fysico-theologische werk verscheen niet lang nadat het in Frankrijk was uitgekomen in een Nederlandse vertaling onder de titel Schouwtoneel der natuur.Ga naar voetnoot11. | |
Het succes van Martinets KatechismusMartinets Katechismus der natuur bracht met andere woorden geen nieuwe boodschap en kan zich er evenmin op beroemen het eerste Nederlandstalige fysicotheologische kinderboek te zijn geweest. Toch was het Martinet en niet de dertig jaar eerder verschenen Pluche waarmee het startschot werd gegeven voor een lawine aan catechismussen der natuur voor kinderen, die tot ver in de negentiende eeuw in alle mogelijke vormen en maten bleven verschijnen. Het succes van Martinet op de Nederlandse markt boven dat van Pluche kan ten dele worden verklaard doordat het werk met haar vier delen compacter en dus beter betaalbaar was dan het zestiendelige Schouwtoneel.Ga naar voetnoot12. Een belangrijker verschil, waaraan tot nu toe weinig aandacht is besteed, was vermoedelijk het typisch Nederlandse karakter van het werk. De landschappen waarin Martinet zijn lezers meetroonde en de vergezichten die hij voor hun geestesoog ontvouwde, waren allen van Vaderlandse bodem. Het Nederlandse landschap is niet saai, zo leert Martinet zijn lezers, maar biedt een oneindige variatie. Van de ‘veele stilstaande wateren (...) in Noordholland’ waar de muggen zo uitstekend gedijen, voerde hij zijn lezers mee naar de uitgestrekte weilanden tussen Amsterdam en Enkhuizen, de ‘uitgezette boomgaarden en vette tarwelanden’ in de Betuwe, de ‘grootsche vertooning eener volle zee, die zich, by Scheveningen en elders, in de wolken schynt te verliezen’, de door God ter bescherming opgeworpen duinen in het westen des lands - ‘door opwerpende zeevloeden en overstuivende winden gebooren, de woedendste schokken eener fel aandruischende zee bedaarlyk te ontvangen’ - tot de ‘groene bosschen, en de graauwe opgaande hei met de geele zanden (...) der heuvelen’ op de hoge Veluwe. Juist binnen een genre dat de nadruk legt op het verwerven van kennis door dicht bij huis te beginnen is die herkenbaarheid belangrijk.Ga naar voetnoot13. In zijn voorwoord beweert Martinet het boek te hebben geschreven om in de leemte te voorzien waarmee hij werd geconfronteerd tijdens de lessen die hij als | |
[pagina 193]
| |
Zutphens predikant verzorgde voor zijn catechisanten. Tijdens deze druk bezochte bijeenkomsten onderrichtte hij groepen jongens en meisjes niet alleen in de Heidelbergsche Katechismus maar eveneens in de ‘Katechismus der natuur’.Ga naar voetnoot14.
Martinet bezoekt met zijn leerling de waterval in het Imbos op de Hoge Veluwe. Gravure uit: Martinet, Katechismus der natuur, deel 2 (Gemeentearchief Dordrecht)
Met hoeveel gretigheid zijn leerlingen zich van deze kennis meester maakten, is af te lezen uit een van zijn brieven aan een studievriend die hij verzoekt om demonstratiemateriaal: Veel heb ik noodig, want alle weeken geeve ik aan 38 jonge Dames van den eersten rang les over den Katechismus. (...) Voor dit aanzienlijke gezelschap, dat oogen heeft en kijken wil, doe ik physische proeven tot verlevendiging van droog onderwijs. Zij moeten ook veel zien uit de Natuurlijke Historie. Men heeft er mij toe verzogt, des leeven zij als vinken, en kijken mij alles haast uit de hand.Ga naar voetnoot15. Anders dan het aanschouwelijk onderwijs dat zijn leerlingen in Zutphen genoten, bood Martinets Katechismus der natuur uiteindelijk toch vooral boekenwijsheid. Wel werd een poging gedaan de kloof tussen lezers en het boek der natuur zoveel mogelijk te overbruggen. Het werk was bewust in Nederland gesitueerd, rijk geïllustreerd en geschreven in de vorm van een levendige dialoog tussen de bevlogen leermeester A., gemodelleerd naar zijn eigen rol, en een van zijn onverzadigbare vinken tijdens de catechisatie, leerling V. Het procédé wordt nog eens versterkt door de instructies waarmee de leerling aan het eind van de vier delen naar huis wordt gestuurd en het portret dat van de auteur is afgedrukt, niet op de eerste maar juist op een van de laatste pagina's van deze catechismus. De leerling wordt geacht na lezing van het boek over voldoende kennis te beschikken en de juiste gevoeligheid te hebben verkregen om de natuur ten volle en tot meerdere eer en glorie van God te kunnen genieten zonder begeleiding. Dat geeft onrust: | |
[pagina 194]
| |
V. Ik verlies my zelven, wanneer ik bedenke, welke deftige gevoelens, welke grootsche denkbeelden gy my van Hem, welke nederige gy my dan van my zelven ingeboezemd hebt: dan, U nu te zien ophouden van my verder te leeren, nu te hooren dat uwe taak volbragt is, treft my! Hoe gaarne wilde ik meer weeten, eer ik altyd, alleen uit eigen' oogen zal moeten zien en op eigen wieken dryven, zonder U ten Leidsman te hebben!Ga naar voetnoot16. Hierop volgt het dringende verzoek als houvast nog enkele leefregels mee te geven waarmee de leerling zijn geheugen van tijd tot tijd zal kunnen opfrissen. Dit verzoek wordt welwillend gehonoreerd met tien ‘geboden’ die van een uitvoerig commentaar zijn voorzien. Meer weerwerk ondervindt V. wanneer hij zijn leermeester vraagt eigenhandig een portret van hem te mogen tekenen om aan zijn vrienden te kunnen tonen. Pas nadat de vraag is omgezet in een smeekbede en het geheel wordt omkleed met andere argumenten geeft de meester toe: V. (...) het geschiede dan om mynent wille. Het zien van uw gelaat, weet ik, zal my nuttig zyn, en het nuttige wilt gy my immers niet onthouden. De verbeelding van uw persoon te zien, zal indruk maaken op myn hart, als ik van U zal gescheiden zyn. Uwe lessen zullen zich dan levendiger voor mynen geest vertoonen, en ik zal, uwe afbeelding ziende, zeggen: ‘Dit, dit is het gelaat van mynen leermeester; dat en dat heeft hy my geleerd, en dat en dat my bevolen, en hoe, hoe zal ik het dan mogen, hoe durven vergeeten!’Ga naar voetnoot17. De zorgen van de leerling na het vertrek van Martinet in een vacuüm te belanden, bleken ongegrond. Het succes van Martinets Katechismus der natuur, waarvan de complete oplage binnen drie weken was uitverkocht en dat goed was voor vier herdrukken en een verkorte versie van het boek gericht op een jongere lezersgroep - Kleine katechismus der natuur -, leidde tot een hausse van natuurboeken die op dezelfde leest waren geschoeid.Ga naar voetnoot18. Reeds een jaar later verschenen de Natuurkundige en ophelderende aanmerkingen van J. de Vries, waarin het gesprek tussen V. en A. geanimeerd werd voortgezet en dat evenals de Katechismus goed was voor vier herdrukken.Ga naar voetnoot19. Het werk van De Vries moest het doen zonder portret van deze auteur, misschien om de illusie niet te verstoren. Alleen in zijn slotbe- | |
[pagina 195]
| |
schouwing ‘over de wyze van de schepping te beschouwen’ kan De Vries het niet nalaten nog even naar zijn lezers te knipogen door het portret van zijn voorganger als volgt te memoreren: (...) maar laat ik u tevens ook hier myne verwondering te kennen geven; niet zo zeer van het afbeeldsel van den heer Martinet, aan het eind zyns werk te vinden, als wel inzonderheid aan den loflyk bekenden kunstgraveerder, den heer Reinier Vinkeles, zoo ik my niet bedriege, den leerling des heeren Martinet aan te treffen.Ga naar voetnoot20.Martinets schepping, een wereld zonder grens tussen fictie en non-fictie, wordt door zijn epigoon subtiel doorgeprikt. De signering van het portret laat immers ‘En ik zal, uwe Afbeelding ziende, zeggen: dit, dit is het gelaat van mijnen Leermeester (Johannes Florentius Martinet)’. Gravure uit: Martinet, Katechismus der natuur, deel 4 (Gemeentearchief Dordrecht)
weinig twijfel bestaan over de maker: de zeer productieve en populaire graveur Reinier Vinkeles. Over de persoon die model heeft gestaan voor de leergierige A., de fictieve portrettist, kan alleen worden gespeculeerd. Dat zou Johannes Kuyper zijn geweest.Ga naar voetnoot21. Als neef en pleegzoon van Martinet had deze jongeman de gelegenheid om ook nadat hij het dikke boek had dichtgeslagen de lange wandelingen in de natuur onder de bezielende begeleiding van een deskundige leermeester voort te zetten. Over hem weten we alleen dat hij later predikant werd en in die zin in het voetspoor trad van zijn pleegvader.Ga naar voetnoot22. De invulling van de lessen aan zijn catechisanten - met de neus in de boeken of de blik gericht naar buiten? - is helaas niet bekend. Slaagde Martinet erin bij hem en zijn overige leerlingen en lezers een grotere gevoeligheid aan te kweken voor de natuur? Kwam zijn verwachting uit dat zijn Katechismus zou bijdragen | |
[pagina 196]
| |
aan de vorming van een nieuwe generatie die anders dan voorgaande generaties ‘vroeger kundig en algemeener bedreeven [zou zijn] gemaakt in de schoone kennis der geschaapen werken’?Ga naar voetnoot23. | |
De receptie van Martinets KatechismusOp basis van het hoge aantal verkochte exemplaren - alleen al 6000 in het jaar van uitgave -, herdrukken, verkorte versies, navolgingen van en aanvullingen op Martinets Katechismus lijkt het vermoeden gerechtvaardigd dat het gedachtegoed van Martinet een brede verspreiding heeft gevonden. Die indruk wordt nog eens bevestigd in een aantal achttiende- en negentiende-eeuwse bronnen. Zo blijkt uit een grootschalig onderzoek in boedelinventarissen dat het boek tot de standaarduitrusting van negentiende-eeuwse huishoudens behoorde. Op de toptien die Marie van Dijk samenstelde van auteurs die meer dan tien maal in de boedels zijn aangetroffen prijkt Martinet met zijn Katechismus op de tweede plaats.Ga naar voetnoot24. Ook in de klantenboeken van boekhandel Tijl in Zwolle behoorde het werk tot de bestsellers. Zelfs nog voordat er over het boek recensies waren verschenenGa naar voetnoot25., verlieten zestien Zwollenaren in de periode 1778-1779 deze boekhandel met een of meer delen van de Katechismus der natuur.Ga naar voetnoot26. Dit gezelschap was tamelijk heterogeen van samenstelling. Onder hen waren de burgemeester van Zwolle, grote kooplieden, hoge beambten en academici maar ook lage beambten, middenstanders, een hoedenstoffeerder en een kolenbrander.Ga naar voetnoot27. Han Brouwer, die de klantenboeken onderzocht, constateert dat het boek, anders dan een aantal andere door Tijl verhandelde titels, een ‘standsoverschrijdende eendracht’ opriep.Ga naar voetnoot28. Hetzelfde beeld komt naar voren uit onderzoek naar leesgezelschappen. Zo circuleerde het boek zowel in het Alkmaarse leesgezelschap ‘Leeslust baart kunde’ - een gezelschap van voornamelijk kooplieden en middenstanders - als in het meer elitaire Leidse leesgezelschap ‘Utile Dulci’.Ga naar voetnoot29. Ook een niet nader geïdentificeerd leesgezelschap uit Hindelopen telde het boek onder zijn schamele | |
[pagina 197]
| |
bezittingen. Jacob van Lennep en Willem van Hogendorp signaleerden deze Katechismus toen zij tijdens hun voettocht door Nederland in 1823 in ‘de liederlijke herberg’ het Gouden Anker te Hindelopen een boterhammetje aten: Hier bestond een leesgezelschap; de lijst der boeken hong in de kamer en dit kostbaar muzeum bestond uit zesentwintig werken, als b.v. Inleiding tot de geographie; Historie der kozakken; geschiedenis der landing in Noord-Holland; de Star; de Letteroefeningen; de Catechismus der natuur; de Predikatie bij gelegenheid der inwijding van de kerk te Molquerum enz.Ga naar voetnoot30. De ironische ondertoon van deze passage spreekt boekdelen over de populariteit van Martinet. Zelfs in een uithoek van Nederland waar de straten uitgestorven leken - ‘twee straten waren wij reeds ten ende en hadden nog geen schepsel gezien dan een haan en een hond’ -, de leesbibliotheek was gesitueerd in een ranzige herberg met een boekbezit dat zich beperkte tot het hoogstnoodzakelijke, bleek men niet om de Katechismus der natuur heen te kunnen. Van Lennep en Van Hogendorp zullen het boek tijdens hun voettocht vaker zijn tegengekomen. Bijvoorbeeld toen zij het landgoed Rhederoort, van de familie Brantsen, op de Veluwe aandeden.Ga naar voetnoot31. De in 1792 opgestelde catalogus van de bibliotheek van dit landgoed vermeldt temidden van een groot aantal praktische tuinboeken, romans, politieke geschriften en de modernste filosofische werken ook Martinets Katechismus en het vervolg van De Vries.Ga naar voetnoot32. Hierover worden echter geen mededelingen gedaan in het reisverslag. Wel over het fraaie uitzicht vanaf Rhederoort dat zo kon zijn weggelopen uit het werk van Martinet: De koepel op eene der hoogtens geplaatst, als ook het huis levert een heerlijk uitzicht op. Aan den voet der heuvels kronkelt de IJssel door de vlakte en prijken de torens van Doesburgh, Keppel, Deutichem en anderen, terwijl het oog van verre op den hoogten Eltenberg en op het bevallige Kleefsland rust.Ga naar voetnoot33. | |
[pagina 198]
| |
Martinet beschrijft hetzelfde uitzicht in zijn Katechismus als volgt: (...) men beklimme de vier bergen, waarop het fraaie Rheederoord ligt, zo aartig en wel geschikt aangelegd door den raadsheer Brantsen, waar het uitgetrekte gezigt van dat lusthuis, over wyde landsdouwen tot in Kleefsland, den aanschouwer verrukt.Ga naar voetnoot34.Ook in pedagogische traktaten heeft het boek sporen nagelaten. Dat Martinet in zijn eigen Huisboek voor Vaderlandsche huisgezinnen zijn en andere soortgelijke werken nadrukkelijk aanbeveelt voor jeugdige lezeressen zal niemand verbazen, ‘O welk een verrukkelyk Landgezigt beneden het Lusthuis Rederoord!’. Gravure uit: Martinet, Katechismus der natuur, deel 3 van het uitzicht vanaf een meer laag gelegen punt op het landgoed Rhederoord (Gemeentearchief Dordrecht)
maar het is ook een van de weinige titels die Betje Wolff verantwoord acht om jonge kinderen voor te lezen.Ga naar voetnoot35. Voor deze leeftijdsgroep prefereert ze mondeling onderricht om te voorkomen dat de kinderen ‘wijsneuzig’ zullen worden.Ga naar voetnoot36. Voor Martinet maakt ze echter een uitzondering omdat dit boek zich uitstekend zou lenen voor een combinatie van mondeling onderricht en boekenwijsheid. De beroemde revolutionair Joan Derk van der Capellen tot den Pol, auteur van het pamflet Aan het volk van Nederland, heeft dit advies klaarblijkelijk ter harte genomen. In een brief aan zijn vriend Meinardus Tydeman bericht hij zijn dochtertje persoonlijk te onderwijzen waartoe hij, zo blijkt uit Tijls administratie, een aantal speciaal voor kinderen geschreven werken over de natuurlijke historie aanschafte, waaronder Martinets Kleine katechismus der natuur.Ga naar voetnoot37. Diezelfde Tydeman behoorde tot de correspondenten van Pieter Paulus, eveneens auteur van een invloedrijk patriottisch pamflet en al even enthousiast over Martinets gedachtegoed: | |
[pagina 199]
| |
Maar wat bevalt mij de Catechismus der Natuur van den Heere Martinet, een werk aere perennius! - Hetzelve is mijn daaglijksch handboek, en ik lees het altijd met meer genoegen. Onder alle de werken, welken van tijd tot tijd hier te lande het licht zien, ken ik 'er geen, dat in staat is, om meer nut te doen aan onze natie, dan ditzelfde.Ga naar voetnoot38. Paulus blijkt in 1778, een jaar na het verschijnen van het eerste deel van de Katechismus, over de ontvangst van dit werk dezelfde hooggespannen verwachting te koesteren als de auteur zelf. Gezien de hierboven bijeengesprokkelde gegevens over de receptie kwam die verwachting uit. Dat geeft echter nog steeds geen antwoord op de vraag op welke wijze de opgroeiende jeugd waarvoor het werk is geschreven de boodschap heeft verwerkt. Hiervoor moeten we uitwijken naar bronnen die loslippiger zijn dan boedelinventarissen, catalogi of klantenboeken: dagboeken en autobiografieën. | |
Bewegende beelden: lezers in actieOnderzoek van een veelheid aan achttiende- en negentiende-eeuwse egodocumenten heeft een schat aan informatie blootgelegd over het dagelijks leven: de contacten die mensen onderhielden, de spelletjes die ze speelden, eetgewoontes, hun politieke opinies, al dan niet geslaagde carrières, het genoten onderwijs, ziektes en wat al niet.Ga naar voetnoot39. Egodocumenten waarin ook de dagelijkse lectuur, het leesgedrag, en de invloed hiervan op het wereldbeeld te traceren zijn, blijken echter tot de uitzonderingen te behoren.Ga naar voetnoot40. Misschien wel dankzij de populariteit van een ander boek van Martinet, zijn Huisboek, waarin wordt geadviseerd het gelezene in een apart schrift te becommentariëren.Ga naar voetnoot41. In dit licht bezien is het bescheiden aantal van vier jonge lezers die in hun egodocumenten met Martinet konden worden betrapt eerder te duiden als een positief dan als een negatief signaal voor de populariteit van Martinet. | |
[pagina 200]
| |
Joannes Kuyper, de catechisant die model heeft gestaan voor leerling V., behoorde helaas niet tot dit selecte gezelschap getuigende lezers. Wel een van Martinets andere Zutphense catechisanten: Anna Aleyda Staring (1768-1810). Zij was de dochter van de burgemeester van Zutphen en zou de echtgenote worden van de burgemeester van Doesburg. Haar zoon Maurits VerHuell gaat in zijn autobiografie uitvoerig in op de passie van zijn moeder voor de natuur, waartoe zij zou zijn geïnspireerd door ‘Dominee Martinet bij wien mijn moeder hare geloofsbelijdenis had afgelegd’.Ga naar voetnoot42. Wanneer zijn moeder op het buiten van de familie verbleef in de buurt van Doesburg was zij pas echt in haar element: ‘Daar was mijne moeder vrolijk en opgeruimd en steeds in bewondering over het schone en vreemde der haar omringende natuur, dat zij ons steeds met warmte en nadruk deed opmerken’.Ga naar voetnoot43. Ook de door Martinet met hartstocht beleden ‘oogmerkentheologie’ - de doelmatigheid van de natuur in al haar facetten - blijkt bij zijn leerling wortel te hebben geschoten. Daarvan vinden we een weerspiegeling in haar houding ten aanzien van de kat des huizes Snoek aan wie zij zeer gehecht was ‘omdat het een voorbeeld van echte kattendeugden was: dapper in den strijd en listig in het ratten en muizen vangen, zacht en gedwee en getrouw als een hond, daar het dier gewoon was de grootste wandelingen door bosch en heide mee te maken’.Ga naar voetnoot44. We vinden het ook terug in de voor die tijd ongebruikelijke wijze waarop ze onweer tegemoet trad. Ze verschanste zich niet thuis maar nam haar kinderen mee naar buiten om van het schouwspel te genieten: Daar maakte zij ons opmerkzaam, hoe heerlijk en vol majesteit de van donder zwangere wolken naderde, hoe de bliksem neder schoot en de donder rolde, welke treffende schaduwen over de natuur verspreid lagen, hoe zachtjes de toppen der hooge eiken ruischten, hoe kalm de natuur het losbarsten van den weldadigen regen verwachtte, hoe kinderachtig het was bevreesd te zijn, daar van de honderd bliksemstralen dikwijls geen enkel de grond bereikte. Kortom, zij deelde de indrukken van zulke natuurtafreelen aan ons mede en wekte onze gevoelens voor alles wat groot en edel is, op.Ga naar voetnoot45. Tijdens de vele, lange wandelingen die Maurits met zijn zuster en moeder ondernam, was ook Martinet hun vaste metgezel. Zo spoorde Anna haar dochter aan ‘in navolging van de bekende schrijver Dominee Martinet’ een verzameling van | |
[pagina 201]
| |
vogelveren aan te leggen.Ga naar voetnoot46. Zijzelf begon, hierin voorgegaan door Martinet en geassisteerd door de kleine Maurits, met het aanleggen van een collectie mossen: Zoo wist de edele vrouw de zucht voor het schone der natuur in de harten harer kinderen in te prenten. Geen boom of veldgewas, zelfs zeer vele planten, [of] zij wist ze te noemen en deze namen hare kinderen te leeren. Geen treffende schaduw of schitterend zonlicht over heide of bosch verspreid of zij deed het opmerken, geen vogelengezang of er werd naar geluisterd.Ga naar voetnoot47. Maurits zou zich op zijn beurt tot een gepassioneerd verzamelaar van vlinders ontwikkelen. Gedurende zijn latere leven verwierf hij faam als entomoloog met een specialisme op het terrein van vlinders. Dat de liefde voor de natuur die zijn moeder hem had bijgebracht hem zijn gehele verdere leven is bijgebleven, blijkt ook uit een aantal van zijn andere activiteiten. Tijdens zijn verre reizen als zeeofficier schreef hij reisverslagen met daarin veel aandacht voor landschap en natuur die hij illustreerde met minutieuze biologische detailtekeningen. De meeste roem oogstte hij met zijn illustraties voor werken van binnen- en buitenlandse natuurwetenschappers.Ga naar voetnoot48.
Tegenover deze ‘chain of being’ van drie generaties - van Martinet naar de leerling en vervolgens weer naar haar kinderen - steekt onze tweede lezer van Martinets Katechismus, de in 1791 geboren elfjarige Jan Pijnappel, wat bleekjes af. Zijn liefde ging vooral door de maag - het dagboek bevat heel wat smakelijke uiteenzettingen over door hem genuttigde maaltijden - maar voor zijn doen was ook hij over zijn lectuur op 23 en 29 januari 1806 tamelijk enthousiast.Ga naar voetnoot49. Die dagen las hij ‘met veel genoegen’ een poosje in het bewuste boek van Martinet.Ga naar voetnoot50. Interessanter wordt het wanneer zijn lectuur wordt gevolgd door een aantal experimenten met de microscoop. Mogelijk was de lectuur van Martinet niet toevallig, maar bedoeld als voorbereiding op het bezoek dat hij 's avonds met zijn vader bracht aan de heer Scheepers, ‘een zilversmit en groot liefhebber der natuurkunde, in zonderheid ook der microscoop’, waar hij de mogelijkheid kreeg een bij in de keel te kijken: | |
[pagina 202]
| |
Wij zagen (alles met uitstekende verwondering en genoegen) onderscheidene schoone dingen; onder anderen een schijfje van een lindeboom van de steekende planten op de duinen, verscheidene zaaden, de stof welke een vliegen kop, ook eene geheele vlieg, de trechter in de keel van een bije, de eerste beginselen van de korst en andere planten en meer uitneemend schoone en verwonderlijke dingen. Een veel uitvoeriger reactie op het werk van Martinet vinden we in de autobiografie van Jacob Nieuwenhuis. Hij werd geboren in 1777 en was de zoon van een winkelier in jachtbenodigdheden en vuurwerken. Wanneer Jacob in 1848 terugkijkt op een lang leven, eerst als predikant, later als hoogleraar in de bespiegelende wijsbegeerte, staat zijn eerste kennismaking met het boek van Martinet hem nog helder voor de geest.Ga naar voetnoot51. Dat boek was op zijn veertiende verjaardag in 1791 als manna uit de hemel komen vallen. Jacob beschrijft uitvoerig hoe hij in deze periode de gewoonte had om 's ochtends om vier uur op te staan en met zijn vriendje Berkhout naar de tuin van zijn ouders te gaan en daar tot het tijd werd om naar school te gaan in de koepel hun huiswerk te maken, in de tuin te spelen en zich gezamenlijk te wijden aan hun ‘liefhebberij-studien’. Dit tijdverdrijf bestond uit ‘het maken van allerlei aentekeningen en uittreksels van het geen wij gelezen en merkwaardig gevonden hadden’. Voordat Martinets Katechismus binnen zijn bereik kwam, had Jacob zich samen met zijn vriendje moeten behelpen met het overschrijven van moeilijk leesbare recepten, opgedolven uit de papieren van Berkhouts vader. Deze bron werd door beide jongetjes volledig uitgeput: ‘zelfs recepten tegen de waterzucht, vallende ziekte, dollehondsbeet, moeijelijke verlossing, zogkonsten en wat niet al schreven wij zorgvuldig op. Men kon toch niet weten, hoe het nu nadershand; zoowel in onze eigene huishouding als ter weldadige en belangloze genezing van anderen, te pas konde komen’. Het geschenk van Katechismus der natuur kwam dan ook als een verlossing: Ik weet mij niet te herinneren, dat eenig boekgeschenk mij ooit zoo aangenaam is geweest dan dit werk. Met Martinet stond ik op en met Martinet ging ik naar bed. Altijd lag het naast mij, terwijl ik voor de school werkte; en het blote aanzien wekte mij telkens op, om mijn werk spoedig af te maken, ten einde te meer tijds voor het lezen van Martinet te gewinnen. Alles wat ik gelezen had vertelde ik mijn goede ouders, herlas het met Berkhout en dan ging ik aan het opteekenen van het een en ander. | |
[pagina 203]
| |
Jacob ontpopte zich tot de ideale lezer van Martinet, in wezen natuurlijk van elke schrijver, want hij liet zich niet alleen door hem inspireren, maar verklaart ook nog 60 jaar nadien zijn schatplichtigheid aan deze auteur, nog springlevend in de ogen van zijn lezer, die hem de ogen had geopend voor de wonderen der natuur en een baken was geweest voor zijn latere carrière als theoloog, natuurkundige en filosoof: Het was mij of Martinet mij de geheele schepping had geopend, en de menschkundige, aangename godsdienstige geest, door het gehele werk ademende, vervulde mij met eerbiedige natuurbeschouwing, met diep ontzag voor de wijsheid, almagt en goedheid der Schepper, zigtbaar in alle zijne werken. Zalige Geest! indien Gij thans nog op aarde kondet neerzien en kennis dragen van het nut, dat alle uwe geschriften gesticht hebben; zoo gij in mijn hart kondet lezen, den indruk aanschouwen, dien Gij op mijnen geest hebt gemaakt en den ijver voor de natuurkunde, waarmede gij dien vervuld hebt; dan zoudt gij thans nog, na meer dan de helft eener eeuw, den dank vernemen van eenen zeventig jarigen Grijsaard, die hier gaarne belijdt, oneindig veel aan uwe werken verschuldigd te zijn! Zelfs Martinets bescheidenheidstopos aan het eind van zijn boek wanneer hij zijn leerling slechts met moeite toestaat van hem een ‘gesneden beeld’ te maken, in dit geval een portret, was aan Jacob welbesteed: Maar neen - Gij zoudet, zoo Gij kendet, mij antwoorden, Dank niet mij! Ik was slechts een werktuig in de hand der Heeren; maar dankt God, die U in de gelegenheid gesteld, zulke goede ouders, vrienden, boeken en betrekkingen gegeven heeft! Otto van Eck (1780-1798) is de vierde en laatste lezer in dit pantheon. Hij was het neefje van Pieter Paulus die eerder ter sprake kwam vanwege zijn hoge verwachtingen over de impact van Martinets Katechismus der natuur. Toen Otto voor het eerst met dit lievelingsboek van zijn oom in aanraking kwam was hij een paar jaar jonger dan Jacob Nieuwenhuis. De eerste notitie hierover in zijn dagboek dateert van twee februari 1792 wanneer hij twaalf jaar oud is. Anders dan Jacob stond hij niet voor dag en dauw op om het boek samen met een vriendje in een tuinkoepel te gaan lezen maar was minder fanatiek en reserveerde het werk voor de avonduren. Uit dit tijdstip van lezen blijkt echter wel dat het werk niet tot zijn verplichte lectuur behoorde. Het werd tot zijn vrijetijdslectuur gerekend. Dat werd het althans door zijn vader die hem op 16 november 1792 aanspoort ook 's avonds | |
[pagina 204]
| |
weer eens een boek ter hand te nemen en zich niet teveel in beslag te laten nemen door hun logés, uitgerekend Pieter Paulus en zijn echtgenote: Papa heeft mij gisterenavond gezegd dat hij over 't geen ik nu oom en tante hier zijn, 's avonds deed, dat hij ook niet zag, dat ik zo als vooren een boek las tot vermaek of uitspanning. Om nu te maeken dat papa hier omtrent over mij te vreden kan zijn, heb ik deezen avond het Manuel d'instruction en de Natuurlijk historie van Martinet eens weder bij de hand genomen. Gedurende de hierop volgende avonden leest Otto plichtsgetrouw verder. Hij doet dat niet in de volgorde waarin het werk is geschreven maar kiest zijn eigen weg of laat zich daarbij door zijn ouders adviseren, die hij regelmatig uit het werk voorleest. De volgorde lijkt te worden bepaald door de actualiteit van zijn dagelijks leven. Zo leest hij over de structuur van zandkorrels wanneer de werkzaamheden aan de tuin van hun buiten op een hoogtepunt zijn.Ga naar voetnoot52. Deze metamorfose van een classicistische naar een romantische Engelse landschapstuin met slingerbeekjes ging gepaard met gigantische graafwerkzaamheden waar Otto met zijn neus bovenop stond en waaraan hij soms een handje mocht meehelpen.Ga naar voetnoot53. Met behulp van de Katechismus kregen deze, toch al interessante zandophopingen, nog een diepere dimensie: Deze avond heb ik in Martinet gelezen over het zand, 't welk ons (met het blote oog beschouwd) zeer gemeen toeschijnen en egter, wanneer wij het door een vergrootglas bezien dan is elk korreltje een kunstig gewrogt driekant of rond bolletje.Ga naar voetnoot54. Ook de passage die Otto over de structuur van sneeuwvlokken leest, op 17 december 1792, doet enig vermoeden rijzen over de aanleiding hiertoe. Martinets verhandeling over de natuurlijke neiging van mensen om zich, ondanks de belofte van een volmaakt geluk in het hiernamaals, sterk aan het leven te hechten, volgt niet toevallig na een periode van ziekte. Martinets poging om angst voor de dood bij kinderen weg te nemen door eerst die angst serieus te nemen - gehechtheid aan het leven is nu eenmaal onderdeel van de natuurlijke orde - en hen vervol- | |
[pagina 205]
| |
gens te troosten met een hemelse toekomst voor alle gelovige en deugdzame mensen, slaagt bij Otto slechts ten dele. Hij haakt in zijn dagboek vooral in bij het eerste gedeelte van Martinets redenering, de hang om te blijven leven als een natuurlijk gegeven, om er vervolgens nog een schepje bovenop te doen: Het is dunkt mij zeer begrijpelijk, dat een mensch, al gelooft hij hier namaals eeuwig gelukkig te zullen zijn, aen het leven verkleefd is, de dood scheidt hem op eens van zijn beste vrienden, en vernietigd alle zijne ontwerpen, en het uitzigt in de eeuwigheid is tog duister, derhalven wil ik wel bekennen geerne nog eenige tijd te willen leeven, ofschoon ik aen de toezegging van J.C. niet het allerminst twijfel.Ga naar voetnoot55.Het vertrouwen van Martinet in een hemelse toekomst voor alle gelovigen en deugdzamen duikt pas elf dagen later op nadat Otto heeft gelezen over de perfecte ‘Het eenvoudige veragte Zand is een wonder in mijn oog.’ Gravure uit: Martinet, Katechismus der natuur, deel 1 (Gemeentearchief Dordrecht)
werking van het zonlicht, Godsgeschenk en Godsbewijs tegelijkertijd. In Martinets optiek geeft zonlicht ‘vruchtbaarheid en voedsel aan de waereld, niemand gaat verloren door gebrek. Dit is eene eer voor God, een bewys van 't werk dat zyne hand wrogt’.Ga naar voetnoot56. Otto geeft hiervan wel een bijzonder vrije interpretatie wanneer hij hieruit destilleert dat God de zon laat opgaan ‘over goeden en kwaeden, al hebben deeze laatsten het niet verdiend, dog God laet weleens toe dat het den bozen op deze waereld wel gaet, dog hij is evenwel regtvaerdig en zij zullen nae hun dood, hun verdiende loon vast wel krijgen, en Gods oordeel niet ontgaan’.Ga naar voetnoot57. Een dergelijke moraal, als zou het onrecht van een gelijke verdeling van zonlicht over goede en kwade mensen in het hiernamaals alsnog worden rechtgetrokken, is nergens in het werk van Martinet terug | |
[pagina 206]
| |
te vinden. Wel indirect in andere door Otto gelezen fictieve kinderliteratuur. Binnen deze sterk moralistische verhalen wordt het goede altijd beloond en het kwade onverbiddelijk afgestraft.Ga naar voetnoot58. Het lijkt erop dat Otto geneigd is om, wanneer de voor hem zo vertrouwde moraal in een werk ontbreekt, deze moraal zelf toe te voegen. Zijn sterk ontwikkeld gevoel voor rechtvaardigheid blijkt bijvoorbeeld eveneens uit zijn receptie van historisch werk. Zo identificeert hij zich moeiteloos met Spartaanse kinderen, wier opvoeding Otto ‘wat wreed toeschijnt’, met de zonen van Brutus die door hun eigen vader werden terecht gesteld waardoor Otto ‘medelijden met hun’ had en met een zoon van de Romeinse consul Manlius die eveneens door zijn eigen vader ter dood werd gebracht omdat hij een verbod van zijn vader had overtreden. Otto beschouwt deze daad van Manlius niet alleen als ‘zeer wreed’ maar ook als bijzonder onrechtvaardig. Zijn zoon overtrad weliswaar een verbod maar hij deed dat voor een goede zaak, om zijn ‘Vaderl[and]’ te ‘verlossen’.Ga naar voetnoot59. Ook na ruzies met zijn zusjes blijkt Otto te beschikken over een groot talent voor de advocatuur. Hij benut zijn dagboek om op subtiele wijze voor zijn eigen kant van de zaak te pleiten: ‘vanmorgen de dag begonnen met krakeelen met mijn zusje. De oorzaek daervan is dat ik haestig ben en niet veel sarren verdragen kan’.Ga naar voetnoot60. Zijn gerichtheid op rechtvaardigheid in combinatie met zijn retorische talenten zien we terug in zijn receptie van een van Martinets uiteenzettingen over de natuur als een weerspiegeling van een superieure goddelijke orde. Zijn weergave van het gelezene is aan het begin nog geheel conform de eigenlijke tekst: Deezen avond heb ik in M[artinet] geleezen over de grootheid van Gods werken. Ik moet inderdaad bekennen dat het maeksel van de geringste dingen in de natuur (b[ij]v[oorbeeld] een blad van een boom), die van de voortreffelijkste dingen welke door 's menschen handen gewrogt zijn, verre overtreffen in kunst en netheid.Ga naar voetnoot61. In zijn conclusie legt hij echter een accentverschil. Otto lijkt minder gefascineerd door het uit de natuur te destilleren Godsbewijs als wel door de mogelijkheid die dit biedt de nietigheid van mensen aan te grijpen om hun falen te rechtvaardigen. Het is zijn inziens onvermijdelijk dat het werk van de schepper superieur is aan het werk van zijn schepselen: | |
[pagina 207]
| |
Het is ook (mijns dunkens) zeer natuurlijk dat God die de schepper van alle menschen is, meer order in zijn werk doet heerschen [dan] welke zelfs van hem hun aenwezen hebben.Ga naar voetnoot62. Het is al met al de hoogste tijd om Otto, tenslotte ook maar een mens, in dit artikel meer recht te doen. Zijn enthousiasme voor Martinet lijkt op het eerste gezicht lauwer en zijn receptie eigenzinniger dan die van zijn generatiegenoten. Daar staat weer tegenover dat Martinets oproep aan zijn lezers lessen uit de natuur te prefereren boven boekenwijsheid, bij Otto in zeer vruchtbare aarde is gevallen. Uit analyse van Otto's dagboek is gebleken dat zijn enthousiasme voor de natuur heel wat groter is dan die ten aanzien van zijn ‘verplichte lectuur voor plaisier’.Ga naar voetnoot63. De uitbundige beschrijvingen in zijn dagboek van kabbelende beekjes, tochten te paard of met het geitenwagentje, succesvolle visvangsten en zomerse middagen, liggend in het gras, starend naar de overdrijvende wolken, staan in schril contrast met zijn plichtmatige aantekeningen over literaire vergezichten. Zo wordt J.B. Basedows Manuel élémentaireGa naar voetnoot64. met het weinig enthousiaste adagium ‘uitstel is afstel’Ga naar voetnoot65. ter hand genomen en heeft Otto zich weliswaar ‘zo goed als ik konde geprobeerd met boeken te vermaken maar hierdoor uiteindelijk niet veel plaizier gehad’Ga naar voetnoot66.. Veel lyrischer zijn de aantekeningen over zijn bezoek aan het landgoed Eijerhaag, niet ver van Rhederoort dat Van Lennep, Hogendorp en ook Martinet met een bezoek vereerden en dat overigens werd bewoond door een oom van Otto. Tijdens Otto's reis over de Veluwe had hij genoten van: (...) zeer verre en schoone gezigten (....). Onder andere het gezigt van Eierhaeg (...). Beneden af liep een lief murmelend beekje (...) den berg af met 232 trappen en kwam dan aen een schoon stukje weiland alwaer verscheide beesten graasden, 't welk een allerverrukkendst gezigt opleverde.Ga naar voetnoot67. Niet alleen Otto's voorkeur voor het lezen van het Boek der natuur boven het lezen van de Katechismus der natuur en zijn overige lectuur kan worden beschouwd als een indirecte doorwerking van Martinets gedachtegoed. Ook zijn voorliefde voor het lezen van boeken in de vrije natuur - Charles Rollins Histoire Romaine | |
[pagina 208]
| |
wordt door hem bijvoorbeeld ‘al wandelende’ gelezen - vindt mogelijk zijn oorsprong in de door Martinet aanbevolen natuurbeleving.Ga naar voetnoot68. Dat Martinets werk bij Otto wortel heeft geschoten, blijkt misschien nog wel het meest duidelijk uit zijn ‘eigen’ commentaren op de wereld rondom hem, los van de auteur. In Otto's dagboekaantekening van 7 december 1792 vinden we geen verwijzing naar de Katechismus. Hij beweert de hele dag druk te hebben getimmerd omdat de zware sneeuwval het hem onmogelijk maakte naar buiten te gaan om de arbeiders in de tuin van het landgoed te assisteren maar hij verheugt zich erop binnenkort te kunnen sleeën. In het tevreden commentaar waarmee hij deze aantekening besluit, betoont hij zich een waardig leerling van Martinet: ‘ziedaer alweder een vermaek mij door de natuur aangeboden. Wat is dezelve tog rijk en prachtig in alle haare vertooningen. Altoos heerst er verscheidenheid en egter orde in dezelve.’ In de hier opvolgende aantekening van 10 december 1792 blijkt Otto's tevredenheid te zijn omgeslagen in ongenoegen. Het weer is allengs verslechterd en het is zelfs op ‘een ijselijke wijs’ gaan stormen. Toch horen we nog een vage echo van Martinet boven het geraas van de storm uitkomen: ‘De dagen zijn nu tog niet half zo plaisirig als zomers, als men het in een zekeren zin beschouwd, alhoewel men in de natuur, zoals zij zig des winters vertoond, [zo]wel Gods goedheid en wijsheid ontdekken kan als zomers’.Ga naar voetnoot69. Het verschil tussen Otto's expliciet geformuleerde lauwe reacties op Martinet en de geestdrift die de andere lezers ten aanzien van deze auteur tentoonspreiden, moet ten dele worden geweten aan een verschil in perspectief. Otto was de enige van het viertal die op heterdaad, met het boek nog in zijn hand, kon worden betrapt. De reacties van Anna Staring en Jacob Nieuwenhuis zijn gefilterd, die van Anna door de ogen van haar zoon en die van Jacob door een lang leven als predikant, natuurvorser en filosoof. Wanneer mensen terugblikken is een zekere vertekening, de neiging om ervaringen uit vervlogen tijden in een sjabloon te wringen, onvermijdelijk. Zeker wanneer het gaat om herinneringen aan eerste ervaringen, vermoedelijk al in een eerder stadium tot een logisch verhaal omgesmeed voor vrienden en familie.Ga naar voetnoot70. De notities in Otto's dagboek zijn lezersreacties fris van de lever geschreven zelfs nog voordat de recipiënt de kans heeft gekregen het boek uit te lezen. De bulk van natuurcatechismussen die het werk van Martinet gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw losmaakte en | |
[pagina 209]
| |
de ontwikkeling van de eerste Katechismus der natuur tot een klassieker, het prototype, zijn in Otto's leeservaringen niet verwerkt. Otto mocht dat overigens ook niet meer meemaken want hij stierf al in 1797 op zeventienjarige leeftijd. Jacob Nieuwenhuis stierf blind en dement geworden een halve eeuw later op het buiten De Engh. Hij schreef zijn herinneringen aan de vooravond van een wetenschappelijke revolutie die de vlam van Martinets fysico-theologie zou uitdoven. Hoewel Martinet er in zijn werk vanuit ging dat het Boek der natuur een afgesloten hoofdstuk was, een bijbel waarin men steeds meer kan ontdekken maar waaraan nooit nieuwe hoofdstukken zouden worden toegevoegd, schreed de wetenschap gedurende de negentiende eeuw onvermijdelijk voort in de richting van een evolutionair wereldbeeld. Nieuwenhuis was er in zijn latere werk, maar met hoeveel moeite?, nog in geslaagd zijn geloof in Gods ‘invisible hand’ met een aantal nieuwe inzichten te combineren, inclusief de Kantiaanse wijsbegeerte.Ga naar voetnoot71. Hij stierf in 1857, twee jaar voor publicatie van Robert Darwins Origin of species by means of natural selection dat het fundament onder de fysico-theologie zou wegvagen. Het inzicht van een ‘survival of the fittest’, een dynamische en steeds veranderende natuur, was moeilijk te rijmen met de gedachte dat de orde in de natuur naar de schepper zou verwijzen die met elk organisme een hogere bedoeling had. Tegelijkertijd daarmee raakte ook de beeldspraak ‘het boek der natuur’ als zou de natuur een afgerond geheel zijn in onbruik. Klaas van Berkel wijst er echter op dat een belangrijk aspect van het werk van Martinet tot vandaag toe is blijven voortleven, bijvoorbeeld in de baanbrekende werkjes die Eli Heimans en Jac. P. Thijsse aan het eind van de negentiende eeuw schreven als reactie op de droge systematische aanpak van de decennia daarvoor.Ga naar voetnoot72. Hun boeken waren allerminst vroom van inhoud maar evenals Martinet braken ze een lans voor principieel aanschouwelijk natuuronderwijs aan jongeren die door middel van retoriek en illustraties op een beeldende manier met de natuur vertrouwd werden gemaakt. Ook zij namen hun lezers bij de hand om onder hun bezielende leiding door parken, bossen en weilanden te wandelen. Deze boeken waren evenals de Katechismus der natuur bedoeld als stimulans aan lezers om zelf naar buiten te trekken, op onderzoek uit te gaan en bovenal van de natuur te genieten. Uiteindelijk bleken Otto's en Anna's receptie van Martinet, met hun hang naar het buitenleven en hun romantische liefde voor alles wat groeit en bloeit, de ‘wandelvariant’, nog de meest duurzame. |
|