Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 16
(2002)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Over een groot schrijver en het verre nichtje van Madelief
| |
Bijzondere meisjesPolleke is een voorbeeld van een type hoofdpersoon waarop Guus Kuijer het patent lijkt te hebben: intelligente, assertieve, oprechte meisjes die het leven om zich heen op kritische en niet zelden humoristische wijze bekijken en van commentaar voorzien. Het zijn kinderen die zich staande houden in een wereld die door volwassenen onnodig ingewikkeld wordt gemaakt. Voor Kuijer zijn kinderen de meest oorspronkelijke denkers die nog niet zijn ingepakt door de regels van de maatschappij. ‘Grote mensen houden ervan dat er dingen niet mogen,’Ga naar voetnoot2. zegt Polleke in Voor altijd samen, amen en Kuijers jeugdige personages begrijpen daar maar weinig van. Dat geldt niet alleen voor de elfjarige Polleke, maar ook voor haar jongere ‘zusjes’ Madelief en Tin Toeval. Madelief is de afgelopen vijfentwintig jaar uitgegroeid tot een van de bekendste hoofdpersonen uit de Nederlandse kinderliteratuur. In 1975 deed zij in Met de poppen gooien haar intrede in de kinderboekenwereld en markeerde daarmee de overgang van Kuijer als schrijver van uitsluitend volwassenenliteratuur naar auteur die ook kinderboeken schrijft. Bovendien bezorgde ze haar schepper de nodige roem, toen Kuijer zijn kinderboekendebuut prompt bekroond zag met de Gouden Griffel. De verfilming van de Madelief-serie voor zowel televisie als bio- | |
[pagina 119]
| |
scoop een aantal jaren geleden heeft de populariteit van het personage nog eens vergroot. Guus Kuijer modelleerde zijn hoofdpersoon naar een meisje uit de buurt. In de vier boeken die volgdenGa naar voetnoot3. wordt Madelief niet alleen vijf jaar ouder, ze ontwikkelt zich ook tot een verhaalpersonage met een heel eigen karakter. De boeken over Madelief waren goed voor één Zilveren en twee Gouden Griffels, talloze herdrukken en nu al meer dan twee generaties bewonderaars. Iets minder succesvol, maar toch ook goed ontvangen zijn de boeken over Tin Toeval, een vrolijk Kuijer-meisje dat in 1987 voor het eerst ten tonele wordt gevoerd in twee boeken die in hetzelfde jaar verschijnen: Tin Toeval en de kunst van het verdwijnen en Tin Toeval en het geheim van tweebeens-eiland (samen bekroond met een Zilveren Griffel). In 1993 zal Tin opnieuw opduiken in Tin Toeval in de onderwereld. Waar Madelief met beide benen in een wereld staat die wij als de ‘onze’ herkennen, figureert Tin in een omgeving waarin ze door haar grote verbeeldingiedere keer opnieuw de werkelijkheid naar haar hand weet te zetten. ‘Ze verdwaalt regelmatig en met opzet in fantastische gebeurtenissen, met kennelijke instemming van haar auteur die haar ervaringen met veel plezier noteert.’Ga naar voetnoot4. In 1989 verschijnt een bijzonder boekje waarin Kuijers twee belangrijkste personages tot dan toe elkaar ontmoeten. In Tin Toeval en de kunst van Madelief staan de nuchtere Madelief en de fantasierijke Tin tegenover elkaar zonder dat ze zich ervan bewust zijn dat zij beiden hoofdfiguren zijn in boeken van dezelfde auteur. In dit poëticale verhaal speelt Kuijer met de realiteit van lezen en schrijven en reflecteert hij op zijn eigen schrijverschap, een ongebruikelijk procédé in de kinderliteratuur. | |
[pagina 120]
| |
En dan, in 1999, wordt er een derde meisje aan Kuijers oeuvre toegevoegd. Polleke lijkt een kruising van haar illustere voorgangsters; ze heeft het nuchtere, eigenwijze van Madelief gecombineerd met de naïeve verwondering van Tin. Polleke leeft in een behoorlijk ingewikkelde wereld. Haar ouders zijn gescheiden, vader is aan de drugs en moeder doet het met de meester, haar Marokkaanse vriendje Mimoen mag niet meer met haar gaan omdat hij met een meisje van zijn eigen cultuur moet trouwen en in de klas zijn Polleke en haar vriendin Caro de enige Nederlandse kinderen. Nog duidelijker dan Tin Toeval weet Polleke zich staande te houden door haar verbeelding: Polleke is namelijk dichter. | |
GedichtenHet is niet de eerste keer dat in Kuijers boeken gedicht wordt. In Met de poppen gooien staat een verhaal dat een grote indruk maakte op mij als kind. ‘Een nichtmet een gezicht’ schetst een huiselijke situatie waarin Madelief met haar vriendjes Roos en Jan-Willem aan tafel zit te tekenen als Madelief het gezelschap verrast met een gedicht: Ik heb een nicht / met een gezicht rijmt ze. Roos is vol bewondering maar Jan-Willem lacht haar uit, hij vindt het een idioot gedicht. Om Madeliefs volgende creatie moet hij nog harder lachen: Mijn moeder / kookt voeder. Madelief wordt steeds bozer en stort zich verbeten op een laatste gedicht: Ik heb lang nagedacht / voor dat ik dit bedacht / Als straks Jan-Willem lacht / dan sla ik hem met kracht. Madelief staat al klaar om haar vriendje een dreun te verkopen, maar Jan-Willem lacht niet, hij vindt het - net als ik destijds - een prachtig gedicht. Ook de dromerige Jonathan uit De tranen knallen uit mijn kopGa naar voetnoot5. dicht er stevig op los. Hij is verliefd op zijn juf en wat kan een jongen in die situatie anders doen dan ‘gevoelige verzen’ schrijven? Het moeten rijmende verzen zijn, zo | |
[pagina 121]
| |
luidt het advies, want dat staat knap. En ze moeten doordrenkt zijn met tranen. Na wat oefenen (O juf de Zwaan! / O volle maan! / Wat een banaan / Zie ik daar gaan!) schrijft Jonathan een gedicht waarover hij zeer tevreden is en waarvan hij zelfs een beetje droevig wordt:
Juf de Zwaan u bent al groot
Daarom gaat u gauwer dood
Dat is jammer en zo voort
En ook niet zoals het hoort.
Als u in uw graf gaat al
Speel ik nog op straat voetbal
O dat is een naar gevoel
Ik schiet telkens naast het doel.
Juf de Zwaan ga maar niet dood
Want dan wil ik niet meer groot.
Wat de gedichten van Madelief en Jonathan gemeen hebben is het kinderlijke, naïeve karakter ervan. Guus Kuijer heeft zich verplaatst in de hoofden van zijn personages en de gedichten lijken rechtstreeks voort te komen uit hun gedachtewereld. Komt het doordat Polleke ouder is dan Kuijers eerdere personages dat haar gedichten zo veel volwassener klinken? Al op de derde pagina van Voor altijd samen, amen staat een gedicht dat m.i. nauwelijks meer kinderlijk te noemen is. Het heet ‘Dichter’ en het gaat als volgt: Soms valt het woord als een sneeuwvlok / soms valt het als een steen, / zodat iedereen zegt: stil, daar valt een woord. Hier lijkt niet zozeer Polleke aan het woord als wel de schrijver zelf. En wie nog denkt dat dit een unieke gedachte is van een begaafd meisje komt bedrogen uit als Polleke later dicht: Gelukkig dat de mensen niet horen / wat alle bomen fluisteren, / wees maar blij / dat de mensen zo slecht luisteren. Judith Eiselin merkt in NRC HandelsbladGa naar voetnoot6. terecht op dat Pollekes gedichten te ouwelijk klinken voor een elfjarige en er zijn meer recensenten die zich bij haar oordeel aansluiten. In Met de wind mee naar zee rekent Kuijer op niet mis te verstane wijze af met deze critici. In een scène waarin de moeder van de minnaar van Pollekes moeder zich uitspreekt over Pollekes gedichtjes drijft hij de spot met volwassenen die menen te weten hoe een elfjarige moet dichten: De moeder van Wouter, mevrouw | |
[pagina 122]
| |
Buitenzorg, vindt mijn gedichtjes ouwelijk. Mevrouw Buitenzorg weet precies wat voor gedichtjes kinderen horen te schrijven. Ik gelukkig niet.Ga naar voetnoot7. Eiselin lijkt zich in haar recensie van Kuijers vierde boek in de Polleke-serie te willen verontschuldigen voor haar eerdere constatering. Ze verwijst naar bovengeciteerde passage en schrijft dat de auteur kritiek op eerdere boeken op een grappige manier in zijn verhaal ‘geïncorporeerd’ heeft, waarna ze vervolgt met de mededeling dat de versjes in dit vierde deel overtuigender zijn.Ga naar voetnoot8. Ik ben dat niet met haar eens. Zoals Eiselin eerder in haar recensie opgemekt heeft dat Kuijers stijl (in Voor altijd samen, amen bekroond met de Gouden Griffel) in Met de wind mee naar zee onveranderd is, zo is ook de stijl van de versjes in dit vierde deel onveranderd en kent ze hetzelfde ‘ouwelijke’ karakter als in de eerdere drie delen. | |
Kuijer en de kritiekGuus Kuijer had al eerder in een boek afgerekend met een negatief oordeel van een recensent en zal dat opnieuw doen. In Tin Toeval en de kunst van Madelief voert hij de schrijver Karel Guit ten tonele die er genoeg van heeft om steeds te horen dat hij niets nieuws meer te vertellen heeft. De concrete boosdoener blijkt een recensent van De Volksbazuin te zijn, die tot overmaat van ramp ook nog eens Guits boeken overschrijft met andere namen zonder dat iemand dat in de gaten heeft. Deze passage verwijst naar een stuk van Rindert Kromhout, die ten tijde van de verschijning van de Tin Toeval-boeken recensent was voor de Volkskrant. Kromhout schrijft: ‘Deze schetsjes doen nogal denken aan het vroegere werk van Kuijer en dan met name aan het boek Met de poppen gooien. Maar ze zijn vlak en nauwelijks verrassend. Je hebt voortdurend het gevoel: ik heb dit al een keer gelezen.’ Kromhout, naast recensent ook zelf kinderboekenschrijver, schreef een aantal boeken over het meisje Merel dat wel wat weg heeft van Madelief.Ga naar voetnoot9. Ook in zijn laatste boek over Polleke, het kinderboekenweekgeschenk Ik ben Polleke hoor! dat door de CPNB werd uitgegeven ter gelegenheid van de Kinderboekenweek 2001, haalt Kuijer uit naar de literaire kritiek. In het Reformatorisch Dagblad van 26 april 2000 verwijt J. Mijnders de schrijver in een - overigens zeer lovende - recensie dat ‘het taalgebruik soms letterlijk van de straat is overgenomen. Ook over de manier waarop het gebed ter sprake komt, zijn kritische opmerkingen te maken. Op deze wijze wordt het gebed lachwekkend gemaakt.’ | |
[pagina 123]
| |
Het Reformatorisch Dagblad heeft vaker
moeite met het taalgebruik in (kinder)boeken en regelmatig worden de ‘hele en halve vloeken’ die auteurs bij monde van hun personages uiten, betreurd. Zelden laat een auteur publiekelijk blijken aanstoot te nemen aan deze kritiek, zo niet Guus Kuijer. In de persconferentie naar aanleiding van de Kinderboekenweek 2001 vertelde hij hoe jammer hij het vindt dat de recensent van het Reformatorisch Dagblad blijkbaar niet de tolerantie weet op te brengen voor andersdenkenden waarvan Polleke nu juist wél blijk geeft, ook al is ze ‘niks van haar geloof’. Gepersonifieerd in de stijve meneer Fijnders wordt de betreffende recensent ten tonele gevoerd. Als Polleke tijdens een lunch bij haar oma is voorgegaan in gebed en God onder meer heeft bedankt voor het feit dat ze weer veilig uit de bus is gestapt, begint meneer Fijnders hevig te zweten en zegt in exact dezelfde woorden als J. Mijnders dat er ‘op deze manier van het gebed iets lachwekkends wordt gemaakt.’Ga naar voetnoot10. Oma en Pollekes vader Spiek worden kwaad en meneer Fijnders wordt gesommeerd het huis te verlaten. Later komt de brave gelovige tot inkeer en complimenteert Polleke met een gebed dat ze uitspreekt bij het graf van haar opa. | |
De ontvangst van PollekeBehalve de kritiek op de gedichten en de gebeden zijn de vijf boeken over Polleke - die de schrijver zelf als een hoogtepunt binnen zijn oeuvre beschouwtGa naar voetnoot11. - zeer positief ontvangen. Judith Eiselin besprak in NRC Handelsblad maar liefs vier van de vijf boeken en roemde Kuijer om zijn ‘kenmerkende korte, geestige zinnen’ en om het feit dat de schrijver bewijst ‘dat - literair verantwoorde - en “toegankelijk” kinderboeken niet twee gescheiden eenheden zijn.’Ga naar voetnoot12. | |
[pagina 124]
| |
Ed Franck laat zich onder meer lovend uit over het natuurlijke en levendige taalgebruik, de hartverwarmende humor en ‘het verfrissende gebrek aan een moraliserende ondertoon of enige vorm van Boodschap’Ga naar voetnoot13.. Aukje Holtrop noemt de Polleke-boeken ‘een lofzang op (...) de kracht van de verbeelding, de poëzie en het gezonde verstand’Ga naar voetnoot14. en Hanneke Leliveld vindt dat Guus Kuijer een ijzersterke formule voor zijn nieuwe serie heeft bedacht, waarbij zij onder meer enthousiast is over de hoofdstuktitels, die kernachtige, eigenzinnig verwoorde samenvattingen van Polleke zelf zijn, zoals ‘Vijfde hoofdstuk over dat ik verslaafd ben
aan drop en dat ik met Mimoen vrij’Ga naar voetnoot15.. Bijna iedereen was lovend. Bijna. Een aantal recensenten was niet zo juichend over Kuijers manier van schrijven. Pjotr van Lenteren betreurt in het Algemeen DagbladGa naar voetnoot16. dat de boekjes zo losjes in elkaar zitten en wat al te geroutineerd voortbabbelen. Thematisch lijkt er nauwelijks verschil te bestaan tussen de verschillende boeken, zo constateert hij. ‘Ook de rijmtitels en de weinigzeggende omslagtekeningen zijn steeds een herhaling van hetzelfde principe. De verschillende delen kunnen nauwelijks op zichzelf staan. Het was sterker geweest om er één dikke en goed gedoseerde roman van te maken.’ Van Lenterens kritiek wordt echter verzacht door de direct daarop volgende mededeling dat Guus Kuijer even geweldig schrijft als altijd. Die verzachting ontbreekt bij Xandra van Gelder in de VolkskrantGa naar voetnoot17.. Van Gelder opent haar bespreking met de vraag hoeveel modern leed een kind kan verdragen, waarna ze een opsomming geeft van de (maatschappelijke) problemen die | |
[pagina 125]
| |
in het kinderboekenweekgeschenk Ik ben Polleke hoor! aan de orde komen. Dat zijn er zo veel dat het resultaat een monstrum is, aldus Van Gelder. Een Marokkaans vriendje; een vriendin uit Mexico die waarschijnlijk seksueel misbruikt is; gescheiden ouders van wie de vader net is afgekickt van de drugs en bovendien in de war is en de moeder is hertrouwd met de meester van school; een rouwproces vanwege een recent overleden opa; de onrust over beginnende borsten en de daarmee gepaard gaande mannelijke belangstelling: het zijn te veel onderwerpen voor één boek. Van Gelder beschouwt het verhaal noch als ‘een lofzang op de gezonde Hollandse poldermeid die in tegenstelling tot haar bekommerde allochtone vrienden alle problemen kan oplossen’, noch als ‘een humorvolle schets van het moderne jongerenleven’ zoals veel andere recensenten doen. Zij vindt het vooral een boek dat kinderen de keel snoert door ze te overvoeren met grootsteedse ellende, waarin geen ruimte is voor fantasie. Nanda Roep is in Trouw genuanceerder, maar ook zij uit kritiek op de veelheid aan problemen die Kuijer in de boeken aan de orde stelt. In haar recensieGa naar voetnoot18. van Voor altijd samen, amen citeert Roep de schrijver die zich in 1980 in een interview met HP verzet tegen kinderboekenschrijvers die in riante huizen over maatschappelijke problemen schrijven die ze zelf niet van dichtbij kennen. Nu is Kuijer zelf zo'n schrijver geworden die in een villa schrijft over situaties die hij niet kent en niet invoelt, schrijft Roep. De veelheid aan thema's en het feit dat situaties blijven steken in algemene - en ongenuanceerde - beelden staan identificatie van de lezer met de hoofdpersoon in de weg. ‘In de jaren zeventig moesten boeken probleemsituaties beschrijven. Zoals Kuijer in HP zegt: “Kinderboeken worden tegenwoordig gerubriceerd op het probleem.” In die tijd had Voor altijd samen, amen het dubbelgoed gedaan.’ Die laatste constatering is interessant. Niet alleen in HP maar ook in het veel geciteerde artikel ‘De twee Robinsons’Ga naar voetnoot19. dat Guus Kuijer in 1980 schreef, trekt de schrijver fel van leer tegen alle pedagogen die het kinderboek als een onderwerp behandelen én tegen de auteurs die dergelijke boeken schrijven. Is Kuijer nu werkelijk zelf een schrijver geworden van het zogenoemde probleemboek? | |
De twee RobinsonsHet bovengenoemde artikel is een hoofdstuk uit Het geminachte kind, een verzameling essays waarin Kuijer zich verzet tegen het idee dat grootbrengen gelijk staat aan breken met de kindertijd. Het boek laat zich lezen als een theoretische | |
[pagina 126]
| |
onderbouwing van zijn werk. In ‘De twee Robinsons’ koppelt de schrijver zijn ideeën over opvoeden het duidelijkst aan zijn visie op het schrijven voor kinderen. Kuijer stelt voor om op te houden met opvoeden, ‘want wij leven allemaal voor het eerst en wij weten niet hoe dat moet.’Ga naar voetnoot20. Vooral (kinderboeken)schrijvers dienen zich verre te houden van alles wat riekt naar pedagogiek. Als de pedagogen onder ons gaan schrijven krijg je pijnlijk keurige boeken boordevol begripGa naar voetnoot21., aldus Kuijer. ‘In de verschrikkelijke wereld van het kinderboek kan het je overkomen dat pedagogen je boek onder het kopje “gebroken gezin”, “doorbroken rolpatronen” of andere hocus-pocus huisvesten, want voor hen is een boek een “onderwerp” dat wordt “behandeld”. Pedagogen willen niet weten wat een boek is, want zij hebben er een hekel aan. Het boek immers ontsnapt, als het goed is, altijd aan dat soort rubriceringen, zoals een mens ontsnapt aan de omheiningen der psychologen.’Ga naar voetnoot22. Volgens Guus Kuijer is het kenmerk van goede kinderboeken dat zij goeddeels onbegrijpelijk zijn. Als voorbeeld noemt hij Alice in Wonderland en Peter Pan. Dat zijn boeken die de lezer overkomen, die een kind ervaart als een leesavontuur. Hoe verhouden Kuijers kinderboeken zich nu tot zijn theoretische bespiegelingen over het genre? | |
Madelief en de kunst van PollekeWanneer je de boeken over het eerste Kuijeriaanse meisje vergelijkt met de serie over Polleke, valt een aantal dingen op. In de eerste plaats lijkt het inderdaad nogal kortzichtig om de thematiek in de Madelief-boeken te reduceren tot ‘gebroken gezin’ of ‘doorbroken rolpatronen’, alleen omdat Madeliefs moeder de zorg voor haar dochter in haar eentje draagt. Met de poppen gooien en de vier boeken die daarop volgden geven wel blijk van aandacht voor de belaagde in de maatschappij, maar daarnaast zijn het toch vooral leuke verhalen waarin de schrijver zich een meester van het gewone toont, de waarnemer die het menselijke gedoe met milde ironie gadeslaat. Krassen in het tafelblad is m.i. het meest geslaagde boek uit deze serie. Structureel en inhoudelijk is het hechter dan de andere titels en er zijn weinig boeken in de Nederlandse kinderliteratuur waarin de dood van een grootouder op zo'n ingetogen, maar tegelijkertijd volstrekt invoelbare wijze is beschreven. In de Polleke-boeken worden veel meer onderwerpen aan de orde gesteld dan in de serie over Madelief. De neiging om ze te beschouwen als een opeenstape- | |
[pagina 127]
| |
ling van maatschappelijke problemen ligt hier dan ook meer voor de hand dan in het geval van Madelief. Volgens de meeste recensenten maakt de veelheid aan heftige thema's van de serie echter geen reeks probleemboeken. Een multiculturele klas, gescheiden ouders en alternatieve gezinnen - bij Kuijer kan het omdat hij het ‘op een ongedwongen manier (doet), alsof het per ongeluk is,’Ga naar voetnoot23. zegt Belle Kuijen in De Morgen. En Judith Eiselin zegt dat het feit dat er zo veel problemen en verworvenheden in het kinderboekenweekgeschenk aan de orde komen politiek correct en bedacht klinkt, maar dat Kuijer er zoals
steeds weer moeiteloos mee wegkomtGa naar voetnoot24.. Kuijers boeken over Polleke onderscheiden zich inderdaad van de vaak slecht geschreven probleemboeken uit de jaren zeventig, waarin de boodschap belangrijker was dan het verhaal. Hij blijft immers iemand die goed kan schrijven. Toch vind ik de klakkeloze acceptatie van de grote hoeveelheid problemen in Kuijers laatste vijf boeken op z'n zachtst gezegd opvallend. Van de meeste recensenten die de loftrompet over Kuijers Polleke-serie steken, is bekend dat zij weinig op hebben met de probleemliteratuur van dertig jaar geleden. Ook hebben velen van hen er in de loop der jaren regelmatig blijk van gegeven grote aanhangers van Kuijers jeugdliteraire oeuvre te zijn. Mij bekroop het gevoel dat sommige critici de nieuwe boeken van de held uit hun kindertijd wat al te kritiekloos benaderen. Waarom komt Kuijer ‘moeiteloos’ weg met zijn opeenstapeling van zware maatschappelijke thema's? Is het vanwege zijn grootse gevoel voor humor en zijn soepele stijl, zoals Judith Eiselin zegt, of is het omdat het nu eenmaal Kuijer is die het bedacht heeft? Bijzonder taalgebruik compenseert toch niet automatisch een minder geslaagde thematiek? | |
[pagina 128]
| |
Het is waar dat Kuijer een vlotte en humoristische manier van schrijven heeft, waardoor de zware onderwerpen vaak wat minder zwaar lijken. Een voorbeeld daarvan is Pollekes briefje aan Mimoen, nadat hij het met haar heeft uitgemaakt omdat hij van zijn cultuur niet met een dichter mag gaan. Dit kattebelletje is net zo treffend als de eerder geciteerde gedichten van Madelief en Jonathan en lijkt recht uit een kinderhart te komen: ‘Rot jij maar op met je pokkecultuur! Ga maar met zo'n meisje dat alvast een stofdoek op haar kop heeft. Lekker handig!’Ga naar voetnoot25.. Op dergelijke
momenten is Kuijer het sterkst, dan laat hij het kind dat Polleke is denken en spreken. Dat geldt ook voor de passage waarin Pollekes tegenstrijdige gevoelens voor haar vriendje verwoord worden (‘Omdat ik zo gek ben op die stomme Marokkaan’Ga naar voetnoot26.). En mooi zijn de momenten waarop Kuijer zijn hoofdpersoon lekker ongenuanceerd uit de hoek laat komen en Polleke laat hopen dat Mimoens aanstaande bruid uit Marokko ongelukkig van een kameel valt of verdwaalt in de woestijnGa naar voetnoot27.. Daar staat tegenover dat de toon die Polleke aanslaat vaak te volwassen en te wijs is voor een kind van elf, twaalf jaar en dat geldt niet uitsluitend voor haar gedichten. Pollekes bespiegelingen lijken soms eerder van Kuijer zelf te zijn dan van een meisje in de laatste groep van de basisschool en ondanks de vele uitroeptekens en stopwoorden klinkt Polleke soms erg volwassen: ‘Waarom begrijpen grote mensen nooit wat wel en niet kan? Hebben ze dan geen fatsoen in hun donder?’Ga naar voetnoot28. Madeliefs kinderlijke oprechtheid wordt door Polleke niet geëvenaard, omdat de auteur in de Polleke-boeken vaak net iets te nadrukkelijk aanwezig is. In tegenstelling tot de Madelief-boeken geldt voor de Polleke-serie dat het vaak de schrijver Guus Kuijer is die vertelt hoe Polleke zich voelt - niet het meisje zelf | |
[pagina 129]
| |
maakt dat duidelijk. Als Polleke beseft dat haar opa ongeneeslijk ziek is, staat er: ‘Ik ben pas twaalf (...), waarom nu al?’Ga naar voetnoot29. Een meisje in de laatste groep van de basisschool vraagt zich dat niet af - het zijn de volwassenen die beseffen dat een kind nog te jong is om al zonder opa door het leven te moeten gaan, niet de kinderen zelf. Zichzelf ten spijt krijgen de boeken daardoor toch iets ‘boodschapperigs’. Een ander punt is dat de thematiek in de vijf boeken zo veelomvattend is dat sommige verhaallijnen onvoldoende worden uitgewerkt en blijven steken in interessante bedoelingen. De vage suggestie dat Pollekes vriendin Consuelo in Mexico misschien seksueel is misbruiktGa naar voetnoot30. voegt weinig toe aan het verhaal en had even goed achterwege gelaten kunnen worden, net als het afkickproces van Pollekes vader Spiek, waarmee Het is fijn om er te zijn eindigt. In het derde deel is Spiek van de drugs af en wordt er nauwelijks meer teruggekomen op de manier waarop dat is gegaan. Het zijn verhaallijnen die worden uitgezet maar niet worden afgemaakt en als lezer vraag je je af wat hun belang is voor het verhaal. Door deze veelheid aan (niet altijd even goed uitgewerkte) onderwerpen, ontsnapt de serie helaas niet geheel aan het soort rubriceringen waaraan goede boeken zich volgens Kuijer zouden moeten onttrekken. Met een paar problemen minder zouden de verhalen evenwichtiger zijn geweest en meer diepgang hebben gekend. Krassen in het tafelblad begint met de zin: ‘Oma is dood, maar Madelief hoeft er niet van te huilen.’ In de loop van het verhaal wordt duidelijk waarom niet. Het boek ontleent zijn kracht voor een groot deel aan het feit dat er één thema centraal staat. Door het overlijden van Madeliefs oma van verschillende kanten te belichten is een prachtig verhaal ontstaan dat groots is in zijn eenvoud. Het is een boek dat de lezer overkomt, een leesavontuur dat de rest van de wereld tijdelijk naar de achtergrond verdringt. De dood van Pollekes opa is een stuk minder indringend, omdat het slechts een van de vele dingen is die Polleke overkomt. Het meisje dreigt ondergesneeuwd te raken door alle problemen die haar weg kruisen. De veelheid aan onderwerpen, de ouwelijke gedichtjes en de vaak volwassen toon van de hoofdpersoon kenmerken de hele serie en lijken na lezing van het zoveelste Polleke-boek een soort maniertje geworden, een literair kunstje. Guus Kuijer heeft met Polleke een meisje aan zijn oeuvre toegevoegd, dat op het eerste gezicht een zusje van Madelief lijkt te zijn, maar dat bij nadere beschouwing toch niet meer is dan een ver familielid. |
|