| |
| |
| |
Peter Rabbit honderd jaar
August Hans den Boef
In 2002 is het precies honderd jaar geleden dat Beatrix Potter het eerste verhaal over de beroemde Pieter Konijn maakte. De verjaardag van Pieter Konijn wordt in Nederland gevierd met onder meer een tentoonstelling en een speciale uitgave, Pieter Konijn honderd jaar later. August Hans den Boef bespreekt beide. In de tentoonstelling en het boekje mist hij veel informatie over Beatrix Potter, haar verhalen, haar illustraties en haar vertalingen. Met deze bijdragen maakt hij wat dat betreft veel goed.
Kastelen zijn moeilijk te exploiteren. Tegenwoordig denken de uitbaters heel commercieel en gaan ze erg met de tijd mee. Zo bood Slot Zeist zich aan als locatie voor de Nederlandse première van de Harry Potter-film. Over deze Potter wil ik het echter niet hebben, wel over die andere en oudere Potter. Beatrix. Tot 12 maart 2002 liep namelijk in Kasteel Groeneveld te Baarn een expositie over 100 jaar Pieter KonijnTM - De wereld van Beatrix PotterTM. De titel zegt veel. De tentoonstelling ging namelijk vooral over Nederlandse vertaling van Peter Rabbit, alsmede over andere scheppingen van Beatrix Potter. En die twee TM's benadrukken dat het om een merk gaat.
Het is dan ook een merkwaardige tentoonstelling. Er zijn maar een paar zaaltjes ingericht met Potteriana. Boven is wel een grote speelzolder met vergrote illustraties ingericht. De kinderen hebben het daar naar hun zin, maar niet in de zaaltjes, want de expositie is niet erg vriendelijk voor hen. Ik vind het interessant om vitrines te zien met vroegere Engelse en Nederlandse drukken van de verhaaltjes, zeker de eerste, door Potter in eigen beheer uitgegeven editie van Peter Rabbit. Een paar feitjes zijn interessant. Zo verscheen de eerste vertaling van Peter Rabbit in 1912 en wel in Nederland als Pieter Langoor. In 1914 volgde Kwakkel Waggel-Eend (Jemina Puddle-Duck).
De aquarellen van paddestoelen die Potter maakte, in de veronderstelling dat er een carrière als biologe in het verschiet lag, hangen allemaal aan de muur. Maar voor kinderen zijn ze minder interessant. Net als de grote tijdskalender met cruciale data uit het leven van Potter afgezet tegen dat van andere beroemde vrouwen als Greta Garbo of Virginia Woolf. En als kinderen iets niet interessant vinden, gaan ze rommelen, zodat de toch al magere expositie in Kasteel Groeneveld ook voor anderen geen pretje meer is.
De museumwinkel van Kasteel Groeneveld verkoopt veel frutseltjes en fratseltjes van Beatrix Potter. De dieren in steen of in hout of in pluche. Bekers
| |
| |
verlucht met Potter-taferelen. Verschillende edities van de boekjes. Maar geen complete serviezen, kledingstukken, gordijnen en andere overbodige dingen met Potter design. De museumwinkel in Baarn haalt het qua aanbod echter niet met de museumwinkel van het door uitgeverij Warne uitgebate Beatrix Potter museum in Gloucester - gevestigd in het huisje dat als inspiratie diende voor The Tailor of Gloucester. Net als Methuen bij Winnie the Pooh heeft uitgever Frederic Warne de oorspronkelijke boekjes gebruikt voor diverse deelbundeltjes, dichtbundeltjes, kookboekjes, muziekboekjes, plaatjesalbums, taalboekjes, rekenboekjes, kalenders en agenda's. Vanzelfsprekend zijn er edities voor uiteenlopende financiële draagkrachten beschikbaar en springen de dieren op cassette en videobanden rond.
Wie mocht denken dat Beatrix Potter zich in haar graf omdraait, komt bedrogen uit. Ze had geen enkel bezwaar tegen het commerciële gebruik van haar plaatjes. Zelf maakte ze een pop van Peter Rabbit en vroeg daarvoor octrooi aan. Dat was al in 1903! Ze was sterk betrokken bij al die serviezen met haar dieren erop. In 1911 liet ze Peter Rabbit's Painting Book uitbrengen, dat kinderen zelf konden inkleuren. Ter identificatie had ze er wat schilderende konijntjes bijgetekend. Er volgde zo'n boekje met Tom Kitten in 1917 en met Jemima Puddle-Duck in 1925. Ze deed ook haar best om ervoor te zorgen dat Warne tegen de kerstdagen weer iets nieuws van haar in de winkels had. Marketing van de plaatjes, daarin werden Potter en haar uitgever steeds handiger.
| |
| |
| |
Pieter Konijn honderd jaar later
Ter gelegenheid van de expositie heeft Uitgeverij Rubinstein een boekje uitgebracht: Pieter Konijn honderd jaar later. De tentoonstelling en het boekje staan los van elkaar. De bijdragen in het boekje zijn wisselend van kwaliteit en informatiegehalte.
Marja Roscam Abbing plaatst Potter in de ‘gouden eeuw’ van de Britse kinderliteratuur en gaat in op het naturalisme van haar tekeningen. Verschillende malen wijst ze er op dat Potter veel minder goed mensen kan tekenen dan dieren. Ze hield ook niet erg van kinderen. Roscam Abbing is volgens mij de eerste die oppert dat ze die beroemde brief met de eerste versie van Peter Rabbit vooral voor haar eigen genoegen schreef en ik ben door haar overtuigd. Roscam Abbing gaat ook kritisch in op de vertalingen. Ze geeft drie niveaus van vertaalfouten aan, als laatste de censurerende ingreep dat Peters vader niet zoals in het origineel in een pastei terechtkwam, maar in het Nederlands slechts ‘een ongeluk’ is overkomen. Die pastei is volgens Roscam Abbing misschien wel het griezelige centrum van het verhaal. Ze behandelt ook het eten van dieren en Potters hebbelijkheid om haar hoofdrolspelers altijd net de dans te laten ontspringen, maar de figuranten te laten verorberen. Het hoogtepunt noemt zij Het verhaal van Ronald Rat (The Tale of Samuel Whiskers) waarin Tom Kitten door ratten in deeg wordt gerold. Ze wijst ook op de eend die zelf uien en kruiden moet aanslepen voor de vos die haar wil braden.
Florentine Boucher sluit in haar bijdrage aan op Roscam Abbing en beschrijft de culinaire Potter. Ze geeft een zeer informatief en eetlustopwekkend betoog over die vroegere Engelse plattelandskeuken. Jammer dat zij zich op Nederlandse vertalingen baseert. Zo gaat haar hele betoog over de opkomst van priklimonade mank omdat het op een verkeerde vertaling van het woord ‘soda water’ is gebaseerd. Ik vind het ook jammer dat ze niet ingaat op dat eten van dieren door dieren. Ik kom daar straks nog even op terug.
Pauline Terreehorst weet op een vergelijkbare manier zinnige dingen te zeggen over de kleding bij Potter. Over het wassen van kleren een eeuw geleden en Potters schatplichtigheid aan het ideaal van gezonde losvallende kleding uit de kringen rond William Morris.
Ton Dorresteyn, bioloog en directeur van Blijdorp geeft wetenswaardigheden over echte konijnen. Klopt de biologische informatie bij Potter? Zijn antwoord is te mild, al geeft hij aan dat de moeder van Peter haar kinderen een stuk minder hardhandig opvoedde dan konijnen dat in werkelijkheid doen. Dorresteyn gaat ook in op de konijnenplagen, maar is ook daarin een stuk zoetsappiger dan bijvoorbeeld Sarah Hart die vertelt dat ze tijdens het tuinieren steeds meer begrip kreeg voor boer McGregor - ik kan ‘meneer Verhoef’ niet uit mijn toetsenbord krij- | |
| |
gen - en ook Hart verbaast zich erover dat er niet bijvoorbeeld een Friese naam werd gekozen. Ze staat stil bij de vraag wat zo'n man verbouwde in zijn tuin en geeft een prachtig citaat uit de oudste editie van The Flopsy Bunnies, waaruit blijkt wat de attitude van Potters konijnen tegenover tuinen is: ‘Peter Rabbit & Mother - Florists - Garden neatly razed. Borders devastated by the night or year.’ Potter zwichtte tamelijk gemakkelijk als de uitgever een detail ongeschikt vond voor kinderen. In 1922 moest ze in een illustratie de alcoholische cider vervangen door wijn van sleutelbloemen. Zelf was ze niet zo truttig. Er is een uiterst grappige tekening uit 1891 bewaard met een bijzonder gemene wezel voor zijn poelierswinkel. ‘Sparrows are CHEAP today’ staat er op een bordje. Op een andere, uit 1896, leunt een vos met een geweer tevreden naast een dood konijn.
Het kan een deformatie van mij zijn, maar de bijdragen die de originele titels en citaten gebruiken, Dorresteyn en Hart, lijken per definitie zinniger. Ook de aardige beschrijving van Ernestine van der Linden-'t Hooft, die als zeventienjarige in 1928 een bezoek aan Beatrix Potter herself bracht, gaat over de originele boekjes. De vertalingen van de originele boekjes worden ook wat slapjes door J.J. Peereboom behandeld, die zich verder braaf buigt over de literaire waarde van Potters oeuvre - een zinledige vraag uiteraard - en die een oppervlakkige vergelijking maakt met het werk van A.A. Milne. Waarom, vraag je je af.
De enige bijdrage in Pieter Konijn honderd jaar later waarin die vertaalde naampjes - Eekhoorn Hakketak, Poekie Poes, Jozefien Kwebbeleend en meneer Verhoef - ‘werken’ is die van Rinus Ferdinandusse. Hij maakt een leuke pastiche op een Potterverhaal, waarin alle dieren bij elkaar komen en hun schepster aanklagen voor de moorden die zij in haar werk heeft gepleegd. Je ziet de formidabele Mrs. Heelis bijna voor je als Ferdinandusse haar stem uit de hemel laat donderen dat ze onsterfelijk is en haar verongelijkte scheppingen ongeduldig uitlegt dat ze geen dieren zijn maar mensen. Ferdinandusse ziet dat te simpel, denk ik. Want heel intrigerend is de manier waarop Potters scheppingen switchen van antropomorf personage naar anoniem dier en omgekeerd. Peter Rabbit is een konijntje dat rechtop loopt, op schoentjes nog wel, en een blauw jasje met koperen knoopjes draagt. Wanneer de ondeugd door boer McGregor wordt betrapt bij het illegaal consumeren van groenten en hij op de vlucht slaat, verandert hij langzamerhand in een gewoon konijn. Jasje en schoentjes worden door de boer hergebruikt als vogelverschrikker en zonder deze attributen en op vier poten is Peter weer anoniem. Pas aan het eind van het verhaal, als hij thuiskomt bij zijn moeder en door de weduwe onder de wol wordt gestopt, is hij omringd met menselijke attributen en wordt hij weer het personage Peter.
Het omgekeerde gebeurt met Tom Kitten en zijn twee zusjes. Eerst lijken ze spelende katjes uit het oeuvre van onze Henriëtte Ronner. Als moeder Tabitha ze
| |
| |
aankleedt, moeten ze opeens rechtop lopen en worden ze ineens personages. Nog mooier is dit effect in The Tale of Mrs. Tiggy Winkle. Daarin ontdekt het meisje Lucie een kleine wasvrouw. Het ijverige vrouwtje draagt een kapje waardoor bij nader inzien merkwaardige pennen steken. Aan het slot van het verhaal ziet het kind een bang egeltje weglopen en vraagt ze zich af of zij heeft gedroomd. Deze spanning tussen gewoon dier en antropomorf personage vind ik een intrigerend element in Potters werk.
Maar terug naar de bundel Pieter Konijn honderd jaar later. Correspondente Hieke Jippes zorgt voor de actualiteit met een reportage vanuit het door de MKZ geteisterde Lake District, waarbij niet vermeld wordt dat de lezers van NRC Handelsblad die al op 13 juli in hun krant hadden kunnen lezen. Die reportage is relevant gezien Beatrix Potters preoccupatie met dit gebied en vooral met de Herdwick-schapen. Potter was in 1913 in het huwelijk getreden met een advocaat uit de buurt en als Mrs. William Heelis lag haar hart duidelijk dichter bij het fokken van schapen dan bij het tekenen van dierenverhalen. Op haar landgoed in het Lake District fokten de boeren onder haar leiding alleen raszuivere Herdwicks. Potter won er alle beschikbare prijzen mee. Daarover wordt soms een beetje lacherig gedaan. Net als over het feit dat Potter natuurgebieden opkocht om die juist niet te laten ontwikkelen. Of in 1912 een campagne aanvoerde tegen het lawaai van vliegboten bij Windermere. Conservatief vond men dat destijds. Prima, denk je nu. Want later zou ze bij testament haar zelfverdiende landgoed (1650 hectare grond met veertien boerderijen en twintig huizen) aan de staat schenken, die haar tevoren in de adelstand had verheven. Jippes concentreert zich gelukkig op de huidige toestand van het Lake District. Huiveringwekkend, maar daarom niet minder boeiend is haar beschrijving van de vernietiging van het Lake District door de bussen met Pottertoeristen.
En dan komt de bladvulling van Pieter Konijn honderd jaar later. Uitgevers denken dat zulke boekjes meer belangstelling krijgen als er een bekend auteur meedoet. Dat is deze keer Nelleke Noordervliet, die erg lang stilstaat bij hoe het vroeger was en zich afvraagt wat de moraal van de verhaaltjes is, maar blijkbaar niets weet over de konijnenpastei, waardoor het toch al obligate en oppervlakkige betoog in het water valt. Maar er valt wel degelijk iets te zeggen over de moraal van Potters verhalen. Negatief gedrag wordt door haar altijd bestraft. De twee stoute muizen betalen voor het leegroven van een poppenhuis deels met geld en deels met een taakstraf. Maar het mag niet te erg worden: Potters dieren krijgen geen doodstraf, zo signaleerde Marja Roscam Abbing al. De brutale pestkop eekhoorn Nutkin wordt niet niet door de boze uil gedood, maar komt met een halve staart vrij. Ook de kikker Jeremy Fisher ontsnapt ternauwernood uit de kaken een forel. De domme eend Jemima wordt door haar goedgelovigheid bijna door een vos ver- | |
| |
orberd. Het anonieme, stoute konijn uit een verhaal dat Potter voor de kleinste kinderen maakte, verliest door het schot van de jager uiteindelijk slechts staartje en bakkebaarden. De ondeugende poes Tom Kitten wordt bevrijd, net voor hij in bladerdeeg gerold de oven in schuift.
Erger dan Noordervliet is Ruben Smit, de pr-man van Kasteel Groeneveld, die zich het prerogatief toe-eigent het boekje te openen, niet met een onschuldig kort voorwoordje, maar met een lang en onhandig betoog, waarin een bezoek aan het Beatrix Potter toeristencircus alterneert met oppervlakkige informatie over de schrijfster. Informatie die elders in het boekje, zoals ik heb laten zien, betrouwbaarder en vooral kritischer wordt gegeven. Smit wandelt in januari 2001 wat door Kensington. ‘Waarschijnlijk niet eens zo ver van de voormalige Bolton Gardens (“...that dreadful place...”), waar Beatrix Potter haar doodeenzame jeugd had doorgebracht.’ Doodeenzaam? Ja! Maar jeugd? Vanaf 1905 kon Potter het ouderlijk huis af en toe ontvluchten omdat ze onroerend goed in het Lake District had gekocht. Toen was ze 39. Pas op haar zevenenveertigste, toen ze met de advocaat Heelis trouwde, was ze definitief van de Bolton Gardens verlost. Waarom is Smit niet even doorgelopen? Want voormalig zijn die ‘tuinen’ niet, alleen het blok waar de Potters woonden is in de oorlog door een bom vernietigd (volgens de biografen inderdaad niet tot haar verdriet) en vervangen door een school. De rest staat er nog steeds, in alle peperdure, oud- en nieuwrijke volle glorie. Beschreef Hieke Jippes de ellende die toeristen veroorzaken in het Lake District, Smit en zijn gezin maken zich hieraan zelfs medeplichtig. Want waarom zou je anno 2000 een bezoek brengen aan locaties als Hill Top Farm in de veronderstelling dat je daar de wereld uit Potters oeuvre ontmoet? Zo'n bezoek is overbodig (ook al in 1928), want het landschap dat Potter beschreef was net als haar taal bewust van veel vroeger.
Taal en tekeningen verwijzen vooral naar een nostalgisch Engeland dat nooit heeft bestaan, ook niet voor dames uit de betere kringen als Beatrix Potter. Daarin opereerde Potter handig: ze tekende bewust een omgeving die aan het begin van de negentiende eeuw deed denken. Haar prachtige verhaal The Tailor of Gloucester heeft Potter zelfs expliciet gesitueerd in de tijd dat heren nog kwikjes en strikjes droegen.
Jammer dat niemand in Pieter Konijn honderd jaar later ingaat op Potters leermeesters. Het slot van Squirrel Nutkin is intrigerend. Telkens als iemand later aan Nutkin een raadseltje opgeeft, begint hij vreselijk te schelden. Want de eekhoorn pestte Old Brown vooral met raadseltjes. Aanvankelijk zijn het overbekende, waardoor het begrijpelijk is dat de uil geen sjoege geeft. Maar dan worden Nutkins raadseltjes steeds driester:
| |
| |
Humpty Dumpty lies in the beck,
With a white counterpane round his neck,
Forty doctors and forty wrights,
Cannot put Humpty Dumpty to rights!
Dit is een - opzettelijk - slechte variant van het kinderversje dat Lewis Carroll in zijn tweede Alice-verhaal gebruikte. Niet toevallig, want al in de eerste regel van The Tale of Squirrel Nutkin verwijst Potter naar Carroll door haar woordspeling: ‘This is a Tale about a Tail’.
In de tentoonstelling en het boekje mis ik dus nog veel informatie over Beatrix Potter, haar verhalen, haar illustraties en haar vertalingen. Die informatie wil ik u niet onthouden.
| |
Dieren eten dieren
Over het eten van dieren door dieren valt bijvoorbeeld nog wel iets meer te vertellen. Wat mij blijft intrigeren is de dubbelzinnigheid van Potters beesten. De plaats bijvoorbeeld die haar dieren in de voedselketen innemen. Er zijn dieren die gegeten worden en dieren die niet gegeten worden. Konijnen kunnen tot voedsel dienen van mensen, maar ook van dassen en vossen. Net als de muizen die zowel de rol van hoofdpersoon vervullen, als in andere verhalen - zij het anoniem - op het menu van een poes of een uil staan.
De eekhoorn Nutkin is in The Tale of
Squirel Nutkin de protagonist, maar net zo belangrijk is zijn antagonist, de uil Old Brown. Nutkin vaart elke herfst met zijn soortgenoten op vlotjes over een meer naar een eiland dat vol staat met bomen en struiken die doorbuigen van de rijpe noten. Elke keer brengen zij een offer aan Old Brown en vragen hem permissie. Drie dikke muizen leggen ze de eerste maal voor hem neer, daarna een lekkere vette mol, dan zeven dikke voorntjes, zes vette kevers, een bakje wilde honing en ten slotte een versgelegd ei. In geen enkel ander verhaal laat Potter zo nadrukkelijk zien dat er dieren bestaan die gegeten worden. De uil reageert nauwelijks, maar hij accepteert hun geschenken en ze mogen hun
| |
| |
gang gaan met het notenrapen. Opvallend is het afwijkende gedrag van Nutkin. Hij probeert de uil uit zijn lethargie te halen en bespioneert hem. Daarbij verwaarloost hij het foerageren en doodt hij zelfs de tijd met kegelen. Hij prikt de uil met een dennennaald, zonder resultaat. Pas als hij boven op Old Brown springt, reageert de uil. Meteen ook definitief, want hij wil Nutkin opeten. Maar de eekhoorn weet te ontsnappen, zij het met een halve staart.
| |
The fairy caravan
Alle drieëntwintig verhaaltjes van Beatrix Potter kun je aanschaffen in één grote band. Of in een doos met losse deeltjes, waarbij je ook nog een speciaal boekenkastje kunt kopen. Maar wat weinig mensen weten is dat Potter in totaal vierentwintig verhalen heeft geschreven. Over het vierentwintigste verhaal van Beatrix Potter, The Fairy Caravan, lees ik ook niets in Pieter Konijn honderd jaar later. Alleen al het formaat van het boek wijkt af van alle andere Potterboeken, het is veel groter dan de klassieke 145×110 millimeter. Gezien het aantal pagina's, 192, kan het ook moeilijk verkleind worden. Deze kloeke Potter verscheen in 1929, maar alleen in Amerika. Warne vond het niet goed genoeg (publiceerde het pas in 1952, in een editie van 230 pagina's) en kennelijk zag ook geen enkele Nederlandse uitgeverij brood in een vertaling. Waarom? Zoals ook een aantal auteurs in Pieter Konijn honderd jaar later aangeven, was de schwung er bij Potter wel uit toen ze eenmaal was getrouwd en aan het schapenfokken ging. Maar wat ze niet vermelden is dat Potter ging door met haar verhaaltjes omdat die geld opbrachten. Zelfs de Britse hagiografen staan stil bij haar materialistische houding - men leze ook de correspondentie met haar uitgeverij. Er is eigenlijk maar een verhaal uit haar nadagen - de op Aesopus geïnspireerde fabel The Tale of Johnny Town-Mouse (1918) - waarin iets van de oude sfeer en structuur terugkeert. Ze wilde meer fabels bewerken, maar daar wilde de uitgever niet aan.
Daarna verzon Potter allerlei excuses - teruglopend gezichtsvermogen - om maar geen nieuwe verhaaltjes te hoeven schrijven en illustreren en vooral om maar geen waterverfschilderingen te hoeven maken. Ze moedigde zelfs haar uitgever aan om illustrator Ernest A. Aris haar tekeningen te laten afmaken omdat die haar stijl zo goed kon kopiëren. Ik ken twee boekjes die Aris heeft geïllustreerd, Little Bunny Gulliver en Little Mousie Crusoe, beide met teksten van May Byron, gepubliceerd rond 1920. Hij schreef zijn verhalen dus niet zelf. De boekjes hebben wel het bekende Potter-formaat en de afwisseling van kleurenplaatjes met veel kleine zwart-wit-tekeningen die haar latere boekjes ook hadden. Maar Aris kleurt zijn tekeningen veel harder in en zijn figuren zijn vooral gewild grappiger, zoals het taalgebruik van Mary Byron ook knulliger is, op baby talk af.
Maar de uitgever ging niet op Potters suggestie in: ze moest alles zelf blijven
| |
| |
doen. Voortaan werd het voor Potter vooral een kwestie van oude mappen legen en wat verbindende tekeningen en teksten te maken. Ongebruikte verhaaltjes als dat over een marmot, een ander over een zevenslaper (die in al 1887 was overleden) of over twee lammetjes. Deze kwamen in 1929 allemaal terecht in The Fairy Caravan. Een andere collage, The Tale of Little Pig Robinson, verscheen een jaar later wel in Engeland. The Fairy Caravan is een intrigerend boekje. Wat doe je met een serie van zes losse aquarellen en 38 tekeningen die weinig te maken hebben met elkaar? Zet een aquarel op de cover en bouw daarom het verhaal, moet Potter hebben gedacht. Je ziet daarop een donker varken op vier poten lopen met een kunstmatige slurf, slagtanden en olifantenbroekspijpen uitgedost. Net als een echte olifant draagt hij passagiers op zijn rug: een harige, witte cavia en een zevenslaper met een parasolletje. Hij wordt geleid door een rechtop lopende hond. Erachter loopt een paard. Op de voorgrond zien we het publiek dat bestaat uit diverse boerderijvogels, alsmede konijnen. Op de achtergrond komen daarbij nog wat honden, schapen en varkentjes. En daarachter, als we heel goed kijken staat een circustent met een vrolijk vlaggetje erop. Beatrix Potters ‘miniature animal circus’, dat is duidelijk. En een circus reist rond, dat is een gouden greep. Daarmee geef je een deel van de 38 tekeningen en vijf resterende aquarellen een functie. Veel tekeningen laten de natuur in Potters Lake District zien of de dieren van de boerderijen om haar heen. Verder beschikte ze over een hele voorraad ongebruikte tekeningen van haar eigen huisdieren, waaronder behalve honden en katten ook tamme ratten, konijnen en muizen. Voor de tekeningen die ook daarin niet te passen waren, met elfjes en dansende schoenen, verzon Potter iets anders. Rondtrekkende circusartiesten plegen 's avond bij het knusse kampvuur verhaaltjes te
vertellen. Over oude kennissen, over merkwaardige gebeurtenissen. De artiesten ontmoeten op hun reis veel interessante lieden die op hun beurt weer verhaaltjes en sprookjes vertellen. De plot is simpel, een kale cavia krijgt door een haargroeimiddel plotseling een overmaat van haar en vlucht weg van zijn soortgenoten. Hij komt uiteindelijk de circusdieren tegen: een zwart varkentje, een terriër, een oude damesfret, een dameszevenslaper die de hele tijd indut en een pony. Plus een brutale en diefachtige spreeuw die voor de publiciteit zorgt. Deze dieren nemen de overharige cavia liefderijk in hun gezelschap op en dan beginnen de avonturen.
Paginalange verhalen van de Herdwickschapen bijvoorbeeld, die meteen verklaren waarom ze van ‘Mistress Heelis’ geen bel hoeven te dragen. Wij grazen solitair. Ze zijn ook trots op hun ras, al tijdens de Romeinen graasden zij in deze rotswoestijn: ‘UNBEATEN’ staat er dan ook met hoofdletters.
Een ander schapenverhaal gaat over een mooi, maar lui boerenmeisje dat stiekem door een oude heks haar wol laat spinnen. Maar eenmaal getrouwd, zal ze
| |
| |
zelf aan de slag moeten gaan. Nee hoor, het oude vrouwtje verschijnt op het bruiloftsfeest. Haar losse onderlip, gladde duim en platte voeten zijn desgevraagd te wijten aan het spinnen, zodat de kersverse echtgenoot besluit dat zijn bruid dit werk nooit meer hoeft te doen en ze nog lang en gelukkig leven. Dit verhaal heeft geen moraal, reageert het paard verontwaardigd. En dat vind ik leuk, voor 1929. Leuker dan een dierenartshond die bij de zieke big een ‘dognosing’ stelt.
Er zitten ook andere passages in The Fairy Caravan die best aardig zijn. De zelfspot van Potter: haar dieren vragen zich af of ze ook met klompen aan slaapt. Het protest van de dieren tegen die akelige auto's, die niet alleen gevaarlijk zijn, maar ook asfaltwegen eisen die de natuur verpesten en de paarden en ezels uit het transport verdringen. Vooral het verdwijnen van oude bomen stuit op verontwaardiging bij de verteller, die soms in de ik- of de wij-vorm spreekt en dan erg op Mistress Heelis lijkt. Dat sommige dieren bang zijn voor andere is eveneens grappig en ook het dialect van de boeren in het Lake District is leuk, maar helaas gebruikte Potter ook weer allerlei zelfgemaakte en bestaande liedjes.
Voor de lezer blijft The Fairy Caravan een ongeregeld zootje. Potter was een auteur van de zeer korte baan en zichtbaar geen lange-afstandrijdster. Aan het slot loopt het werkelijk uit de hand als er tegelijkertijd op één plaats drie verhaallijnen worden afgewerkt. Door een stuk of twintig nieuwe tekeningen weet Potter in ieder geval visueel een beetje continuïteit in The Fairy Caravan te krijgen. Je kunt heel goed zien welke nieuw zijn. Niet alleen omdat de circusdieren erop te zien zijn, maar ook omdat ze veel simpeler zijn dan de rest. Potter wilde er kennelijk niet teveel tijd aan besteden. De helft van de nieuwe tekeningen zit in het begin, zodat de lezer enigszins wordt voorbereid op het centrale tafereel van het miniatuur dierencircus. Je kunt je heel goed voorstellen dat een kwaliteitsuitgeverij destijds dit wanhopige knip-en-plakwerk weigerde, zelfs van een kip met gouden eieren als Potter.
In het voorwoord legt ze zelf al een verbinding met de Amerikanen, die minder kieskeurig waren en verontschuldigt ze zich meteen ook voor de geringe kwaliteit. ‘Through many changing seasons these tales have walked and talked with me. They were not meant for printing; I have left them in the homely idiom of our old north country speech. I send them on the insistence of friends beyond the sea.’ Ze verklaart daarom in een lijstje achteraan ook een stuk of zestig woorden, waaruit blijkt dat ze erg goed op de hoogte was van de landbouw in haar omgeving.
| |
The Tale of Little Pig Robinson
Haar drieëntwintigste (dus eigenlijk vierentwintigste) en ook minder bekende verhaal schreef Potter op Amerikaans verzoek. Het verscheen in 1930 en dit keer in
| |
| |
hetzelfde jaar ook in Engeland. Het omslag van The Tale of Little Pig Robinson belooft veel. Er staat een prachtige aquarel op van een varken in een stoel op het strand die in een verrekijker loert met palmen op de achtergrond. Dat varken lijkt meer op een oude zeug dan op een jonge big. Niet alleen vanwege de jurk moet je aan Potter zelf denken. Potter was al heel lang met het gegeven bezig. Er is een brief aan haar vader, gedateerd op 3 april 1883, waarop Potter later heeft geschreven: ‘worth keeping - an early impression leading to Pig Robinson.’
Toch is ook The Tale of Little Pig Robinson een onhandige collage van verschillende verhalen in verschillende stijlen. Een en ander begint met een verhaaltje uit de jeugd van de verteller, over een visserdorpje waar ze als kind haar vakantie doorbracht. Het gaat eigenlijk over een poes die boodschappen doet. Inmiddels hebben we de lengte van de tekst van een ‘klassieke Potter’ al lang overschreden. Vervolgens volgt een lang verhaal over het liedje ‘The Owl and the Pussy Cat’, waarin een eiland voorkomt met een varkentje dat een ring door zijn neus heeft. In de negentiende eeuw heeft Potter een aantal tekeningen bij Edward Lears ‘The Owl and the Pussicat’ gemaakt, maar die heeft ze jammer genoeg niet voor dit boekje gebruikt. Ook dat varkentje met de ring in de neus, Robinson, moet boodschappen doen, in een verhaaltje dat lijkt op Potters Pigling Bland. Eindelijk komt Robinson in een kroeg een zeeman tegen, een kok die hem meetroont naar zijn schip, waarvan de gezagvoerder luistert naar de naam Barnabas Butcher. Die ‘kaptein slager’ wil altijd iets speciaals eten voor zijn verjaardag, hoort Robinson, die maar grote hoeveelheden pap blijft verorberen die de scheepskok hem voorzet, ook al waarschuwt de scheepskat hem meermalen. Terwijl ook zijn tante hem nog zo had gewaarschuwd voor van alles en nog wat, waaronder met name ‘ship's cooks’.
Net als alle domme personages van Potter overleeft Robinson zijn avontuur. De kat helpt hem te ontsnappen en eindelijk bereikt hij zijn eiland.
En dan begint het eilandverhaal? Wie daarop hoopt, heeft pech. Zoek dat maar op in Robinson Crusoë, zegt de verteller, want het eiland van onze Robinson lijkt erg op dat oude eiland, zonder de nadelen daarvan. Dat laatste is zwak uitgedrukt: big Robinson is in een waar luilekkerland terechtgekomen. ‘He grew fatter and fatter and more fatterer; and the ship's cook never found him’ is de slotzin. Dat ‘fatterer’ is een echo van het ‘curiouser’ uit Lewis Carroll. En de gemene scheepskok beschikt over beide benen, maar is toch een collega van Long John Silver. Hiermee is Potters laatste boekje een hommage aan vier literaire voorgangers: Daniel Defoe, Lewis Carroll, Edward Lear en Robert Louis Stevenson.
| |
Potter in Amerika
De relatie tussen Beatrix Potter en Amerika is een verhaal apart. De boekjes
| |
| |
maakten al voor de Eerste Wereldoorlog een succesvolle overtocht naar de andere kant van de oceaan. En sommige verhalen bewerkte ze speciaal voor de Amerikaanse markt. Het succes van Potter in Amerika verklaart ook de aanwezigheid van vergelijkbare uitgaven of wellicht navolgers. Zo stuitte ik op een Amerikaanse Peter Rabbit. Auteur is Thornton W. Burgess, die maar liefst 170 dierenboekjes heeft gepubliceerd, heel wat meer dan Beatrix Potter. Ik heb er twee van gelezen: The Adventures of Peter Cottontail uit 1914 en Mrs. Peter Rabbit, het boekje waarin Peter trouwt met juffrouw Fuzzytail en vier kinderen krijgt, uit 1919. Bij Potter is hij nooit getrouwd, in tegenstelling tot zijn neef Benjamin Bunny. Het is direct duidelijk dat deze Peter niet in Engeland woont. Een van zijn vriendjes heet Jimmy Skunk. Verder heb je nog Unc' Billy Possum en Old Man Coyote. En stinkdieren, opossums en coyotes komen alleen in Amerika voor. Uit de namen valt al af te leiden dat Burgess eerder aansluit bij de negentiende-eeuwse Amerikaanse traditie van de Uncle Remus-verhalen met Br'r Rabbit, dan bij Beatrix Potter.
Zou Burgess sterk hebben geleund op The Tale of Mr. Tod (1912)? Een das steelt de konijnenbaby's van Benjamin Bunny onder de ogen van diens oude vader vandaan en wil vervolgens in een van de huizen van de vos uit de titel een pastei van hen bakken. Want wat doe je anders met konijntjes? De vos weet dat niet en probeert de das een poets te leveren, maar die heeft dat door. Terwijl de roofdieren vechtend over de klavers rollen, bevrijden Benjamin Bunny en Peter Rabbit de kleintjes. Eind goed, al goed voor de lezer die niet in slaap is gevallen. Uncle Remus, denkt die lezer en dat vond Beatrix Potter zelf ook wel, gezien haar brief aan de uitgever, die het manuscript begeleidde. Als kind is Potter sterk beïnvloed door de verhalen van Joel Chandler Harris, zeker wat haar konijnen en vossen betrof. In 1893 probeerde ze zelfs de Remus-verhalen te illustreren, maar het bijpassende landschap lukte haar niet. Maar in 1911 publiceerde Potter The Tale of Timmy Tiptoes speciaal voor de Amerikaanse markt. De eekhoorn-held was grijs in plaats van rood, een van zijn vriendjes is een chipmunk en er komt een Amerikaanse zwarte beer in voor. Nog geen Jimmy Skunk, Unc' Billy Possum en Old Man Coyote, maar een flink eind in die richting.
Wat Burgess precies overgenomen heeft van zijn Britse collega, is mij niet helemaal duidelijk. Hij schreef al vier jaar kinderboekjes over dieren toen The Adventures of Peter Cottontail verscheen. Volgens zijn uitgever koesterde hij hoogstaande ideeën om kinderen de liefde voor de natuur bij te brengen. Hoopte hij van Potters konijnensucces te profiteren? Cotton-Tail is een broertje van Peter in het eerste verhaal van Potter. De reden dat Peter bij Burgess zijn gewone achternaam Rabbit veranderde in het chiquere Cottontail heeft dus misschien niets met Potters verhaal te maken. Een paar jaar later heet Peter gewoon weer Rabbit en krijgt ook zijn echtgenote deze achternaam.
| |
| |
Ik zou graag weten wat Beatrix Potter vond van het werk van Burgess. Het verscheen bij Little, Brown and Company in Boston, geen onbekende uitgeverij. Ze moet er ooit op attent zijn gemaakt, zeker toen ze vanaf 1925 intensief correspondeerde met Amerikanen als mevrouw Moore.
De verhalen van Burgess zijn per boekje veel langer dan die van Potter rond 1915. Een cruciaal verschil is dat hij zijn werk niet zelf illustreerde. Harrison Cady tekent de dieren nogal antropomorf. Nooit rennen ze op vier poten rond. Cady's Peter ziet er nogal knullig uit. Een hommage aan Potter kan ik Cady's werk dan ook niet noemen.
| |
Navolgers
De bekendste is Jill Barklem die vanaf het begin van de jaren tachtig de wederwaardigheden vertelt van de muizen in Brambly Hedge. De dieren lijken zo weggelopen uit The Tailor of Gloucester of Mrs. Tittlemouse en het interieur komt vrijwel rechtstreeks uit het poppenhuis in Two Bad Mice. De verhalen van Barklem zijn anders, het zijn de gebruikelijke avonturen die dieren in honderden kinderboeken beleven. Opmerkelijk - maar toch weer die poppenhuizensituatie - zijn de talloze doorsneden die ze tekent en beschrijft. We kunnen in alle mogelijke muizenhuisjes en -kastelen en -bootjes kijken. Barklem kan zowel vertellen als illustreren. Ze heeft ook gezien dat haar verhaaltjes niet te lang moeten zijn en consistent moeten blijven. Van haar geen Fairy Caravan of Little Pig Robinson. Het zou mij niet verbazen als Warne ooit aan Barklem vraagt om een vervolg te maken op Potters muizenverhaaltjes, plus een vervolg op Samuel Whiskers omdat die oude rat door Potter ook al zo grappig is getekend.
Behalve de eerder genoemde Aris zou ook misschien Margaret Tempest de kwast van Potter hebben kunnen overnemen. Zij illustreerde de Little Grey Rabbit-verhalen van Alison Uttley. Ik ken alleen het eerste uit 1929: The Squirrel, the Hare and the Little Grey Rabbit. Eigenlijk een verhaal over het kleine grijze konijn dat met de eekhoorn en de haas in een huisje woont. Er is een wezel in het bos komen wonen, horen ze tot hun ongenoegen. Als Assepoester moet het konijn de hele dag sloven voor eekhoorn en haas die ook nog praatjes hebben over het eten. We krijgen een stukje plagiaat uit Peter Rabbit als de kleine grijze voor dat eten uit de tuin van de boer worteltjes steelt, een zak over haar kop krijgt en probeert weg te rennen terwijl ze klappen met een riek incasseert. Ze besluit om voortaan maar zelf worteltjes te telen en vraagt aan de wijze uil hoe dat moet. Die wil als betaling haar staartje - een verwijzing naar de uil bij Potter. Ze redt eekhoorn en haas door slimheid letterlijk uit de oven van de wezel (echo uit Mr. Tod), die zo dankbaar is dat ze haar voortaan in de watten willen leggen. Zelf Assepoester willen spelen. Maar het kleine grijze konijn wil graag werken, antwoordt ze, al- | |
| |
leen af en toe in een schommelstoel zitten en een feestje. Wat een prachtige moraal en in dit eerste verhaal wordt al aangekondigd dat het konijn haar staartje zal terugkrijgen. Peter haalde later zijn blauwe jasje terug, maar dat voorspelde Beatrix Potter ons niet.
De tekeningen van Margaret Tempest zijn fris, een beetje lievig, maar niet zoetig. Was Ferdinandusse iets te simpel over het antropomorfe karakter van Potters dieren: voor de Little Grey Rabbit-verhalen zou hij gelijk hebben gehad.
Ik heb altijd gedacht dat geen andere tekenaar aan Potters al gepubliceerde verhalen mocht komen. Er is echter ene Charles Santore die zich aan Peter Rabbit waagde. Van zijn werk heb ik nooit een voorbeeld gezien. Wel van de nieuwe plaatjes die Michael Hague in 1995 bij Peter Rabbit tekende. Hague is een bekende tekenaar die al veel klassieke kinderboeken had geïllustreerd. Maar zijn Peter Rabbit is veel te Amerikaans: felgekleurd en enigszins karikaturaal. Kortom, beter geschikt bij het werk van zijn landgenoot Thornton W. Burgess.
Het oeuvre van Potter vertooont in bepaald opzicht een groot nadeel vergeleken met andere klassieke kinderverhalen. Alice in Wonderland en The Wind in the Willows bijvoorbeeld, zijn vooral bekend gebleven door de briljante tekeningen van respectievelijk John Tenniel en Ernest Shepard. Maar beide verhalen blijven boeien, ook al zijn ze geïllustreerd door tekenaars van een nieuwere generatie, zoals recent de onvermijdelijke Lisbeth Zwerger.
Er is ook een andere, nieuwe Peter Rabbit. Op tv zijn geregeld de (Japanse) Potter tekenfilms te zien uit de periode 1992-1996 die de liefhebbers even betreurenswaardig ver verwijderd van de originele tekeningen vinden als de Kuifje-films. Hoewel het verhaal (ook het verhaal in de tekeningen) van bijvoorbeeld Peter Rabbit minutieus wordt gevolgd, zijn de dieren gladder weergegeven dan bij Potter. Moeder konijn lijkt dan soms ook meer op een Potter-muis dan op een Potterkonijn. De konijnen moeten er dynamischer uitzien, vindt de uitgever van de bij de serie uitgegeven boeken. Maar die vergeet dat de verhalen van Beatrix Potter staan of vallen met haar eigen illustraties bij haar eigen teksten.
Waarom laat de expositie in Kasteel Groeneveld niet werk van tekenaars als Aris, Hague, Tempest en Barklem zien? Er hangen er een paar - van Jet Boeke, Dick Bruna, Max Velthuijs en Marten Toonder (de laatste staat niet in het boekje) die op het werk van Beatrix Potter zijn geïnspireerd. Maar er is veel meer. Neem William Steig - nu in het nieuws met zijn verfilmde Shrek. In Dominic en Gorki Rises (1972 en 1980) tekende hij juist gevangen gans. Die vogel lijkt heel erg op Jemima Puddle-Duck. Een ding is zeker, in de honderd jaar dat de wereld van Peter Rabbit bestaat, heeft hij velen geïnspireerd. |
|