Wie laat Iejoor nu glimlachen?
Bij het zien van die lachende ezel noest ik denken aan Annie M.G. Schmidt, die na het zien van de tekenfilm Alice in Wonderland schreef: ‘O, Amerika, blijf toch van het Europese speelgoed af.’
De erven Milne hebben ‘Winnie-the-Pooh’ aan Disney verkwanseld. Ze zullen er wel rijk van geworden zijn, maar voor eeuwig zullen ze misprijzend bekeken worden door Poeh en Knorretje en Uil en Iejoor en Roe en Teigetje, de grote goden uit mijn kindertijd - A.A. Milne was hun schepper en E.H. Shepard hun tekenaar. De dunne boekjes die nu nog over hen verschijnen, zijn apocrief, weg ermee.
Iejoor was mijn held. Hij was zo treurig dat je om hem moest lachen. Hij verloor zijn staart, die staart werd de trekbel bij Uil en Uil was een onderwijzer die hoog in een boom dacht dat hij veel meer was dan een onderwijzer en daar hadden ook de echte onderwijzers in de tijd dat ik jong was, nogal last van. Ik had al snel door dat Iejoor van zijn eigen treurigheid hield, hij was er gewoon verslaafd aan. Op zijn verjaardag krijgt hij van Knorretje een kapot ballonnetje en van Poeh een leeggelikt honingpotje. Hoe groot was het ballontje?, vraagt hij aan Knorretje. Bijna zo groot als ik, zegt Knorretje. Dat dacht ik al, zegt Iejoor, mijn lievelingsgrootte.
En dan komt het mooiste.
Ik las het wel honderd keer, en later moest ik eraan denken toen ik Wachten op Godot zag, waarin het hele leven wordt teruggebracht tot iets wat volmaakt nutteloos is, maar het aardige van Iejoor en het honingpotje is dat aan het nutteloze van alles een zekere poëzie wordt gegeven - hij stopt het kapotte ballonnetje in de lege honingpot en haalt het er weer uit. 't Gaat erin en 't gaat eruit, zegt hij. ‘As happy as could be’, staat er, maar toch deed Iejoor het zonder glimlach, dat is zeker.