| |
| |
| |
Over de dood die niet bestaat V
De boeken van Anne Holm
Kitty Nooy
Door een vervelende digitale miscommunicatie is in de vorige Literatuur zonder leeftijd een eerste proefversie van Kitty Nooys bijdrage aan de serie rondom de Deense schrijfster Anne Holm gepubliceerd. Ter rectificatie en excuus publiceren we nu de juiste versie van Nooys artikel over de drie in het Nederlands vertaalde boeken van Anne Holm. Deze boren alledrie de wezenlijke thema's van het menselijk bestaan aan: liefde, dood, God en de zin van het leven.
Er is een schilderij van Frans Hals dat hij nooit schilderde: de afbeelding van een jongen in een ouderwets kostuum. Het hangt aan de muur in het ouderlijk huis van Peter, de hoofdfiguur van het gelijknamige boek. Dit toverschilderij draait voor even de rollen om. De jonge toeschouwer neemt het niet in zich op, maar wordt opgenomen in een wondere wereld waarin van alles te ontdekken is over zichzelf en de ander, over goed en kwaad, dood en liefde. Godfried Bomans gebruikte dit motief al voor zijn Erik of het klein insectenboek. Net als Erik wordt Peter via het schilderij een spannende jongensdroom binnengevoerd, een droom die het avontuur van het leven blijkt te omvatten.
In een buitenwijk van Kopenhagen, jaren zestig, verveelt een jongen zich stierlijk. Hij beschouwt zijn leven als zinloos, totdat de jongen op het schilderij voorstelt hem iets spannends te laten zien en te beleven waar ook nog veel van te leren valt. Peter gaat gretig op dat voorstel in. Op zijn reis door het verleden belandt hij van de ene strijd in de andere: de Korinthische oorlog van 395 voor Christus bij Haliartos in Griekenland, de laatste levensdagen van koning Rufus, eind juli 1100 in Engeland, waar de Angelsaksen en de Normandiërs tegen elkaar vochten, en maart 1655, in de tijd van Cromwell en het Verzegelde Complot. Telkens ontpopt hij zich als de held die uitkomst biedt, onversaagd overal op afstapt en slimme ideeën heeft. In enkele gevallen hebben zijn daden zelfs invloed op de loop van de geschiedenis.
Wezenlijker dan de spanning van de oorlogssituaties zijn Peters ervaringen met vriendschap. De mooiste ervaring van trouw en onvoorwaardelijke vriendschap is die met Kimoon, een Griekse jongen. Kimoon is oprecht, houdt rekening met de gevoelens van Peter, verlangt niets terug en heeft altijd een goed humeur. Zowel Peter als Kimoon zijn meermalen bereid iets voor de ander op te
| |
| |
offeren, zelfs hun eigen leven. En dus rouwt de lezer bij het onherroepelijke afscheid met Peter mee, om het verloren gaan van zoiets dierbaars. Van de anderen die Peter op zijn reis ontmoet, is minder te verwachten. Nick is meestal ernstig, omdat hij weinig reden tot lachen heeft, Torquil is ronduit knorrig en Rosamunde een en al gekheid. Toch ontstaat met ieder van hen een band van vriendschap. Later wordt duidelijk waarom dat is. Ze blijken allemaal, Peter incluis, afstammelingen te zijn van Kimoon. Het goede leeft in hen voort. De gedachte dat het leven altijd voortgaat en ‘dat de dood niet bestaat’, is de troostrijke slotregel van het boek.
| |
David ontdekt de wereld
Peter mag dan het verhaal zijn dat de Nederlandse lezers mede dankzij de pleidooien van Sjoerd Kuyper het beste kennen, in Denemarken, Engeland en Amerika rekent men David ontdekt de wereld tot de klassiekers. Jaarlijks worden er nog 30.000 exemplaren van verkocht, waardoor het totaal de twee miljoen al heeft overschreden.
In David ontdekt de wereld toont Holm aan hoe een mens door lichamelijk, psychisch en emotioneel geweld blijvend schade kan oplopen. Het verhaal is nogal triest. David heeft zijn jeugd in een concentratiekamp gesleten, waar alles grauw en eentonig was, het leven onmenselijk. De mannen zijn uitgeblust door het zware werk en het vieze eten, de bewakers over het algemeen onmensen tot het ondenkbare gebeurt: een van hen geeft David de kans te ontsnappen. Het ongeloof van de jongen, zijn angst en wantrouwen zijn uitermate reëel. Tot weken na zijn wonderbaarlijke ontsnapping denkt David zeker te weten dat het een barbaars plan is om hem eerst lekker te maken met zijn vrijheid en hem dan alsnog te doden. Hij waagt de vluchtpoging, omdat hij niets te verliezen heeft, en gaat op zoek naar zijn moeder die in Denemarken woont.
Op zijn zoektocht naar haar moet hij alles leren over het gewone leven. Niet alleen hoe je met mes en vork eet, maar ook hoe je kan genieten van alles wat het leven de moeite waard maakt. Voor het eerst van zijn leven ziet hij de schoonheid van kleuren, hoort hij de prachtige tonen van vioolmuziek. Alle zintuigen komen aan bod, zelfs die van de tastzin. Aanvankelijk durft hij niemand aan te spreken, laat staan aan te raken. Als iemand alleen al naar hem wijst, wordt hij van binnen helemaal stijf en krijgt hij haatgevoelens. Pas door de liefde komt er aanraking in zijn leven. De eerste die hij streelt zonder erbij na te denken, is een hond. Daarop likt de hond zijn hand, ‘zo ontdekken David en de hond dat ze vrienden waren geworden’.
David bezit niets van materiële waarde. Hij leert echter al snel dat glimlachen belangrijker is dan een bed, want een bed kan hij niet meenemen, zijn glimlach
| |
| |
wel. Leergierig als hij is, leert hij zichzelf lezen van gevonden papiersnippers. Dit raakt aan een van de meest fascinerende onderdelen van het boek: het kind leert zichzelf alles, ook omdat hij te bang is om iemand iets te vragen. Door zijn nieuwe ervaringen te combineren met dingen uit zijn herinnering reconstrueert hij gaandeweg de puzzel van zijn verleden: de bewaker die hem heeft laten ontsnappen blijkt achteraf wel vaker voor
David en King
David te hebben gezorgd. Het vieze goedje dat hij de jongen liet drinken is geen gif, zoals David altijd dacht, het smaakt naar de vitaminen met melk die hij onderweg proeft. Toch heeft het kind van begin af aan zeker geweten dat de man hem haatte. Als David de menselijke mengeling van tegenstrijdige haat-liefde gevoelens ervaart, begrijpt hij dat de man verliefd moet zijn geweest op zijn moeder en haar heeft helpen ontsnappen. Haar kind had hij in het kamp achtergehouden, uit wraak, omdat zij zijn gevoelens niet beantwoordde. Pas op de laatste dag van zijn dienstverband als bewaker had hij het kind laten ontsnappen.
Hoe meer David op zijn voettocht zelf leert denken, des te meer hij zich herinnert van wat hij vroeger in het kamp heeft geleerd: de wijze levenslessen over schuld, eerbied en verantwoordelijkheid van zijn vriend Johannes, die stierf toen David vier jaar oud was. De lezer leert deze geweldige vaderfiguur pas kennen als hij al gestorven is. Zijn lieve ogen en warme, zachte stem stralen zoveel geborgenheid en wijsheid uit dat de lezer hem direct sympathiek gaat vinden. En dus komt het hard aan als de geest van Johannes achterblijft in het land van het kamp en David alleen verder moet reizen. De lessen van de man leven voort in de gedachten van het kind en vormen zijn geweten.
Zelfs de band met de hond vertoont alle kenmerken van ware vriendschap. Het dier gaat vrijwillig met David mee, de twee helpen en beschermen elkaar en zijn beiden bereid een offer te brengen voor de ander. Zo overwint David zijn angst om geld te wisselen bij een bank, omdat hij eten voor het dier moet kopen. Uiteindelijk is de hond de enige in de drie boeken die daadwerkelijk (bewust en uit vrije wil) zijn leven geeft om zijn vriend te redden.
| |
| |
Het rechte pad dat David volgt, is geschoeid op protestants-christelijke leest. Dat blijkt als David zijn kompas verliest en hij God als zijn kompas wil kiezen. Een God was zeker beter dan een kompas. Maar welke moest hij nemen? Die van de joden vroeg zo veel voordat hij iets teruggaf en David denkt dat hij niets te bieden heeft. Die van de katholieken liet alles aan een vrouw over en David weet niets van vrouwen af. Uiteindelijk kiest hij de God uit de verhalen van Johannes, de God van wie koning David, zijn naamgenoot, heeft gezegd: ‘hij doet mij nederliggen in grazige weiden en voert mij aan rustige wateren’ (psalm 23). Aan het begin van de tocht lijken weiden en wateren alles wat David nodig heeft.
Omdat hij vermoedt dat ook deze God niets voor niets zal geven, probeert hij zonder hulp van bovenaf in te roepen een meisje te redden. Een groep kinderen speelt ‘Davy Crocket en de indianen’, waarbij zij, als indianen, een meisje in een hut vastbinden om haar als Davy Crocket weer te kunnen bevrijden. Als de hut vlam vat en de kinderen niet naar binnen durven, redt David het meisje dat Maria blijkt te heten. David en Maria sluiten vriendschap.
David en zijn twee vrienden - Johannes en Maria - dragen bijbelse namen, de hond heet King. Davids eigen naam lijkt niet alleen op die van koning David, maar ook op die van de held Davy Crocket. In zijn naam schuilt zijn identiteit. Maria vraagt na haar redding: wie ben je? ‘Niet - waar kom je vandaan? of - hoe heet je? of - wat wil je, zoals de mensen anders altijd vroegen.’ Hij antwoordt met een ferm ‘Ik ben David’ en wordt prompt verliefd op haar, omdat ze niet verder vraagt. Ze vindt het genoeg dat hij David is. Tegenover God identificeert hij zich aan het eind van zijn gebeden steevast met ‘Ik ben David. Amen.’ En aan het slot van het verhaal stelt hij zichzelf aan zijn moeder voor met dezelfde krachtige korte zin. Daarom is de Engelse titel I am David adequater dan de Nederlandse vertaling David ontdekt de wereld. De Friese vertaler heeft het beter begrepen: Ik bin David.
Als David afscheid moet nemen van Maria, geeft ze hem een gouden kruisje. Vol verdriet zoekt hij troost in een katholieke kerk, bij gebrek aan beter, en ach... ‘stel je voor dat zijn eigen God daar eens op bezoek was!’ De pastoor, die de stem heeft van Johannes, citeert psalm 23: ‘jou zal zeker niets ontbreken’. Maar David heeft niet meer genoeg aan grazige weiden en rustige wateren, zelfs zijn vrijheid lijkt hem zinloos, nu hij weet dat er liefde bestaat en dat die niet is weggelegd voor een jongen als hij: een jongen op de vlucht. Hij heeft geen hoop meer en wijst in een gebed verdere goddelijke hulp van de hand. Dat verandert radicaal als David een foto van zijn moeder ziet en haar naam te horen krijgt. Met vernieuwde kracht zet hij zijn zoektocht voort. Die nacht slaapt hij in een stal buiten de stad, hetgeen - onder verwijzing naar het kerstverhaal - een
| |
| |
nieuwe geboorte symboliseert. ‘Nu zou niemand hem meer tegen kunnen houden.’
In alle verhalen speelt het geloof in God een rol. Soms onopvallend, zoals in De lucht werd rood, waar de personages steun zoeken in hun geloof op de momenten dat ze voor moeilijke situaties staan. Midden in een gebombardeerde stad kan een mens niet veel meer doen dan het leven van zichzelf en dierbaren toevertrouwen aan een hogere macht: ‘God moet jullie maar beschermen, want ik kan het niet meer’. Een vrouw met een babytje zingt als een soort mantra: ‘Oh Lieve Heer ik kan niet meer’.
In Peter speelt het geloof een prominentere rol. Aanvankelijk twijfelt Peter of God wel bestaat, ‘al zou hij al spoedig aangenomen worden’. Op zijn reis ontmoet hij mensen met andere overtuigingen, zoals de katholieke Rosamunde. Er doen zich grappige situaties voor als Peter in de Griekse oudheid belandt, waar men in verschillende goden gelooft: ‘een mooi stelletje schavuiten’. Jezus zal pas over een paar eeuwen geboren worden, terwijl Peter Onze Lieve Heer in het Deens aanroept. Het geloof is voor de verschillende personages een belangrijk onderdeel van het leven, maar het blijft in ieder boek een natuurlijk onderdeel van het verhaal.
Tom en Louise
| |
Structuur
De zoektocht van David naar zijn moeder en zichzelf loopt heel waarheidsgetrouw niet via een lineaire lijn, maar als een spiraal. David ontmoet een groot aantal obstakels die hem regelmatig doen terugvallen in de wereld van de dood waar hij vandaan komt, voordat hij definitief kan kiezen voor het leven en alles wat daarbij hoort. Na zijn ontsnapping vlucht hij dagenlang angstig voort, baant zich een weg door doornstruiken en glijdt uit in een modderpoel. Doodmoe wil hij blijven liggen, maar zijn voeten lopen verder. Nog helemaal in de greep van de oude patronen.
Als verstekeling maakt hij aan boord van een schip de oversteek naar een ander land. Als hij ontwaakt op de rotsen van het nieuwe land, ervaart hij wat
| |
| |
schoonheid is en besluit hij te willen leven. Vanaf nu is David de baas over zichzelf en over zijn voeten. Hij neemt besluiten en kiest als vrij man. Hij gaat zelf nadenken, maar aan zijn ogen is nog te zien dat hij anders is: ‘het zijn de ogen van een oude man, die zoveel van het leven heeft gezien dat hij geen moed meer heeft te leven. Ze zijn niet eens wanhopig, ze zijn alleen stil, afwachtend en oneindig eenzaam’. Hij wast zich om al het oude achter zich te laten, het lijkt erop alsof hij zichzelf doopt. Als hij door een jongen in elkaar geslagen wordt, wast hij zich opnieuw in een beekje. Niet alleen door water wordt David gereinigd, ook door vuur - waarna hij zich ten derde en laatste male wast. Door het voltrekken van deze oerrituelen is hij lichamelijk vrij van de erfenis van het kamp.
Hij stilt voor het eerst zijn honger met iets wat lekker smaakt (een gevonden sinaasappel) en lijkt volmaakt gelukkig. Maar als hij na enige aarzeling Maria naar huis volgt en bij haar familie geborgenheid leert kennen, ziet hij in dat iedereen ergens thuis hoort, maar hij zou David blijven, ‘een jongen op de vlucht die niet wist waarheen’. Hij gaat weg en de geschiedenis herhaalt zich. David komt weer in een nieuw land en het is er ‘bijna even mooi als toen op de rots’. De sinaasappelboom verwijst naar de eerder gevonden sinaasappel. Net als eens door de doornen baant hij zich nu een weg tussen bomen door. David heeft zich gerealiseerd dat vrede en vrijheid niet het allerbelangrijkste zijn, maar dat een leven zonder liefde geen leven is. Daarom is er ook van alles veranderd. Dit keer gaat hij een huis in zonder aarzeling en nu kan hij niet meer nergens aan denken. Hij wordt niet meer omschreven als een wonderlijke jongen, maar men zegt ‘iemand heeft zijn hart gebroken’. Dan ziet David een foto van zijn moeder. Haar ogen ‘zien eruit alsof ze veel weet’, net als Davids ogen, maar ‘toch glimlacht ze’. Dat verandert alles definitief.
David hernieuwt zijn besluit niet te willen sterven. In tegenstelling tot voorheen is hij nu een jongen die op de vlucht was en wist waar hij heen moest. Zijn vlucht, een tocht door sneeuw en ijs - steeds hoger en kouder - wordt beschreven als een witte hel. ‘Het was net als toen hij naar Saloniki liep’ aan het begin van zijn vlucht; zijn benen blijven doorlopen zonder dat hijzelf iets wist of iets wilde. Al realiseert hij zich ditmaal dat hij moet denken, toch valt hij net als toen en verliest het bewustzijn. Hij wordt gevonden en meegenomen door een boer. Het leven op de boerderij wordt meermalen letterlijk vergeleken met dat in het kamp. De boerenfamilie is daarentegen het tegenovergestelde van het liefdevolle gezin dat hem geborgenheid gaf - anders dan Davids vriendinnetje Maria doet het dochtertje van de boer bijvoorbeeld nooit iets om iemand blij te maken. Juist in de harde tijd bij de boer overwint David de emotionele beschadigingen van zijn kamptijd en dan lukt het hem opnieuw te vluch- | |
| |
ten. Volgens de voorbijgangers staan zijn ogen vanaf dit moment helder. Dat hij inderdaad veranderd is, blijkt als het ondenkbare gebeurt: het beschadigde kind is voor een tijdje ‘bijna vergeten dat hij bang was’. Daardoor let hij niet goed genoeg op en is voor de laatste keer weer terug bij HEN, zijn vlucht ‘eindigde waar hij begonnen was... voor een van hun geweren. O Het schot dat al onderweg was sinds de nacht dat hij heel rustig op de grote boom afging die langs de weg stond naar de mijn, buiten het kamp. Alleen zou hij nu niet rustig kunnen lopen, nu hij ondervonden had hoe heerlijk het kon zijn om te leven. Zijn wens om te leven zou hem aanzetten tot rennen; dat besefte hij. En dan zouden Zij hem de baas zijn geworden.’ Gered door zijn hond belandt hij ten slotte op het schip naar zijn eigen land, maar in tegenstelling tot zijn vorige bootreis dit maal zonder zich te
verstoppen. De zee is ‘even blauw als toen op de rots’.
Al deze verwijzingen en herhalingen maken van David ontdekt de wereld een bijzonder hecht verhaal. De genuanceerde veranderingen tonen de groei die de jongen doormaakt - van een mens in gebondenheid, via een strijd om vrijheid, tot het leven in verbondenheid. Het kind ontwikkelt zich langs symbolische wegen tot de mens die hij moet zijn: David.
| |
De waanzin van de oorlog
Van de drie boeken van Anne Holm die in het Nederlands vertaald werden, heeft De lucht werd rood de meest expliciete boodschap, die van de waanzin van oorlogvoeren. Uitgangspunt is het bombardement op Kopenhagen ten tijde van de Napoleontische oorlogen. Samen met de Deense Louise en de Engelse Tim verwondert de lezer zich over de absurditeit van deze geweldsgolf tegen de vreedzame burgers van de hoofdstad van Denemarken.
De Engelsen willen de Deense vloot hebben, omdat ze bang zijn dat die anders in handen van Napoleon valt. Ze kunnen ongehinderd aan land komen en doorlopen ‘alsof ze een boswandeling maken’, omdat de Denen niet geloven dat de Engelsen een beschaafd land zullen aanvallen. Maar het tegendeel is waar. De meest moderne granaten worden ingezet om Kopenhagen plat te branden, met inwoners en al. De missie van de kinderen om de vechtende volwassenen tot bezinning te brengen, mislukt. In het begin lijkt oorlog voeren Tim nog wel spannend. Ook de inwoners van Kopenhagen realiseren zich niet wat hen precies te wachten staat: ‘het is net of het feest is’. Bij de eerste aanvallen gaan velen zelfs opgewonden naar het spektakel kijken. Maar als de bommen eenmaal vallen, ervaren de mensen wat een oorlog echt inhoudt en vraagt iedereen zich af of een paar schepen al deze verschrikkingen wel waard zijn.
Net als in David ontdekt de wereld en Peter krijgen de hoofdpersonen in De lucht werd rood een bijzondere band. Nadat ze elkaar een keer vluchtig ont- | |
| |
moet hebben, vertrouwen ze elkaar al genoeg om samen de gevaren te trotseren, ook al komen ze van vijandelijke kampen. Zelfs de kloof tussen jongen en meisje wordt overbrugd met wederzijds respect en vriendschap. Tim vindt Louise net zo sterk als een jongen, al ziet ze er zo klein en teer uit, ja, eigenlijk was ze veel beter dan een jongen, want ze was nooit eigenwijs als hij iets beter wist. ‘Geen klacht had hij gehoord.’ Louise oordeelt net zo gunstig over Tim, omdat hij niet zo zelfverzekerd is als andere jongens, ‘met hem kon je praten’. Hij was aardig en rechtvaardig, en ook leuk. Opnieuw wagen beiden verschillende malen hun leven voor de ander.
Volwassenen en vooral bestuurders moeten het bij Holm, en zeker in De lucht werd rood, ontgelden. Ze krijgen niet alleen de schuld van de oorlogen, ze deugen van geen kant. ‘Hartstikke onredelijk waren ze; volwassenen begrepen ook nooit wat; met volwassenen wist je het nooit; soms zou je denken dat ze enkel kinderen kregen om die te pesten; volwassenen luisteren toch nooit’ en ‘moeders zijn daarvan nog de grootste zeurkousen’. Als Louise aan het begin van het verhaal mijmert: ‘zelfs volwassenen zouden niet gaan vechten als alles zo stil en vredig was’, wordt deze kinderlogica ruw verstoord door de explosies van inslaande bommen en granaten. Louise besluit om nooit zo volwassen te worden ‘dat ik denk dat het nodig is om de lucht rood te maken van vuur en bloed, om wat voor reden dan ook’. Net als Peter wil ze liever ‘helpen alles te reorganiseren’, zodat de mensen leren inzien dat je over dingen kunt praten in plaats geweld te gebruiken.
Voor zover volwassenen gunstig worden afgebeeld, zijn het mensen ‘tegen wie je iets kon zeggen’, zoals Johannes in David ontdekt de wereld en de grootmoeder van Rosamunde in Peter. Deze oude dame is heel wijs, vlug van begrip en vastberaden. Ze had moed voor twee, ‘of ze helemaal niet oud of bang was en: Het gebeurde niet vaak dat je echt met volwassen mensen kon praten, maar Rosamunde's grootmoeder was er een van’. In De lucht werd rood neemt een generaal-majoor de kinderen serieus en vertrouwt ze de gevaarlijke missie toe een boodschap door de vijandelijke linies te loodsen. De man praatte ‘alsof hij ervan uitging dat je kon denken, al was je een kind. Het was heel ongewoon dat een volwassene over iets anders sprak dan poppen of huiswerk’. Goede volwassenen doen tenminste niet alsof je dom bent omdat je een kind bent. Saillant detail: een van deze goede volwassenen heet mevrouw Rahbek. Rahbek was Holms meisjesnaam.
De mensheid kan leren in vrede met elkaar te leven, meent Holm, maar daar moeten de kinderen zelf mee beginnen. ‘Als jullie samen kunnen spelen dan kunnen jullie elkaar toch onmogelijk haten’, redeneert Peter tegenover zijn strijdende vrienden. Verder moet je proberen iets uit te praten zonder er meteen op
| |
| |
los te slaan, ‘zeker niet op mensen die je niet eens kent’, en iedereen moet er maar aan wennen dat er plaats is voor ons allemaal. We moeten ons niet langer opwinden over wat er lang voor wij geboren werden, gebeurd is. Holm benadrukt dat als je maar ver genoeg in de tijd teruggaat, iedereen van dezelfde voorouders afstamt.
| |
Zingeving
Op een dieper niveau gaan de boeken van Anne Holm over het zoeken naar de eigen identiteit. Wie je bent, wordt bepaald door je vrienden en niet door de groepering waartoe je toevallig behoort. ‘Je hoeft er niet trots op te zijn dat je deel uitmaakt van een kudde; je zou er trots op kunnen zijn dat je jezelf bent of iemands vriend.’
De schrijfster benadrukt regelmatig dat vrienden niet alleen mensen zijn met wie je kunt praten en die je begrijpen, vrienden zien jou ook zoals je echt bent. Louise in De lucht werd rood is aan het eind van de avonturen bang van Tim gescheiden te worden, van iemand ‘die haar leuk vond om wat ze zelf was’. Voor hem is ze tenminste niet ‘een van de kinderen’. Zelf ziet ze in Tim ook niet ‘de vijand of een Engelsman of wat dan ook, hij was gewoon Tim’.
Zowel David als Peter als Tim en Louise proberen een antwoord te vinden op de vraag naar de zin van het leven. David maakt zich in de loop van zijn tocht alle dingen eigen die werkelijk van belang zijn. Hij put levensvreugde uit het kijken naar kleuren en schoonheid, uit het luisteren naar muziek en het lezen van boeken. Hij begrijpt niet dat kinderen een hekel hebben aan school, terwijl leren hem een van de heerlijkste dingen lijkt die er zijn - met uitzondering dan van zon en schoonheid. Een mens moet zich zien te onderscheiden van een ezel, daarom leert David vol overgave en doet hij graag aan sport, waardoor je kunt ontdekken hoe goed je lichaam naar je wil luistert: rennen, klimmen, springen en balspelen, en vindt hij het fijn om iets te maken wat nuttig is. De grootste levenslessen legt Holm in de mond van Johannes, de man die David het verschil tussen goed en kwaad uitlegt. Dat verschil te kennen en ernaar te handelen, biedt je de kans op een zuiver geweten. Dat is een wezenlijk onderdeel van mens zijn. Het geeft je karakter en eigenheid, en alleen dat maakt je gelukkig.
Is het verhaal over David een zoektocht naar de vrijheid en de schoonheid van het leven, in Peter wordt de vraag naar de zin ervan expliciet gesteld. De jongen ziet het leven op de eerste bladzijden als betekenisloos. ‘Alles was zo dodelijk vervelend en altijd precies gelijk. Ik zie werkelijk niet dat er iets aan het leven is, het heeft zo weinig zin.’ De gele jongen wil Peter het tegendeel bewijzen door hem de vriendschap te leren kennen. Het helpt: ‘De hele tijd, voor de rest van zijn leven, telkens als hij dacht dat er niet veel aan het leven
| |
| |
was en dat het zinloos was ... telkens zou Peter zich dit herinneren. Kimoon die bestond uit het geloof dat een vriend het belangrijkste van alles is.’
Als Peter inziet dat iets wezenlijks van zijn eerste vriend voortleeft in alle andere vrienden die hij onderweg ontmoet, en ook in zichzelf, begrijpt hij dat het leven zin heeft - omdat de dood niet bestaat. ‘Want niets hield ooit op te zijn..’. Natuurlijk komt er dan ook aan de slechte dingen geen einde en zullen er altijd mensen zijn ‘die te stom waren om in te zien dat allen het recht hebben om te leven - om te zingen en te lachen en te denken en van hun vrienden te houden’, maar er zal ook altijd weer een jongen zijn die weet wat trouw betekent en die om zijn vrienden geeft. ‘En dan was alles immers goed en juist, dan was het helemaal niet vervelend, of onverschillig, of zinloos, of je leefde of niet. Want er was nooit iets echt levends, dat op zekere dag helemaal dood was.’ En dat is een belangrijker geschiedenisles dan wat de boeken ons leren over oorlogen, want die duren maar kort en zijn na verloop van tijd niet meer van belang. Niet voor niets schreef Holm dat haar boek Peter niet over vriendschap gaat, maar over eeuwigheid.
In oorlogstijd, op het scherp van leven en dood, zoals in De lucht werd rood, staat een mens oog in oog met de vraag wat echt van belang is in het leven. Midden in die brandende stad helpen Tim en Louise de boeken van de universiteit in veiligheid te brengen: ‘Het was een heel vreemde en onwerkelijke gewaarwording en toch hadden ze niet het gevoel dat het gek was wat ze aan
Peter en Kimoon
| |
| |
het doen waren. Kopenhagen kunnen ze [de Engelsen] innemen maar alle mooie en wijze dingen die op papier zijn gezet krijgen ze niet.’ Net als David hechten zij aan cultuur en ontwikkeling, maar vriendschap heeft het laatste woord. Het geloof in de menselijke verbondenheid wordt, net als in Peter, meer (eeuwigheids)waarde toegekend dan oorlog en onderlinge strijd. Hand in hand ontvluchten de kinderen de vestingstad. Buiten is de lucht blauw en een voorbijganger drukt hen op het hart: ‘Vergeet wat je hebt gezien, maar vergeet elkaar niet. Dan is deze verschrikkelijke geschiedenis tenminste nog ergens goed voor geweest.’ Ze hebben elkaar nog. Vrijheid en onafhankelijkheid zijn belangrijke voorwaarden voor een menswaardig bestaan. Vertrouwen in jezelf en in de ander, een goed gesprek in plaats van er onmiddellijk op los slaan, helpen daarbij.
| |
Bibliografie
David. Kopenhagen, Gyldendal, 1963. |
David ontdekt de wereld. Vertaald door Heleen Boelen. Met illustraties van Cilia de la Court en omslagtekening van Svend Otto. Amsterdam, Becht; Antwerpen, Diogenes, 1964. Tweede druk: David (tekst uit David van Anne Holm. Vertaald door Heleen Boelen): tekstbezorging, vragen en opdrachten, werkbladen, correctiemodellen. S. Diepers-van Audenhaege en J. Pieters. Antwerpen, De Sikkel, 1975. Zesde druk: David ontdekt de wereld. Haarlem, Becht, 1992. |
Ik bin David. Vertaald door Jan de Jong. Ljouwert/Leeuwarden, Algemiene Fryske Underjocht Kommisje, 1987. |
|
Peter. Kopenhagen, Gyldendal, 1965. |
Peter. Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. Met illustraties van Cilia de la Court. Amsterdam, Becht; Antwerpen, Diogenes, 1966. Tweede druk: Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. Met illustraties van Lydia van Oort. Haarlem, Becht, 1993. |
|
The sky grew red. Londen, Methuen Children's Books, 1991. Niet in Denemarken verschenen. |
De lucht werd rood. Vertaald door Femke Blekkingh-Muller. Met illustraties van Lydia van Oort. Haarlem, Becht, 1992. |
|
|