‘Ja, maar wij zijn hier ook in ..., hè.’ (Zij noemde de naam van haar provincie, die ik hier zal verzwijgen, alsof daar alles mee verklaard was. Ik moest toch begrijpen dat in deze provincie microfoons net zo zeldzaam en moeilijk te verkrijgen waren als dodo-eieren.)
Ik liet deze mededeling even bezinken.
‘Goed, dan,’ zei ik tenslotte. ‘In dat geval breng ik mijn gitaar niet mee en lees ik alleen voor.’
‘Oh? Wat bedoelt u?’
Vage belangstelling in haar stem.
‘Behalve boeken neem ik meestal mijn elektrische gitaar mee. Voor de leeszing, snapt u. Ik lees voor, speel wat gitaar en zing er soms ook nog bij. Maar dat gaat nu niet door.’
‘Oh, dat is eigenlijk wel jammer voor de kinderen. Zoiets is wel leuk. Anders dan anders.’
‘Tja!’
Opeens bleken er toch mogelijkheden te zijn.
‘Wacht eens. Bij de harmonie zullen ze toch wel een microfoon en een zangversterker hebben die ik kan lenen?’
‘Dat weet ik niet, mevrouw. Ik ken de harmonie niet.’
‘Nou, maakt u zich niet ongerust. Ik zorg ervoor dat het in orde komt.’
Een week later stapte ik met boeken, gitaar en versterker uit de auto van mijn schrijversvriend, die mij niet alleen onderdak had verschaft, maar zichzelf ook nog als taxichauffeur had aangeboden. Wij gingen naar binnen. Daar was de mevrouw van wie ik tot nu toe alleen de stem kende.
‘Hebt u een microfoon?’ vroeg ik na het handen schudden.
‘Nee,’ zei ze, alsof ons telefoongesprek in een andere dimensie gevoerd was en hier geen betekenis had.
Ik keek mijn vriend aan. Hij kende de voorgeschiedenis en leek nog verbaasder dan ik.
‘Nee? Hebt u geen microfoon?’ herhaalde ik als een dwaas.
‘Nee!’
Geen woord meer over de harmonie.
‘Maar... u zou voor een microfoon zorgen, had u mij beloofd.’
Ze wees naar de gitaarversterker.
‘U hebt toch zelf een apparaat bij u.’