Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 14
(2000)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de ‘Grote Gelijkenis’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de volwassenenliteratuur en Mooie dagen van Veronica Hazelhoff en De reizen van de slimme man van Imme Dros tot de jeugdliteratuur. Volgens hem zijn uitgeversbeleid en bekendheid van de auteur bij een bepaald publiek de min of meer toevallige achtergronden. Zijn overtuiging is echter niet gebaseerd op resultaten van onderzoek. Onderzoek naar de factoren die bepalen of een boek als jeugdboek dan wel als boek voor volwassenen wordt uitgegeven, staat nog in de kinderschoenen. Het genre dat binnen het grensverkeerdebat de meeste aandacht krijgt, is de adolescentenroman. De titels die Van den Hoven noemtGa naar voetnoot3., zijn hoofdzakelijk boeken over de levensfase tussen jeugd en volwassenheid. Het is een genre dat zowel in de jeugdliteratuur als in de volwassenliteratuur voorkomt. Maar wie de geschiedenis van de adolescentenromans overziet, komt tot de ontdekking dat die aandacht minder vanzelfsprekend is dan op het eerste gezicht lijkt. Tot op heden is van een geïntegreerde bespreking van de adolescentenroman geen sprake. De adolescentenroman voor volwassenen en de adolescentenroman voor jongeren worden onafhankelijk van elkaar besproken. Zelfs de terminologie is gedeeltelijk anders. In deze bijdrage ga ik eerst in op de achtergrond van het grensverkeerdebat. Een bespreking van de veranderende terminologie en een schets van ontwikkelingen in de adolescentenroman voor jongeren laten zien waar het idee vandaan komt dat er sprake is van grensvervaging. Vervolgens geef ik een voorbeeld van een vergelijking van twee adolescentenromans, waarvan er één is uitgegeven als boek voor volwassenen en één als jeugdboek. De analyse is een eerste poging om de discussie over het grensverkeer te onderbouwen met tekstanalyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De terminologieAlgemeen geformuleerd gaat het in adolescentenromans om boeken die de innerlijke groei van een personage naar volwassenheid thematiseren in wisselwerking met de hem of haar omringende werkelijkheid. Omdat adolescentie als concept dateert van het einde van de vorige eeuw en er natuurlijk ook voor die tijd boeken geschreven werden waarin deze levensfase centraal stond, zijn er in de literatuurtheorie ook andere begrippen in gebruik. Binnen de volwassenenliteratuur zijn dat onder meer de ontwikkelingsroman, de Bildungsroman en de initiatieroman. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in de jeugdliteratuur zijn vanaf
Weinig lucht voor de lezer in de boeken van Peter Pohl
het ontstaan van een specifiek voor jongeren geschreven literatuur in de tweede helft van de achttiende eeuw boeken geschreven waarin deze levensfase beschreven wordt. Om deze boeken aan te duiden heeft de jeugdliteratuur een eigen terminologie ontwikkeld. De meest voorkomende termen in het Nederlandse taalgebied zijn jeugdroman, jongerenroman en probleemboek. Op dit moment is waarneembaar dat in de secundaire literatuur over jeugdliteratuur naast de eigen terminologie ook termen gangbaar worden die traditioneel tot het begrippenapparaat van de volwassenenliteratuur behoren. Dat geldt voor de ontwikkelingsroman en de Bildungsroman, maar meer nog voor de initiatieroman en de adolescentenroman. Het feit dat de terminologie uit de volwassenenliteratuur ook toegepast wordt in beschouwingen over jeugdliteratuur is een eerste aanwijzing dat de jeugdliteratuur toenadering zoekt tot de volwassenenliteratuur. De vraag is of deze ontwikkeling in de terminologie enkel een gevolg is van ontwikkelingen op het gebied van de beschouwing van jeugdliteratuur of dat ze mede is ingegeven door ontwikkelingen in de jeugdliteratuur zelf. Die vraag valt alleen te beantwoorden door die ontwikkelingen aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Vandaar een blik in vogelvlucht op de ontwikkelingen binnen de adolescentenroman in de jeugdliteratuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belangrijke ontwikkelingenGa naar voetnoot4.Het eerste dat opvalt in een historisch overzicht van de adolescentenroman voor de jeugd is dat tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw mannelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
adolescenten veruit in de minderheid zijn. In het algemeen kan men vaststellen dat de jeugdliteraire adolescentenroman in de periode 1880-1970 grotendeels samenvalt met de meisjesroman. Ook Aukje Holtrop in De hele Bibelebontse bergGa naar voetnoot5. wijst daar op als ze naar aanleiding van Roeland Westwout van Diet Kramer, een boek uit 1936 met een mannelijke adolescent als hoofdpersonage, opmerkt dat psychologische beschrijvingen van jongens in de adolescentie in de Nederlandse jeugdliteratuur van voor 1940 uitzonderingen zijn. Die situatie verandert feitelijk pas in de jaren zeventig onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen in de rolverdeling tussen mannen en vrouwen.Ga naar voetnoot6. In de jaren zeventig vindt er een opmerkelijke inhoudelijke vernieuwing plaats binnen het genre van de adolescentenroman. Van den Hoven spreekt van een pedagogische emancipatie van de jeugdliteratuur.Ga naar voetnoot7. Problemen die tot dan toe alleen in de literatuur voor volwassenen voorkwamen, werden nu ook in jeugdboeken bespreekbaar. Helaas ging deze thematische vernieuwing niet vergezeld van een literaire vernieuwing. Maatwerk was het gevolg en het genre probleemboeken kwam tot bloei. De problemen die de auteur wilde ‘behandelen’, kwamen op de eerste plaats. Een goed opgebouwd verhaal en geloofwaardige personages waren van geen of ondergeschikt belang. Naarmate de kritiek op dit soort boeken toenam, kwamen er steeds meer jeugdboeken waar de boodschap minder dik bovenop lag en die de lezer een goed verhaal boden. Eén van de auteurs die in die ontwikkeling een belangrijke rol speelde, was Miep Diekmann. Zij was in deze feitelijk een voorloper, want haar roman De dagen van Olim verscheen al in 1971. In het boek is sprake van aanranding en zelfmoord. Op het eerste gezicht is het een typisch probleemboek. Maar het verschil tussen dit boek en het gemiddelde probleemboek zit in de structuur en de stijl van het boek. De aanranding en de zelfmoord worden impliciet gelaten. De lezer krijgt meer inzicht in de verwarde gedachten van het hoofdpersonage Josje Walther dan in de harde feiten en moet actief betekenis aan het verhaal geven. De dagen van Olim doet een groot beroep op zijn verbeeldingskracht en combinatievermogen. Vanuit auteursperspectief valt het verschil tussen boeken als De dagen van Olim en probleemboeken te omschrijven in termen van het onderscheid dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelse auteur Aidan Chambers bij verschillende gelegenhedenGa naar voetnoot8. heeft gemaakt tussen ‘writers’ en ‘authors’. Hierbij tekent hij aan dat sommige schrijvers zich nu eens als ‘writer’ opstellen en dan weer als ‘author’. Auteurs van probleemboeken zijn ‘writers’. Belangrijkste eigenschap van de ‘writer’ is dat deze zich altijd eerst afvraagt voor wie hij schrijft en waaraan dat publiek behoefte zou kunnen hebben. Vervolgens past hij zich daar in zijn schrijven bij aan. Een ‘writer’ laat ook geen twijfel bestaan over hoe zijn boek gelezen moet worden. Aan de verbeeldingskracht of het vermogen tot combineren van de lezer heeft de ‘writer’ geen boodschap. Een ‘author’ daarentegen schrijft vanuit zichzelf en is primair geïnteresseerd in het leveren van een artistieke prestatie. Hij vraagt zich, aldus Chambers, af hoe het verhaal zodanig verteld kan worden, dat er verschillende betekenissen aan toegekend kunnen worden. Midden jaren zeventig is in de Verenigde Staten een andere ontwikkeling waarneembaar in de jeugdliteraire adolescentenroman. In 1974 verscheen daar The Chocolate War van Robert Cormier dat in 1982 in het Nederlands is vertaald. Dit boek introduceerde volgens velen iets dat tot die tijd aan de literatuur voor volwassenen voorbehouden was. In The Chocolate War, maar ook in andere boeken van Cormier, delft de jonge hoofdpersoon uiteindelijk het onderspit. Van positieve loutering, tot dan toe een vast ingrediënt in de adolescentenroman voor jongeren, is geen sprake. Cormiers boeken zijn zwarte, deprimerende boeken, waarop in de Verenigde Staten veel commentaar kwam. Inmiddels behoren ze daar tot de klassiekers in het genre. In Nederland is Cormier minder succesvol geweest. Een andere auteur die de lezer in zijn boeken weinig ‘lucht’ geeft en in Nederland wel vaste voet aan de grond gekregen heeft, is Peter Pohl. Net als bij Cormier vinden critici dat Pohls boeken zwaar op de hand zijn. Een boek als We noemen hem Anna biedt nergens perspectief op een goede afloop. Cormier en Pohl zijn net als Diekmann (hoewel dat zeker niet voor haar hele werk geldt) voorbeelden van ‘authors’. Datzelfde geldt voor Chambers zelf. Zijn boeken laten zien hoezeer hij bezig is met de vraag naar de aard van literatuur. Het boek waarin zich dat misschien wel het duidelijkst manifesteert is Breaktime uit 1978. In Nederland is het eerst gepubliceerd onder de titel Een lang weekend op drie manieren en later als Verleden week. Het is een boek dat de eigen fictionaliteit problematiseert, op dat moment in de jeugdliteratuur een nieuw fenomeen. Verleden week gaat over literatuur, en meer in het bijzonder, over het waar- en werkelijkheidsgehalte ervan. Door de vele verwijzingen naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere literatuur krijgt het boek een sterk metafictioneel karakter. Sinds Verleden week van Chambers zijn er meer jeugdliteraire adolescentenromans verschenen die de relatie tussen leven en literatuur thematiseren en waarin sprake is van intertekstualiteit. Een mooi voorbeeld uit de Nederlandse jeugdliteratuur is De reizen van de slimme man van Imme Dros dat in 1988 verscheen. De roman is in feite één grote verwijzing naar de Odyssee van Homerus. Daarnaast is het een roman die reflecteert op de relatie tussen werkelijkheid en verbeelding en op die tussen lezen en schrijvenGa naar voetnoot9. De genoemde auteurs markeren nieuwe ontwikkelingen in de adolescentenroman voor de jeugd. Inmiddels zijn vele andere voorbeelden te geven van auteurs die deze ontwikkelingen verder hebben vormgegeven. De adolescentenroman voor de jeugd is na de jaren zeventig zowel inhoudelijk als qua vorm veranderd. In tegenstelling tot vroeger liggen inhoud en vorm niet meer vast. Wat beschreven wordt, is een zoektocht van personages naar hun eigen identiteit. Pasklare antwoorden worden niet gegeven, de mogelijkheid tot reflectie is er wel. Auteurs kiezen een vorm die daarbij past. Geen vastliggende structuur met een noodzakelijk happy end, maar romancomposities waarin net als in de volwassenenliteratuur sprake is van experimenten met perspectiefwisselingen en variatie in vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking: themaDat de verschillen tussen de adolescentenroman voor jongeren en de adolescentenroman voor volwassenen kleiner geworden zijn, mag op grond van bovenstaande duidelijk zijn. De vraag is echter of er dan helemaal geen verschillen meer zijn of, iets minder sterk geformuleerd, de overeenkomsten groter zijn dan de verschillen. Deze vraag valt enkel te beantwoorden door naar concrete teksten te kijken en die te analyseren. Dat is de afgelopen jaren gedaan aan de Letterenfaculteit van de Katholieke Universiteit Brabant tijdens een cursus over adolescentenliteratuur. Vanuit drie perspectieven - het adaptatieperspectiefGa naar voetnoot10., de invalshoek van de werkinterne en werkexterne poëtica van de auteurGa naar voetnoot11. en het perspectief van de impliciete lezerGa naar voetnoot12. - is een corpus teksten geanalyseerd. Adolescentenromans uit de volwassenenliteratuur die in thema- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisch opzicht overeenkwamen met adolescentenromans uit de jeugdliteratuur werden met elkaar vergeleken. Zo is onder meer een analyse gemaakt van Spookliefde van Vonne van der Meer, in 1995 bij De Bezige Bij verschenen als boek voor volwassenen, en De bijenkoningin van Veronica Hazelhoff dat in 1992 als jeugdboek is gepubliceerd bij Querido. De inhoudelijke overeenkomst tussen Spookliefde en De bijenkoningin betreft de complexe relatie tussen één meisje en twee jongens, al is er wel een verschil in de verhouding tussen de drie onderling. Bovendien wordt de relatie in De bijenkoningin tijdelijk extra gecompliceerd door de tussenkomst van een tweede meisje. Beide boeken hebben eenzelfde thema. Zowel De bijenkoningin als Spookliefde gaan over liefde en vriendschap en hoe die twee elkaar kunnen frustreren, en over communicatiestoornissen. Opvallend is verder dat de hoofdpersonages in beide boeken dezelfde voornaam hebben, namelijk Phil. Het voor- en achtervoegsel ‘phil’ betekent in het Engels ‘liefhebber van’, dus het is aannemelijk dat het niet toevallig is dat beide auteurs deze voornaam kozen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking: uiterlijkHet eerste dat een potentiële lezer opvalt, is de uiterlijke vormgeving. Het is echter de vraag of daar in een analyse van een tekst iets over gezegd moet worden. Uiterlijke vormgeving is feitelijk een tekstexterne factor, omdat bij het totstandkomen ervan meestal niet de auteur, maar de uitgever de belangrijkste stem heeft. Voor de volledigheid is het goed er toch even naar te kijken, omdat het uiterlijk wel een factor is die in het grensverkeerdebat een rol speelt. Met name mensen die meer overeenkomsten dan verschillen tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur zien, zijn van mening dat de uiterlijke vormgeving in feit het enige is dat beide vormen van literatuur van elkaar scheidt. Binnen de adaptatietheorie gaat men ervan uit dat een auteur van jeugdboeken zich op vier niveaus aanpast aan de lees- en levenservaring van de jeugdige lezer: inhoud, stijl, structuur en uiterlijke vormgeving. Wat dat laatste betreft wordt opgemerkt dat kinder- en jeugdboeken zich van boeken voor volwassenen onderscheiden door de omslag en het aantal binnenillustraties. Wat dat laatste betreft is er geen verschil tussen Spookliefde en De bijenkoningin. Binnenillustraties spelen vooral een rol in boeken voor jonge kinderen en zijn in moderne adolescentenromans nagenoeg afwezig. De omslag van beide boeken verschilt wel. Voorzichtigheid bij de interpretatie hiervan is geboden. Boeken worden in de verschillende drukken vaak van andere omslagen voorzien. De omslag van de tweede druk van Spookliefde (net | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chamber: voortrekker van de literaire adolescentenroman
als de eerste druk in 1995 verschenen) is vooral sober. De voorkant bevat enkel informatie over de auteur, de titel en het genre. De enige illustratie is een rood en een blauw cirkeltje met daarin een rode en een blauwe boot, waarmee verwezen wordt naar de twee boten die tussen lerland en het naamloze eiland waarop het verhaal zich afspeelt, heen en weer varen. Op de achterflap staat een korte inhoudsbeschrijving, een citaat en informatie over ander werk van Vonne van der Meer. De voorkant van de tweede druk van De bijenkoningin (in 1994 verschenen, twee jaar na de eerste druk) plaatst het boek direct in de categorie jeugdliteratuur door de vermelding ‘jeugdsalamander’. De naam van de auteur en de titel staan groot en cursief vermeld onder een illustratie waarop een situatie uit het boek is verbeeld. Het afgebeelde personage is Phil met plakjes komkommer op zijn verbrande rug. De tekst op de achterflap van De bijenkoningin is expliciet op jongeren gericht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omslag van De bijenkoningin is illustratief voor omslagen van jeugdboeken. De beschreven ontwikkelingen in de jeugdliteratuur nemen niet weg dat jeugdboeken zich over het algemeen in elk geval van volwassenenliteratuur onderscheiden door het uiterlijk. Figuratieve omslagen zijn kenmerkend voor de jeugdliteratuur. Jongeren geven geregeld aan dat dergelijke omslagen een belemmering vormen om de boeken te lezen. Ze vinden de omslagen te kinderachtig. Voor een uitgever als Querido was dat mede aanleiding de adolescentenromans een volwassener uiterlijk te geven door bijvoorbeeld te werken met foto's. Maar zoals gezegd, het uiterlijk van een boek is feitelijk een tekstexterne factor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking: literatuuropvattingenEen andere tekstexterne factor die van belang is in het grensverkeerdebat is de literatuuropvatting zoals die door de auteur buiten de tekst om is verwoord. Auteurs geven soms in interviews of in besprekingen van het werk van andere auteurs opening van zaken over hoe zij over literatuur denken. Dat kan een aanwijzing zijn voor hoe het werk van die auteurs gelezen moet worden. Auteurs zijn als het gaat om hun poëtica lang niet altijd betrouwbaar. Dat wat ze zeggen, wordt niet in alle gevallen in praktijk gebracht. Er is vaak een verschil tussen wat zij buiten hun werk om zeggen en hoe ze zelf schrijven. Een auteur kan in interviews bijvoorbeeld herhaaldelijk opmerken dat het voor hem belangrijk is dat literatuur een goede afspiegeling vormt van de alledaagse werkelijkheid (hetgeen wijst op een mimetische literatuuropvatting), terwijl daarvan in zijn werk niets blijkt, omdat hij vooral uit is op vormexperimenten (hetgeen duidt op een autonomistische literatuuropvatting). De verschillen tussen de versexterne en de versinterne poëtica gelden misschien nog wel meer voor auteurs van jeugdboeken dan voor auteurs van volwassenenliteratuur. Jeugdboekenauteurs, met name diegene die binnen de jeugdliteratuur een hoge waardering krijgen, vinden dat zij als jeugdboekenschrijver buiten de jeugdliteratuur te weinig status hebben en hebben daarom de neiging hun positie van jeugdboekenschrijver te ontkennen. Zo zeggen ze bijvoorbeeld dat ze geen verschil zien in het schrijven voor kinderen en het schrijven voor volwassenen. Kijkt men echter naar hun teksten, dan zijn die verschillen wel degelijk aanwijsbaar. Vonne van der Meer en Veronica Hazelhoff hebben in interviews weinig of geen uitspraken gedaan over de aard en functie van literatuur. In literatuurhistorische beschouwingen wordt het werk van Vonne van der Meer in verband gebracht met het Revisor-proza. Rond het blad De Revisor (1974) verzamelde zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een groep romanschrijvers (Meijsing, Matsier, Kooiman en Kellendonk om er enkele te noemen) voor wie de realiteit geen vaststaand, want subjectief gegeven was. Ze proberen via hun verbeelding greep te krijgen op de meerduidige werkelijkheid. Kenmerkend voor het Revisor-proza is het ingrijpen van de auteur in het verhaal door zich rechtstreeks tot de lezer te wenden, door literatuurtheoretische uiteenzettingen en zelfcorrectie. Deze ingrepen maken duidelijk dat ook de schrijver slechts bezig is met een poging via de verbeelding de werkelijkheid doorzichtig te maken. Ook perspectiefwisselingen, verstoringen van de chronologie, wisseling van werkwoordstijd, verhalen in verhalen, zijn eigenschappen van het Revisorproza. Uitspraken van Van der Meer zelf over een eventuele verwantschap met het Revisor-proza zijn niet voorhanden. Op basis van een analyse van Spookliefde is het mogelijk aan te geven in hoeverre de secundaire literatuur het bij het rechte eind heeft. Interviews met Veronica Hazelhoff zijn wel beschikbaar. In één van die interviews zegt ze: ‘Het enige dat ik wil is de geschiedenis van nu vastleggen en dat kunnen heel gewone dingen zijn.’ In een ander interview wordt haar gevraagd hoe ze haar rol als schrijver van jeugdboeken ziet. Hazelhoff antwoordt dat ze geen verborgen agenda heeft en dat ze niet de behoefte heeft de lezers te overtuigen van de juistheid van haar visie. Ze vindt dat adolescentenromans geen instrumenten in de opvoeding zijn, maar dat ze net als volwassenenliteratuur bedoeld zijn om lezers te boeien. Op basis van de haar toegeschreven relatie met de Revisorauteurs zou men de werkexterne poëtica van Van der Meer als autonomistischGa naar voetnoot13. kunnen omschrijven. Het oogmerk waarmee Hazelhoff zegt te schrijven, wijst op een externe literatuuropvatting die als mimetisch te typeren valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking: stijlHet eerste aspect van de tekst zelf dat aan een nadere beschouwing wordt onderworpen is de stijl. In adaptatie-onderzoek gaat het bij stijl primair om zinslengte, verhouding dialoog-beschrijving, aantal werkwoorden en de complexiteit van woorden en beeldspraak. De vooronderstelling is dat zinnen in jeugdboeken over het algemeen kort zijn, dat het aantal enkelvoudige zinnen relatief groot is, evenals het aantal werkwoorden (omdat de handeling de voorkeur krijgt boven de beschrijving), de woorden minder complex en de beeldspraak concreter is dan in volwassenenliteratuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een aantal van die aspecten zijn Spookliefde en De bijenkoningin steekproefsgewijs vergeleken. Van beide boeken zijn de bladzijden 20 en 80 geanalyseerd op aantal woorden per pagina, aantal zinnen per pagina, gemiddeld aantal woorden per zin, kortste zin, langste zin, percentage enkelvoudige, samengestelde, onvolledige zinnen en dialoogzinnen.
Wat in dit schema vooral opvalt, is het grote aantal dialoogzinnen in De bijenkoningin. In dit opzicht past De bijenkoningin dus in het beeld dat in adaptatieonderzoek van jeugdliteratuur wordt geschetst: om tegemoet te komen aan de behoefte van kinderen/jongeren aan actie, zou in jeugdliteraire teksten meer dialoog en minder beschrijving moeten voorkomen dan in teksten voor volwassenen. Daarnaast bevatten de zinnen gemiddeld iets minder woorden, maar het is maar de vraag of je daaraan conclusies kunt verbinden voor wat de moeilijkheidsgraad van de tekst betreft. Immers, de langste zin in De bijenkoningin bevat meer woorden dan de langste zin in Spookliefde. Het toont de beperking aan van adaptatie-onderzoek dat vanuit pedagogisch perspectief een tekst opsplitst in zinnen en woorden. De adaptatietheorie beschouwt het schrijven teveel als een technisch proces waarbij de schrijver zich enkel hoeft te houden aan een aantal richtlijnen om een voor kinderen geschikt boek te schrijven. De complexiteit van een tekst is vaak gelegen op het niveau van de betekenis. Teksten met meer betekenislagen, teksten dus die op meer niveaus gelezen kunnen worden, worden in adaptatie-onderzoek slechts op één niveau geanalyseerd. Stijl is echter meer dan zinsstructuur en woordkeus en betreft bijvoorbeeld ook beeldspraak. Dat wordt overigens in adaptatie-onderzoek wel onderkend, maar daar wordt beeldspraak vooral op zinsniveau benaderd (in de zin van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreekwoorden, vergelijkingen en dergelijke). Aidan Chambers, behalve auteur ook beschouwer van jeugdliteratuur, merkt over stijl op dat ook de mate van explicietheid van een auteur een stijlaspect is en iets zegt over de geïntendeerde lezer. Het gaat dan om de ruimte die een auteur aan de lezer geeft voor eigen interpretatie. Chambers verwijst hier naar de ‘Leerstellen’ van Iser. In De bijenkoningin is geen sprake van een opvallend gebruik van beelden. Het meest opvallende beeld is de titel en dat wordt op pagina 76 min of meer uitgelegd: ‘Er vloog een citroenvlinder binnen en er kwam een woord bij me op. In Spookliefde wordt een aantal beelden gebruikt die op verhaalniveau met elkaar samenhangen. Die samenhang op verhaalniveau is natuurlijk meer dan enkel stijl en valt voor een belangrijk deel onder compositie. Stijl en structuur zijn vaak moeilijk te scheiden. Er is sprake van een wisselwerking. In Spookliefde is het contrast tussen een harmonieuze, paradijselijke (droom)wereld en de ruwe alledaagse werkelijkheid een belangrijk gegeven. Dit contrast wordt op verschillende manieren verbeeld: door de tweelingbroers (de onschuldige Michael en de aardse, vaak ruwe Seamus), het landschap (het eiland met zijn kale en zijn lieflijke kant), de twee boten (de rode, mooi en snel, de blauwe, oud en gammel) en door de tegenstelling tussen het eilandje en de verdere wereld. Wanneer men De bijenkoningin en Spookliefde op dit punt met elkaar vergelijkt, kan men concluderen dat Spookliefde het thema van liefde en vriendschap en hoe die elkaar kunnen frustreren voor een belangrijk deel via beelden aan de lezer presenteert, terwijl De bijenkoningin het thema vooral via het concrete verhaalverloop expliciteert. Daardoor blijft De bijenkoningin veel dichter bij de werkelijkheid buiten het boek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking: structuurDe structuur van beide boeken vertoont een aantal overeenkomsten. Zowel in Spookliefde als in De bijenkoningin gaat het om een achteraf vertelde bekentenis. Het moment waarop dat duidelijk wordt, verschilt wel. In De bijenkoningin blijkt pas aan het eind dat het hele verhaal dat Phil heeft verteld een computeruitdraai is, terwijl in Spookliefde vrij snel in het verhaal duidelijk wordt dat het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metafictie bij Imme Dros
gaat om een bekentenis achteraf van de op het moment van de bekentenis veertigjarige Phil. De compositie in Spookliefde is complexer dan in De bijenkoningin. Phil schrijft zijn relaas - op wat korte flashbacks na - chronologisch op. Het verhaal is geschreven vanuit het perspectief van Phil, de ‘ik’ in het verhaal. Zijn relaas is bedoeld voor zijn vrienden. De brief van Nando en het telefoontje van Julie aan het slot zijn duidelijk gescheiden van Phils relaas en geven expliciet aan dat Phils perspectief op de gebeurtenissen een vertekend beeld van de (verhaal)werkelijkheid heeft gegeven. In Spookliefde is het vertelperspectief minder duidelijk. De veertigjarige Phil vertelt haar verhaal aan een zeventienjarige verliefde toeriste, de ‘ik’ in het verhaal die nergens met naam en toenaam wordt genoemd. Die ‘ik’ is op een aantal momenten nadrukkelijk aanwezig in het verhaal. De bekentenis wordt achteraf verteld vanuit het perspectief van Phil, maar met die vaststelling moet de lezer voorzichtig zijn. Het is immers de ‘ik’ die het verhaal weer verder vertelt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ze (Phil; HvL) begon bij haar eerste overtocht naar het eiland, nu meer dan vijfentwintig jaar geleden. Ze vertelde gedetailleerd, over het café waar ze had zitten wachten tot de boot vertrok: dat de ramen beslagen waren en dat er een kleffe geur hing van soep en natte jassen. Of is het mijn herinnering aan soep en natte jassen? Haar verhaal heeft zich vermengd met mijn herinnering aan O'Connors, en mijn eerste overtocht, en mijn eerste keer eiland. Zoals het zich in het hoofd van degene aan wie ik het doorvertel weer zal mengen met herinneringen aan een ander café en een andere overtocht.’ Het gegeven van de 17-jarige intermediair is overigens iets waarbij even stilgestaan moet worden. Eén van de in de literatuur genoemde adaptatieprocédés in de jeugdliteratuur is het opvoeren van een kind/jongere als hoofdpersonage. Doel daarvan is het bieden van een mogelijkheid tot identificatie aan de jonge lezer. Het lijkt erop dat de 17-jarige ik-figuur in Spookliefde, uitgegeven als boek voor volwassenen, ook om die reden als personage is opgevoerd. Het kan in elk geval zo gelezen worden. Het ik-personage kan echter ook een andere functie vervullen. Door haar aanwezigheid en vooral haar verliefdheid op lan, een eilandbewoner, en de handeling die zij aan het begin van het boek verricht (het opsteken van een kaars voor haar geliefde, iets wat Phil eerder ook heeft gedaan), krijgt het verhaal van Phil een betekenis van ‘l'histoire se répète’, de geschiedenis die zich herhaalt. De opbouw van de beide verhalen kent naast de achteraf vertelde bekentenis nog een overeenkomst: in beide verhalen is aan het slot sprake van een dramatische gebeurtenis die het verhaal een andere wending geeft. In de aard van de wending verschillen de beide verhalen weer wel. In De bijenkoningin is de ingrijpende gebeurtenis de sprong van de brug van Nando, waardoor hij in het ziekenhuis terechtkomt. Het driemanschap Nando, Phil en Julie wordt tijdelijk uit elkaar gedreven. Phil lijdt onder een schuldgevoel en stuurt uiteindelijk, op aandringen van relatieve buitenstaander Luca, zijn relaas op aan Nando en Julie, waarna zoals gezegd de brief van Nando een heel ander licht op de gebeurtenissen werpt dan het relaas van Phil. In Spookliefde is aan het eind eveneens sprake van een ingrijpende gebeurtenis. In een vlaag van verstandsverbijstering schiet Seamus zijn tweelingbroer Michael, die op dat moment bij Phil was, dood. Hierdoor komt er een abrupt en onherstelbaar einde aan dit driemanschap. De gebeurtenissen daarna werpen net als in De bijenkoningin nog een ander licht op de gebeurtenissen die daaraan voorafgingen, al is de wijze waarop dat gebeurt wel een andere dan in De bijenkoningin. Ook hier gebeurt het wel door de tussenkomst van een relatieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitenstaander. Gedoeld wordt op Gladys, het hoertje waar Michael ieder maand één keer naar toeging, maar bij wie, zo komen de lezer en Phil aan het slot te weten (vermoedens in die richting waren er overigens al eerder), hij alleen maar sliep, omdat hij geen seksuele behoeftes had. De aard van de wending is zoals gezegd een andere. De bijenkoningin sluit in dat opzicht meer aan bij de jeugdliteraire traditie, waarin boeken overwegend eindigen met een optimistische visie op de toekomst. Want hoewel het eind in De bijenkoningin open is, wordt dat einde tegelijkertijd gekenmerkt door een zeker optimisme. Tussen Phil en Julie lijkt het goed te komen. En er is ook alle reden aan te nemen dat ook de vriendschap tussen Nando en Phil hersteld wordt (al blijft Nando wel enigszins met lege handen achter). De toon van de brief van Nando is die van iemand die nog steeds om de andere geeft. En de slotzin van Phil is ook hoopgevend: ‘Maar ik heb mazzel met mijn vrienden, dus wie weet...’ Het einde van Spookliefde is veel minder hoopgevend. Twee van de drie hoofdpersonages leven door, maar zijn voor hun verder leven beschadigd door de gebeurtenissen. Naast de zojuist besproken elementen van vertelperspectief, chronologie en optimistische dan wel pessimistische levensvisie wordt in de secundaire literatuur nog een aantal elementen genoemd waarop jeugdboeken zouden verschillen van boeken voor volwassenen: de uitwerking van verhaalpersonages, het relatieve belang van handeling en beschrijving, het expliciet aanwezig zijn van moralisme en de ruimtebeschrijving. Over dat laatste is al gezegd dat de ruimtebeschrijving in Spookliefde veel meer een symboolfunctie heeft dan die in De bijenkoningin. Het eerste boek veronderstelt op dat punt een lezer met meer lees- en levenservaring dan het tweede. Daarmee is overigens niet gezegd dat het verhaal niet te begrijpen is voor wie de symboliek ontgaat. Het gaat hier meer om een zo volledig mogelijke interpretatie van het verhaal. Op het punt van de aanwezigheid of beter gezegd de afwezigheid van moralisme komen beide boeken in grote lijnen overeen. Noch in Spookliefde, noch in De bijenkoningin wordt gedrag veroordeeld. Wel wordt in Spookliefde op een aantal momenten in het verhaal expliciet vermeld dat Phil haar verhaal aan de 17-jarige hoofdpersoon vertelt om haar te waarschuwen. In beide boeken is vooral sprake van een psychologische spanning. De manier waarop die spanning wordt gecreëerd is opnieuw anders. In Spookliefde ligt de nadruk meer op de beschrijving van de gedachten van Phil en minder op de dialoog, terwijl in De bijenkoningin de spanning zowel door de dialogen als door een beschrijving van de gedachten van Phil wordt opgebouwd. Een belangrijk aspect als het erom gaat te achterhalen welke lezer de tekst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veronderstelt, is intertekstualiteit. Een expliciete verwijzing naar andere teksten is er in De bijenkoningin slechts éénmaal: op pagina 51 wordt verwezen naar een hoofdpersonage uit één van Hazelhoffs andere boeken, namelijk Elkie uit Naar Nebraska. Bij Spookliefde is vooral de ondertitel als een verwijzing op te vatten en wel naar de Keltische mythologie. In de Keltische cultuur bevinden de eilanden van de gelukzaligen zich ten westen van Ierland. Het lijkt erop dat Van der Meer voor dit verhaal over zuivere versus aardse liefde met opzet voor deze locatie heeft gekozen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieOp basis van de tekstanalyse is de literatuuropvatting van Hazelhoff vooral te typeren als een mimetische literatuuropvatting. Het gaat haar primair om een weergave van de werkelijkheid buiten de tekst. In die weergave houdt ze in een aantal opzichten (bijvoorbeeld in haar nadruk op de dialoog) rekening met een jonge lezer. De werkexterne en werkinterne poëtica van Hazelhoff stemmen dus overeen. In Spookliefde is sprake van een combinatie van een pragmatische en een autonomistische literatuuropvatting. De auteur lijkt inhoudelijk de intentie te hebben de lezer van iets te willen overtuigen. Uit de vorm, de geconstrueerdheid van het verhaal, het gebruik van symboliek, spreekt echter ook een autonomistische literatuuropvatting. Vergelijkende analyses van concrete teksten zoals die van Spookliefde en De bijenkoningin vergroten het inzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen volwassenenliteratuur en jeugdliteratuur. Ze vertrekken vanuit de ‘Grote Gelijkenis’, niet om er vervolgens over te zwijgen, maar om te laten zien welke lezer de tekst veronderstelt. |
|