Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 14
(2000)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Een apologie voor Harry Potter
| |
I. Het logische argumentAlle honden zijn dieren, maar niet alle dieren zijn honden. Basisles 1 in de logica zeg maar. Niet helemaal hetzelfde, maar wel verwant is een andere drogredenering. Boeken die door veel mensen worden gelezen en genoten zijn niet per definitie goede boeken (met dank aan Peter van den Hoven)Ga naar voetnoot2.. Maar boeken die door veel mensen worden gelezen en genoten, zijn ook niet per se slechte boeken. Eigenlijk is het heel simpel: de literaire kwaliteit van een boek is onafhankelijk van de grootte van het lezerspubliek. | |
II. Het kritische argumentOoit in een grijs verleden heb ik (mede) een model ontworpen voor het analyseren van recensies.Ga naar voetnoot3. Waar- | |
[pagina 252]
| |
in, zoals het een model betaamt,
alle mogelijke argumenten keurig netjes in categorieën gerangschikt waren. En alle argumenten geherformuleerd waren tot een soort basisformule: een jeugdboek is goed als.....Waarbij men op de puntjes bijvoorbeeld kon invullen ‘als het goed geschreven is’, ‘als er mooie plaatjes in staan’, ‘als de lezer zich ermee kan identificeren’, ‘als het een getrouwe afspiegeling van de werkelijkheid biedt’. Het model was er niet voor gemaakt, maar je zou er de poëtica van een specifieke criticus mooi mee kunnen beschrijven. Je turft zijn of haar argumenten, deelt ze in in de categorieën en er doemt een beeld op. Dat klinkt wetenschappelijk alleszins valide. Alleen zou de onderzoeker dan buiten de grilligheid van het menselijk oordeel rekenen.Ga naar voetnoot4. Op die grilligheid betrap ik mezelf sinds ik jeugdboeken recenseer. Ik kan bij wijze van spreken mijn eigen recensies haarfijn analyseren, maar het vinden van een consistent oordeel lukt een stuk minder. Natuurlijk, aan de recensies kent men de criticus. Maar die criticus kan nooit herleid worden tot een simpele formule als ‘zij/hij vindt een jeugdboek goed als het.....(vult u zelf maar in). Het ene boek vind ik mooi, omdat het zo uitgesproken van stijl is, het andere lelijk omdat het zo aanstellerig stilistisch is. Het ene boek prijs ik om de knappe compositie, het andere verwerp ik op basis van een te gekunstelde opbouw. En er is meer: ook al constateer ik dat een boek niet mooi of onopvallend geschreven is, dan nog kan het me bekoren vanwege bijvoorbeeld de meeslepende en ingenieuze inhoud. | |
[pagina 253]
| |
Er zijn in mijn poëtica wel lijnen te ontdekken, maar ik doorkruis ze met liefde als een boek me weet te overrompelen en overtuigen met andere middelen. Als recensent behoud ik me aldus het recht voor wispelturig te zijn. Of noem het maar ontvankelijk. Die ontvankelijkheid mis ik in de kritiek van Bart Moeyaert op de boeken van J.K. Rowling.Ga naar voetnoot5. | |
III. Het fantasie-argumentIn zijn recensie zet Bart Moeyaert Potter-auteur J.K. Rowling af tegen Astrid Lindgren. Wat trouwens een nogal gemakzuchtige manier is om een auteur af te kraken: kies je lievelingsauteur en ieder ander legt het erbij af. En waarom Rowling en haar Potter-boeken niet op zich beoordeeld? Is er maar één fantastisch schrijverskunstje mogelijk? Natuurlijk, smaken verschillen en mogen verschillen. Moeyaert mag best Lindgren prefereren boven Rowling. Maar waarom haalt hij nu uitgerekend dat uitgekauwde voorbeeld aan van Lindgrens karikatuur van een kinderboekenschrijver? Dat van die volwassene die gaat schrijven over een potkacheltje dat met tante Eulalia Falderalia - hoe heet Pippi ook alweer voluit?! - uit wandelen ging, samen met haar geintjes uithaalt en voor je het weet, aldus Lindgren, is er weer een kinderboek in elkaar geflanst. Het is een karikatuur die in Lindgrens tijd uitstekend functioneerde - net zoals Miep Diekmanns uitspraak dat de kabouters haar neus uitkomen in de jaren zestig heel functioneel was. Toen moest er korte metten gemaakt worden met inderdaad flauwe verhaaltjes van Lea Smulders en consorten. Maar sindsdien is er wel het nodige veranderd in de jeugdliteratuur, waardoor Lindgrens karikatuur aan kracht heeft ingeboet. Omdat fantasie anno nu een geheel andere en rijkere invulling heeft gekregen. Lees er Nachtverhaal van Paul Biegel, de Mennyms van Sylvia Waugh, De reis van de dwerg van Henny Fortuin en ja, Harry Potter van J.K. Rowling maar op na. Dat zijn geen snel gebroddelde zoethoudverhaaltjes, maar verhalen die tot nadenken stemmen. Wie die tendens gemakshalve maar even over het hoofd ziet, leest wellicht iets te veel volgens vaste patronen en regels. | |
[pagina 254]
| |
IV. Het culinaire argumentMaar ho, stop. In zijn kritiek zwicht Moeyaert wel degelijk voor de Mennyms. Omdat die serie, zoals hij schrijft, ‘in de categorie Overtuigingskracht het niveau haalt van een klassieker’. Dus we mogen niet zeggen dat Moeyaert geen oog heeft voor moderne fantasieverhalen. Maar wat is er dan in zijn ogen precies mis met Potter? Antwoord: Rowling schikt zich niet naar Lindgrens recept voor een goed fantasieverhaal. Laten we met Moeyaert in Lindgrens keuken kijken: ‘Ze maakte het onwaarschijnlijke waarschijnlijker door de fantastische elementen op een logische manier bij de personages te laten horen. Alsof ze aangeboren waren, zoals flaporen. De verbeelding was bij Lindgren doorvoeld, en tegelijk ingehouden, met vaste grond onder de voeten.’ Waugh doet dat ook: ‘Het onwaarschijnlijke wordt waarschijnlijk, omdat Waugh zonder het te weten de mosterd bij Lindgren haalt.’ Hoezo trouwens dat ‘zonder het te weten’? En ach mosterd, je kunt je verhaal ook anders pit geven. Maar het kan natuurlijk best zijn dat Moeyaert alleen van mosterd houdt. Hij houdt in elk geval van de eetmetafoor, want van Harry Potter lust hij geen pap. Let op: echte boeken zijn van volwassen pittigheid gemaakt, geen slappe babypap. Enkele regels later is Harry Potter een snelle hap ‘waarbij het eigenlijk niet uitmaakt of de hap koud of warm is’. Want Rowling verzint slechts verhaaltjes, net zoals die potkachelauteurs: ‘Ze zitten bij wijze van spreken ergens in een café, en beginnen daar ter plekke aan een verhaal, omdat ze toch niks anders te doen hebben.’ Dat voorbeeld heeft Moeyaert dan bij wijze van spreken maar even geleend uit de uitgeversmythe over RowlingGa naar voetnoot6. Die verzinsels blijven ‘betekenisloos in de lucht blijven hangen, omdat de verzonnen personages willekeurig aandoen, en bijgevolg ook vervangbaar zijn. De tovenaar kan net zo goed een heks worden, of een sprekende koelkast, of een monsterlijk monsterboek - ik noem maar wat.’ Moeyaert noemt inderdaad maar wat. Waarom zou Pippi niet net zo goed in plaats van met een paard en aap met een beer en een kikker in Villa Kakelbont (Flat Vrijuit, Kasteel Krakeel) kunnen wonen? Haar vader circusdirecteur in plaats van negerkoning? Karlsson een Dikke Dame? Zijn argument dat een goed verhaal in de regel geen enkele wijziging verdraagt - ‘omdat er dan altijd wel een sfeerverandering optreedt, een gevoelsverschuiving, een betekenisverandering’ - overtuigt mij allerminst. Volgens hem zou een Pinokkia of een Pippo Langkous | |
[pagina 255]
| |
andere verhalen opleveren. Ja, voor wie aan Pinokkio en Pippi gewend is natuurlijk wel. Maar dat is invulling achteraf. Wie een kind laat kennismaken met Pippi Langkous en onder het voorlezen alle Pippi's in Pippo's zou veranderen, zou geen steek veranderen aan het verhaal. Ik geloof niet in het blok marmer waarin het beeld al verborgen zit en dat de kunstenaar alleen nog maar hoeft te bevrijden. Ik geloof dat een kunstenaar (lees ook:auteur) al beeldhouwend tot iets komt. En al scheppend besluit hij dat Pippa, nee Pippo, of nee, wacht eens, Pippi een goede naam voor de hoofdpersoon is. Voor de beschouwer van het beeld maakt dat niets uit, die ziet alleen dat ene eindresultaat. En daar gaat hij van houden of niet. ‘Harry's uilen mogen ook raven zijn’, schrijft Moeyaert, ‘Cornelis Droebel, de kleine, dikke minister van Toverkunst, kan in een lange, dunne heer veranderen; het verhaal zal de dikke versie van Droebel niet missen. Harry hoeft helemaal niet vanaf perron 9¾, en niet met de Zweinsteinexpres naar de toverschool te vertrekken. Hij kan er evengoed met de fiets naar toe rijden, met zijn Hobbelbobbelfiets, om in de nomenclatuur van Rowling te blijven. Nergens voel ik al op voorhand een belangrijke sfeer-, gevoels- of betekenisverandering. Ik zou de test moeten doen, en kijken of Harry Potter ook zonder noemenswaardige problemen een Harriet zou kunnen worden.’ Nee en ja. Harry's uilen kunnen geen raven zijn, want raven zijn de boodschappers van de dood, uilen daarentegen het gezelschap van tovenaars en andere wijze mannen.Ga naar voetnoot7. Dus dat is niet arbitrair verzonnen op een achternamiddag in de kroeg. Perron 9¾ en de Zweinsteinexpres zijn dat evenmin, waarover straks meer. Maar ja, Rowling had al schrijvende Cornelis Droebel best dun mogen maken. En van Harry best Harriët. Alleen, nu het boek eenmaal uitgegeven is niet meer. Omdat het beeld zich al gevormd heeft bij de lezer. | |
V. Het traditie-argumentIk wil best samen met Moeyaert concluderen dat Rowling in een hele andere traditie staat dan Lindgren. Onze wegen scheiden zich weer, doordat ik dat niet erg vind en hij wel. Het boeiende aan Rowling vind ik nu net dat zij uit heel veel verschillende tradities en genres tegelijk put. Ze speelt bijvoorbeeld, zoals menig recensent ook al constateerde, met het genre van de kostschoolroman. Ze gebruikt er elementen uit en draait ze tegelijk om. Zoals de hele tovenaarswereld zowel spiegeling als omkering van de Dreuzelwereld is. In Engelse kostschoolboeken ver- | |
[pagina 256]
| |
trekken kinderen nu eenmaal per trein naar school en vindt op het perron het afscheid plaats. Dus daar verwijst de Zweinsteinexpress naar. Persoonlijk vind ik dat perron 9¾ op King's Cross een enorme vondst, evenals die kleine, smalle kroeg in de Londense binnenstad die de magische toegang tot de Wegisweg vormt. Die opening tussen hier en daar, tussen gewone realiteit en surrealiteit is een klassiek gegeven in fantastische literatuur. Rowlings perron is vergelijkbaar en verwant met de kleerkast naar Narnia van C.S. Lewis, met Lewis Carrolls konijnenhol naar Wonderland en Tonke Dragts 29e februari. Waar genoemde auteurs een aparte wonderwereld schiepen, doet Rowling juist haar best om letterlijk een parallelwereld te creëren. Eentje met eenzelfdeorganisatie (ministers, wetten, gevangenissen, schoolhoofden, lesroosters, conciërges), alleen een fantasievollere invulling. ‘Goede fantasie kenmerkt zich door een eigen innerlijke logica en daar is de schrijfster in geslaagd’ schreef ik in mijn recensie van de eerste twee Potter-boeken.Ga naar voetnoot8. Dus de theorie deel ik met Moeyaert, alleen de toepassing op concrete boeken valt anders uit. ‘Hoe absurd haar bedenksels ook zijn, ze zijn tot in de details doordacht. En juist die details maken de boeken zo origineel en aanstekelijk’, aldus weer mijn eigen waardering. Rowling speelt letterlijk met de fantasie door alle mogelijkheden te doordenken. En dan komt ze - binnen de wetten van haar toverwereld tot prachtige vondsten als wandelende schilderijen, bewegende foto's, of een sorteerhoed. | |
[pagina 257]
| |
Rowling sluit ook aan bij de verhaaltraditie van zielige (wees)kinderen die opeens een held worden. We noemen Domme Hans, Jane Eyre, Remi. Maar ook hier weer is het vooral spel. Rowling vertelt de passages over de familie Duffeling waar Harry als voetveeg behandeld wordt met tongue in cheek, waardoor het niet druipt van zieligheid, maar van ironie. De familie Duffeling is een karikatuur van burgerlijkheid en dus als de dood voor elk teken van tovenarij c.q. fantasie c.q. verhalen: ‘Ze waren er trots op dat ze doodnormaal waren en als er ooit mensen waren geweest van wie je zou denken dat ze nooit bij iets vreemds of geheimzinnig betrokken zouden raken waren zij het wel, want voor dat soort onzin hadden ze geen tijd.’ Het is alsof we Droogstoppel horen. En net zoals Multatuli diens adres vermeldt (Lauriergracht 47), vertelt Rowling meteen dat de Duffelingen op Ligusterlaan 4 wonen. Zo zit het boek tjokvol met - al dan niet bewuste - intertekstuele verwijzingen. Dat is niet zomaar verzonnen, maar wel doordacht. Behalve klassiek zijn de Potter-boeken ook hypermodern, schreef ik in genoemde recensie: ‘Net als in een computerspel kan het gevaar in de toverwereld van alle kanten komen: je “klikt” op een wastafel en een geheime gang opent zich, je stapt door dichte deuren heen en zapt van de ene ruimte naar de andere. Rowling schiep een virtual reality waarin alles mogelijk is. Al het denkbare, tenminste. En dat is wat schrijvers en lezers onderscheidt van Droogstoppels en Duffelingen.’ | |
VI. Het groei-argumentEn bij dit alles is Harry Potter ook nog eens een mens van vlees en bloed. Moeyaert heeft het over personages van bordkarton, maar naar mijn smaak maakt Harry wel degelijk een ontwikkeling door - meer dan Pippi zou ik zo zeggen. Ook de bijpersonages zijn geen typetjes. Hermien Griffel is weliswaar bazig, bemoeizuchtig en onuitstaanbaar ijverig, ze wordt toch de vriendin van Harry en Ron Wemel. Omdat ze als het erop aan komt trouw en hulp laat prevaleren boven haar eigen (schoolse) doelen. Ronny Wemel heeft weinig zelfvertrouwen en is bang als een wezel, maar ook hij zet zijn angst opzij om Harry te hulp te schieten. Hagrid de terreinwachter lijkt een domme, vriendelijke kracht, maar ook in hem schuilt een wezen met gevoelens en bijzondere krachten. De enige figuur die maar steeds hetzelfde blijft, lijkt Draco Malfidus te zijn - maar ik gok erop dat ergens in de komende delen ook met hem nog wel wat gebeurt. Niets is wat het lijkt, houdt Rowling ons steeds voor. En dat is meer dan een handig middel om de spanning in het boek op te voeren. Zo onthult ze in elk boek iets over het verleden en over de rol die figuren gespeeld hebben in de | |
[pagina 258]
| |
ondergang van Harry's ouders. Harry zelf wordt in elk deel ouder en wijzer. Niet alleen leert hij meer over zijn verleden - en dus over zichzelf - hij moet ook in elk deel iets overwinnen. Behalve het Kwaad van buiten is dat vooral ook het kwaad van binnen. In deel 1, Harry Potter & de Steen der Wijzen, wordt hij, via de Spiegel van Neregeb, geconfronteerd met zijn diepste verlangens, namelijk deel uit te maken van een echte, liefdevolle familie. Professor Albus Perkamentus leert hem om niet te blijven hangen in dit verlangen, maar vooruit te kijken: ‘Het is niet goed om je te laten begoochelen door dromen en te vergeten om te leven.’ (p. 158). Wat niet wil zeggen dat Harry zijn ouders moet vergeten. In het tweede deel, Harry Potter en de Geheime Kamer, leeft Harry met de angst dat hij het kwaad in zich draagt. Alle tekenen wijzen erop dat hij de erfgenaam van Zwadderich, de donkere kracht, is. Zijn tegenspeler in dit boek, Marten Vilijn (een van de vele gedaanten van Voldemort, Harry's aartsvijand en het kwaad in eigen persoon) zegt zelfs tegen hem dat ze op elkaar lijken. Harry leert dat goed of kwaad niet in iemands persoon besloten is of bij geboorte vastgelegd, maar dat het een persoonlijke keuze is. In Harry Potter & de gevangene van Azkaban leert Harry zijn eigen elementaire angsten recht in de ogen te kijken en te overwinnen. Van zijn leraar Verweer tegen Zwarte Kunsten leert Harry hoe hij een schutspatroon kan inroepen als (doods)angst hem overvalt en verlamt. In een van de spannendste scènes uit het boek laat Rowling heel fraai zien dat die schutspatroon niemand anders dan Harry zelf is. Het is wel, geef ik meteen toe, een groei in monumentale zin. Het gaat om niet minder dan mens worden. In mijn recensie van het derde Harry Potter-deelGa naar voetnoot9. heb ik de serie voorzichtig een klassieke trap der wijsheid genoemd. Een spirituele reis in, en dat getal is niet zonder mystieke betekenis, zeven delen. Harry wordt niet alleen opgeleid tot tovenaar, maar bovenal tot mens. Ik persoonlijk houd wel van dat soort boeken. |
|