| |
| |
| |
Over de dood die niet bestaat V
De boeken van Anne Holm
Kitty Nooy
Dit is deel V van een reeks over de Deense schrijfster Anne Holm. Na de brieven die Sjoerd Kuyper aan haar schreef, (LzL 32 t/m 36), Kuypers eerste reactie op haar dood op 27 december 1998 (LzL 49), een autobiografische schets van Anne Holm (LzL 50) en Kuypers verslag van zijn reis naar de begrafenis in Klampenborg (LzL 51) geeft in dit vijfde deel Kitty Nooy een analyse van de drie boeken van Holm die in een Nederlandse vertaling verschenen, plus een complete bibliografie.
Anne Holm hield van geschiedenis. Dat is niet verwonderlijk, want haar man was muntkenner en zijn grootste hobby was de klassieke oudheid. In de veertig jaren van hun huwelijk nam hij haar vaak mee op reis langs historische plaatsen. Hij was de beste gids die iemand zich maar kon wensen, als we Anne mogen geloven. Bovendien was ze zelf als kind al goed thuis in de geschiedenis en was ze de beste van de klas in aardrijkskunde en moderne talen.
Dat blijkt ook uit haar verhalen. Gedetailleerd vertelt ze over de reizen van haar hoofdpersonen, over de talen die ze spreken en over andere tijden - waarin meisjes hun ceintuur nog onder de oksels droegen en jongens gekleed gingen in jurken met kanten kragen, waarin geen telefoons of kranten bestonden en herders voor de verspreiding van het nieuws zorgden. Je ziet de mensen staan praten op straat, in het hof, op de agora, in de openbare gebouwen en in de sportschool, het gymnasion. Er waren nog slaven en mensen noemden elkaar naar de stad in plaats van naar het land van afkomst. Veel dingen zijn nu beter, schrijft Anne Holm. Maar ik denk dat er ook wel dingen zijn die toen beter waren. En weet je wat nou zo leuk is? Al was er nog zoveel anders aan de buitenkant en het gedrag van de mensen die toen leefden, van binnen waren ze eigenlijk helemaal niet anders.
| |
Anti-oorlogsboeken
De in het Nederlands vertaalde boeken van Anne Holm spelen zich alledrie af in het verleden, tegen een achtergrond van oorlogsgeweld. Het is niet overdreven te stellen dat het regelrechte anti-oorlogsboeken zijn.
In haar eerste verhaal, David ontdekt de wereld, beschrijft ze de omzwervingen van de jonge David. Hij heeft zijn hele leven in een naoorlogs concentratie- | |
| |
kamp (waarschijnlijk in het communistische Oostblok, het wordt niet met zoveel woorden gezegd) doorgebracht en nadat hij op wonderlijke wijze is ontsnapt, stelt hij zich tijdens zijn zoektocht naar zijn moeder in het verre land Denemarken langzaam, voetje voor voetje als het ware, open voor vrijheid en schoonheid. Het boek toont de gevolgen van een verblijf in een concentratiekamp voor het verdere leven van het kind. Het vertelt over alle gruwelen die mensen elkaar kunnen aandoen en hoe lichamelijk, psychisch en emotioneel geweld blijvende schade toebrengen aan de slachtoffers. Dingen die voor andere mensen heel gewoon zijn, zoals glimlachen en genieten, kan David zich slechts met moeite eigen maken. En hoewel het
David en King
hem uiteindelijk lukt, maakt de schrijfster heel duidelijk dat de jongen altijd gemankeerd zal blijven. Ze laat David keer op keer beseffen ‘dat hij geen gewone jongen kon worden en dat te weten deed pijn’.
Ook het tweede boek, Peter, is een anti-oorlogsboek. De hoofdpersoon Peter, die in de jaren zestig van de vorige eeuw in een buitenwijk van Kopenhagen woont, verveelt zich stierlijk, beschouwt zijn leven als zinloos en gaat daarom in op het voorstel van de gele jongen, een in ouderwetse kleding gestoken jongeman op een schilderij van Frans Hals dat bij Peter thuis aan de muur hangt. Die biedt aan hem iets spannends te laten zien, iets dat ook goed en belangrijk voor Peter zal zijn. Het wordt een reis door het verleden, en in welke eeuw Peter ook terechtkomt, overal woedt hevige strijd. Hij komt eerst in de Corinthische oorlog van 395 voor Christus terecht, bij Haliartos in Griekenland. Daarna wordt hij verplaatst naar Engeland in de laatste levensdagen van koning Rufus, eind juli 1100, waar Angelsaksen en Normandiërs tegen elkaar vechten. Vervolgens maakt hij op dezelfde plek een tijdsprong naar maart 1655 - de tijd van Cromwell en het Verzegelde Complot. Het blijft in dit boek over het algemeen bij verzuchtingen van de hoofdpersoon: ‘Alweer strijd!’ en ‘Oorlog is weerzinwekkend’. Het helpt de lezer eraan herinneren dat de geschiedenis van de mensheid één lange litanie van oorlogen is. Gaat niet je hele schooltijd ermee heen, verzucht Peter, ‘om alleen de allerergste [oorlogen] te leren’?
Het derde boek, De lucht werd rood, is het meest expliciet. Het verhaal is op
| |
| |
te vatten als een betoog tegen de waanzin van oorlog voeren. Daarvoor koos Holm als decor het bombardement op Kopenhagen ten tijde van de Napoleontische oorlogen. Samen met de jonge hoofdpersonen, de Deense Louise en de Engelse Tim, verwondert de lezer zich over de absurditeit van deze geweldsgolf tegen de vreedzame burgers van Kopenhagen. De Engelsen willen de Deense vloot hebben, omdat ze bang zijn dat die anders in handen van Napoleon valt. Ze kunnen ongehinderd aan land komen en doorlopen ‘alsof ze een boswandeling maken’, omdat de Denen niet geloven dat de Engelsen een beschaafd land zullen aanvallen. Maar het tegendeel is waar. De meest moderne granaten worden ingezet om Kopenhagen plat te branden, met inwoners en al. De missie van de kinderen om de vechtende volwassenen tot bezinning te brengen, mislukt. In het begin lijkt oorlog voeren Tim nog wel spannend. Ook de inwoners van Kopenhagen realiseren zich niet wat hen precies te wachten staat: ‘het is net of het feest is’. Bij de eerste aanvallen gaan velen zelfs opgewonden naar het spektakel kijken. Maar als de bommen eenmaal vallen, ervaren de mensen wat een oorlog echt inhoudt en vraagt iedereen zich af of een paar schepen al deze verschrikkingen wel waard zijn.
Er worden in de boeken ook ideeën geopperd over hoe mensen dan wel met elkaar zouden moeten omgaan. De hele mensheid kan leren gezamenlijk in vrede te leven, meent Holm, en daar moet je zelf mee beginnen. ‘Als jullie samen kunnen spelen, dan kunnen jullie elkaar toch onmogelijk haten’, redeneert Peter tegenover zijn strijdende vrienden. Verder moet je proberen iets uit te praten zonder er meteen op los te slaan, ‘zeker niet op mensen die je niet eens kent’. En iedereen moet er maar aan wennen dat er plaats is voor ons allemaal. We moeten ons niet langer opwinden over wat er lang voor wij geboren werden, is gebeurd. Holm benadrukt dat als je maar ver genoeg in de tijd teruggaat, iedereen van dezelfde voorouders afstamt.
| |
Vriendschap
Toch doet de term oorlogsboeken of zelfs anti-oorlogsboeken de verhalen van Holm tekort. Veeleer zijn het boeken over vriendschap en het is nog altijd betreurenswaardig dat ‘vriendschap’ geen trefwoord is bij de genre-indeling in bibliotheken (zoals ‘verliefdheid’ dat bijvoorbeeld wel is).
Wat een echte vriend is, geeft Holm het duidelijkst aan in haar beschrijving van de Griekse jongen Kimoon, in Peter. Kimoon geeft zijn liefde onvoorwaardelijk:
Kimoon dacht er eenvoudig niet aan zijn vriendschap geheim te houden, of eerst uit te vinden of Peter wel zijn vriend zou willen zijn. Hij vloeide over van vriendschappelijke gevoelens, zo helemaal zonder voorbehoud. (...) Hij
| |
| |
praatte maar door en was altijd vrolijk, een echte grappenmaker, maar ondertussen hield hij steeds rekening met de gevoelens van een ander (...). En toen hij meende dat Peter niet genoeg om hem gaf om bij hem te blijven als er gevaar dreigde, was hij niet boos of teleurgesteld geweest, maar alleen bereid om hem te helpen. Hij wilde hem zelfs zijn eigen ezel geven en zich aan mogelijke gevaren blootstellen, als hij Peter maar kon helpen!
Kimoon is een vriend door dik en dun. Het is voor hem genoeg dat Peter zijn vriend is, ongeacht of hij er iets voor terug krijgt. Dit maakt van Peter een beter mens. Want ‘een vriend van Kimoon mocht niet zo'n oude zanikpot zijn’. Iedere keer als Peter verder moet reizen in de tijd, vindt hij het onverdraaglijk dat de anderen zullen denken dat hij er tussenuit is geknepen. ‘Ik laat me nog liever aan het zwaard rijgen dan dat Kimoon zou denken dat het me niets kan schelen dat hij mijn vriend is.’
Echte vrienden zijn trouw en ze vertrouwen je, ook als ze niet zeker weten of dat vertrouwen wederzijds is. Ze gedragen zich dapper, al zijn ze bang. Ze zijn hoffelijk en fideel, mokken nooit lang en geven hun fouten grif toe. Je kunt met ze praten, ze begrijpen je altijd en vinden niets raar. Maar het meest kenmerkende voor vriendschap lijkt de bereidheid iets voor de ander op te offeren, als het zou moeten zelfs het eigen leven. Rosamunde zit vol gekheid, is fier en trots. Torquil wordt afgeschilderd als rechtvaardig. Daarbij is het een verademing dat hij nogal knorrig en onmogelijk is, want de anderen zijn altijd goed gehumeurd. Kimoon is de hele dag vrolijk, lacht hartelijk en heeft zelfs geen ochtendhumeur. Hij piekert nooit lang en lacht nog als zijn broer hem plaagt. Rosamunde is eveneens zeer goedgehumeurd, haar vader, een dappere trouwe ridder, wordt alleen beschreven als een zeer opgewekt mens, en ook van Peters moeder weten we enkel dat ze ‘altijd vrolijk’ is. Toch betoont ook de narrige Torquil zich een ware kameraad wanneer hij terwille van een vriend bereid blijkt iets te doen dat hij verafschuwt.
De laatste bondgenoot die Peter tegenkomt, is Nick. Deze jongen heeft niet veel reden tot lachen. Hij is rustig en vriendelijk, maar ‘al leek hij soms zo zacht en week, toch zou hij nooit iets lafs doen of voor iets op de loop gaan. Als het er echt op aankwam zou hij op een rustige en ernstige manier pal staan en vechten tot hij erbij neerviel, al was hij inwendig ook nog zo bang.’ Tegen de tijd dat Peter Nick ontmoet, heeft hij van Kimoon geleerd wat vriendschap betekent en is hij zelf een jongen geworden waarvan anderen nooit gedacht hadden ‘dat er een jongen als jij zou bestaan’. Zelfs de koning moet bekennen geen vriend te hebben zoals Peter er een is voor Nick. Nick is de gele jongen op het schilderij.
| |
| |
De hoofdpersonen in De lucht werd rood sluiten eveneens een bijzondere band. Nadat ze elkaar een keer vluchtig ontmoet hebben, vertrouwen ze elkaar al genoeg om samen de gevaarlijke tocht door de strijdende linies te aanvaarden. Dat ze beiden uit vijandelijke kampen komen, deert hen niet, want - zo redeneren ze - als je elkaar kent, maakt het niet uit waar je vandaan komt. Ook de kloof tussen jongen en meisje wordt overbrugd met wederzijds respect en vriendschap. Tim vindt Louise net zo sterk als een jongen, al ziet ze er zo klein en teer uit, ja, eigenlijk was ze veel beter dan een jongen, want ze was nooit eigenwijs als hij iets beter wist. ‘Geen klacht had hij gehoord’. Louise oordeelt net zo gunstig over Tim, omdat hij niet zo zelfverzekerd is als andere jongens, ‘met hem kon je praten’. Hij was aardig en rechtvaardig, en ook leuk. Opnieuw wagen beiden verschillende malen hun leven voor de ander.
Ondanks Davids eenzaamheid, speelt ook in zijn leven vriendschap een cruciale rol, al gaat het hier om de band met een reeds lang overleden kampkameraad (Johannes) en later om de speciale band met een hond. In het begin overleeft David zijn vlucht, doordat hij zich de levenslessen van Johannes herinnert. Het is wel wat moeilijk te geloven dat David nog maar vier jaar oud was toen Johannes overleed en zich toch al diens uitspraken over volwassen onderwerpen als verantwoordelijkheid, schuld en eerbied herinnert. Ook in dit geval maakt vriendschap van de hoofdpersoon een beter mens. David probeert in de geest van Johannes te handelen ‘omdat hij David was en een vriend van Johannes’. Je wilt je vrienden niet in de steek laten en vooral hun vriendschap waardig zijn. Zelfs de band met de hond vertoont alle kenmerken van ware vriendschap. Het dier gaat vrijwillig met David mee, de twee helpen en beschermen elkaar en zijn beiden bereid een offer te brengen voor de ander. Zo overwint David zijn angst om geld te wisselen bij een bank, omdat hij eten voor het dier moet kopen. Uiteindelijk is de hond de enige in de drie boeken die daadwerkelijk (bewust en uit vrije wil) zijn leven geeft om zijn vriend te redden.
Een belangrijk onderdeel van de vriendschappen is lichamelijk contact. Hierbij keert telkens de verzuchting terug dat de moderne mens het aanraken is verleerd, maar dat intimiteit toch iets heel natuurlijks is tussen mensen, zeker bij vrienden. Niet alleen Tim en Louise lopen hand in hand, ook de twee jongens Peter en Kimoon gaan hun avonturen hand in hand tegemoet. En later loopt Peter net zo met Rosamunde. Als weer wat later Nick zijn hoofd even op Peters schouder laat rusten, vraagt deze zich vertwijfeld af wanneer het eigenlijk in onbruik geraakt is ‘zonder enige verlegenheid te laten blijken dat je iemand aardig vond en dat je dankbaar was? Op deze manier ging het toch veel eenvoudiger’. In het moderne Europa is iedereen altijd bang om te zeggen wat hij voelt, ‘tenminste als het iets aardigs is’. Peter neemt zich voor dit toch te leren.
| |
| |
De beschadigde David praat aanvankelijk met niemand tenzij het echt nodig is, laat staan dat hij iemand aanraakt. Johannes had hem vroeger wel aangeraakt ‘en dan werd alles zacht en warm’, maar als nu iemand alleen maar naar hem wijst, wordt hij van binnen helemaal stijf en krijgt hij haatgevoelens. Van iemand die hij verafschuwt, weigert hij de uitgestoken hand. Alleen Maria, op wie hij verliefd is geworden, mag hem aanraken. Zij is ook de eerste die hij uit zichzelf aanraakt. De hond is de eerste die hij streelt zonder erbij na te denken. Daarop likt de hond zijn hand en ‘zo ontdekken David en de hond dat ze vrienden waren geworden’.
| |
Volwassenen
De kinderen sluiten soms ook vriendschap met volwassenen. Of in ieder geval ontstaat er in enkele gevallen een vorm van bondgenootschap. Dat is opmerkelijk, want de meeste volwassenen worden als onmogelijk afgespiegeld. ‘Waarom konden de volwassenen ook nooit aan iets anders dan aan oorlogen denken!’ roept Peter uit en in De lucht werd rood mijmert Louise aan het begin van het verhaal: ‘zelfs volwassenen zouden niet gaan vechten als alles zo stil en vredig was’, maar deze kinderlogica wordt ruw verstoord wanneer de vredige roze lucht rood wordt van de explosies van inslaande bommen en granaten. Louise besluit om nooit zo volwassen te worden ‘dat ik denk dat het nodig is om de lucht rood te maken van vuur en bloed, om wat voor reden dan ook’. Ze wil, net als Peter, als ze eenmaal volwassen is, ‘helpen alles te reorganiseren’, zodat de mensen leren inzien dat je over dingen kunt praten in plaats van onmiddellijk te doden.
Vooral de bestuurders van de verschillende landen moeten het ontgelden. De koningen zijn meestal gewoon gek. Maar af en toe zit er ook een goede tussen, zoals Karel de Tweede, en daar wordt een stevige lans voor gebroken. Er moeten tenslotte koningen zijn, want een president is - naar de mening van Anne Holm - ‘geen vlees en geen vis’. In David, waar alleen landen met een koning veiligheid lijken te bieden, wordt de heroïsche hond niet voor niets King gedoopt.
De volwassenen krijgen niet alleen de schuld van de oorlogen, ze deugen verder ook van geen kant in de ogen van de hoofdpersonages: ‘hartstikke onredelijk waren ze, allemaal’. Volgens Peter kun je volwassenen ‘toch niets aan het verstand brengen, grote mensen begrijpen immers nooit iets voor het te laat is’. Vooral in De lucht werd rood moeten volwassenen het bladzijden lang stevig ontgelden: ‘Volwassenen begrepen ook nooit wat’, ‘met volwassenen wist je het nooit’, ‘Soms zou je denken dat ze enkel kinderen kregen om die te pesten’, ‘Volwassenen luisteren toch nooit’ en ‘moeders zijn daarvan nog de grootste zeurkousen’.
| |
| |
Goede volwassenen zijn zeldzaam in haar boeken. Zij hebben als belangrijkste eigenschap dat ze mensen zijn ‘tegen wie je iets kon zeggen’ en zijn in alle opzichten geweldig, zoals Johannes in David en de grootmoeder van Rosamunde in Peter. Deze oude dame is heel wijs, vlug van begrip en vastberaden. Ze had moed voor twee: ‘of ze helemaal niet oud of bang was’. En: ‘Het gebeurde niet vaak dat je echt met volwassen mensen kon praten, maar Rosamundes grootmoeder was er een van’. Haar ogen waren dan ook jong gebleven. In De lucht werd rood neemt een generaal-majoor de kinderen serieus en vertrouwt ze de gevaarlijke missie toe een boodschap door de vijandelijke linies te loodsen. De man praatte ‘alsof hij ervan uitging dat je kon denken, al was je een kind. Het was heel ongewoon dat een volwassene over iets anders sprak dan poppen of huiswerk.’ Goede volwassenen doen tenminste niet alsof je dom bent omdat je een kind bent. Saillant detail: een van deze goede volwassenen heet mevrouw Rahbek, Anne Holms meisjesnaam.
| |
Identiteit
Op een dieper niveau gaan Holms boeken ook over het zoeken naar de eigen identiteit. Wie je bent, wordt bepaald door je vrienden en niet door de groepering waartoe je toevallig behoort: ‘Je hoeft er niet trots op te zijn dat je deel uitmaakt van een kudde; je zou er trots op kunnen zijn dat je jezelf bent of iemands vriend.’
De schrijfster benadrukt regelmatig dat vrienden niet alleen mensen zijn met wie je kunt praten en die je begrijpen, vrienden zien jou ook zoals je echt bent. Louise in De lucht werd rood is aan het eind van de avonturen bang van Tim gescheiden te worden, van iemand ‘die haar leuk vond om wat ze zelf was’. Voor hem is ze tenminste niet ‘een van de kinderen’. Zelf ziet ze in Tim ook niet ‘de vijand of een Engelsman of wat dan ook, hij was gewoon Tim’. Deze houding is ook zeer karakteristiek voor het contact tussen Peter en Kimoon.
Alle hoofdpersonen hebben voortdurend het idee tekort te schieten tegenover hun vrienden. Ze hebben stuk voor stuk het akelige gevoel ‘alleen maar te ontvangen zonder iets terug te kunnen geven’. Het is in alle gevallen de ander die de kinderen ervan moet overtuigen dat zij wel degelijk veel gegeven hebben. Dit speelt in alledrie de boeken een grote rol, maar komt het duidelijkst naar voren in Peter.
Peter rouwt, omdat zijn vriend Morton is verhuisd. Maar de gele jongen op het schilderij zegt dat Morton geen echte vriend was, want hij ‘kon vlug dingen van buiten leren die in boeken staan, maar hij had nooit eens gedachten die een ander niet eens voor hem had. Hij komt nooit op de gedachte dat er iets
| |
| |
te doen valt - iets belangrijks’. Dat Peter meer in zijn mars heeft, blijkt uit zijn avonturen, waarin hij keer op keer met een goed plan op de proppen komt: stenen verzamelen om de vijand mee te bekogelen, via signalen een boodschap overbrengen. Hij wil graag uitkomst bieden in noodsituaties. Toch denkt hij telkens dat hij tekortschiet. ‘Ik ben veel te dom Heer, U had iemand anders uit moeten kiezen.’ Hij vraagt zich vertwijfeld af wat het voor nut heeft gehad dat hij ergens is geweest, terwijl zijn aanwezigheid juist van zeer grote betekenis was voor zijn vrienden. Hij redt hen direct of indirect het leven. Nadat Peter tijden heeft gepiekerd wat hij als tegenprestatie voor Kimoon kan doen, maakt hij een bril voor diens vader, die muntmeester is. Op die manier koopt hij tijd voor Kimoon, want nu kan de vader nog jaren doorwerken en hoeft zijn zoon hem niet meteen op te volgen. Kimoon kan rustig volwassen worden en zijn lievelingsvak leren, ‘zodat hij altijd even vrij en vrolijk zou blijven als hij nu was’. Peter is de enige die kan verhinderen dat Rosamunde uitgehuwelijkt zal worden, dat Torquil vermoord wordt en dat Nick sneuvelt. Peter zegt: ‘Ik bewonder altijd mensen die wijs zijn, die iets in hun mars hebben en hun kennis gebruiken om iets nuttigs te doen’ en hij leeft er zelf naar. Maar het moet hem wel verteld worden, net zoals Louise Tim ervan moet overtuigen dat hij niet overbodig is, en de hond King met zijn trouw toont dat David een goede vriend is.
In het boek over David wordt nadrukkelijk gesteld hoe belangrijk het is om een vrij mens te zijn, met een vrije wil. Iedereen is eigen baas en niemand heeft het recht over jou te beslissen. Je moet rekening houden met anderen en eerbied hebben voor andermans rechten maar jezelf het recht voorbehouden te denken en te blijven wie je bent - dat getuigt van een krachtig en goed karakter. Als David zichzelf ontdekt heeft, wil hij zelfs geen spelletjes spelen, want in een spel ben je iemand anders dan wie je bent en hij wil alleen zichzelf zijn. De kinderen spelen ‘Davy Crocket en de Indianen’; als indianen binden ze een meisje in een huisje vast en als Davy Crocket zullen ze haar bevrijden. Maar het huisje vat vlam en de kinderen durven niet naar binnen. Niet de zogenaamde Davy, maar de echte David redt het kind. ‘Geloof je dat iemand ter wereld David ertoe zou kunnen krijgen niet David te zijn?’ Nee, want in het kamp moest hij gehoorzamen en doen als alle anderen, ‘daar was je geen mens, maar sinds hij wist dat hij David was die zijn eigen baas was en zelf aan alles durfde denken, was alles anders geworden.’ Daarom is de Engelse titel I am David veel adequater dan de Nederlandse vertaling David ontdekt de wereld. Als David tot God spreekt, beëindigt hij zijn gebeden steevast met ‘Ik ben David. Amen’. Het meisje dat hij uit de brand redt, vraagt: wie ben je? ‘Niet - waar kom je vandaan? of - hoe heet je? of - wat wil je, zoals de mensen anders altijd vroegen.’ Ook dan antwoordt hij met een ferm ‘Ik ben David’. Het meisje wil niet meer
| |
| |
weten, ze vindt het genoeg dat hij David is. En aan het slot van het verhaal stelt hij zich aan zijn moeder voor met dezelfde krachtige korte zin.
| |
Zingeving
Toen Holm schreef met Ik ben David iets duidelijk te hebben gemaakt wat belangrijk was voor jong en oud, doelde ze op nog iets diepers dan de thema's vriendschap en identiteit. In David, maar vooral ook in Peter probeert ze een antwoord te vinden op de vraag naar de zin van het leven.
David maakt zich in de loop van zijn tocht alle dingen eigen die werkelijk van belang zijn. Hij put levensvreugde uit het kijken naar kleuren en schoonheid, uit het luisteren naar muziek en het lezen van boeken. Hij leert dat glimlachen
Tom en Louise
( ‘dat zou zijn eigendom blijven als hij wegging’) belangrijker is dan een bed en begrijpt niet dat kinderen een hekel hebben aan school, terwijl leren hem een van de heerlijkste dingen lijkt die er zijn - met uitzondering dan van zon en schoonheid. Een mens moet zich zien te onderscheiden van een ezel, daarom leert David vol overgave en doet hij graag aan sport, waardoor je kunt ontdekken hoe goed je lichaam naar je wil luistert: rennen, klimmen, springen en balspelen, en vindt hij het fijn om iets te maken wat nuttig is. De grootste levenslessen legt Holm in de mond van Johannes, de man die David het verschil tussen goed en kwaad uitlegt. Dat verschil te kennen en ernaar te handelen, biedt je de kans op een zuiver geweten. Dat is een wezenlijk onderdeel van mens zijn. Het geeft je karakter en eigenheid, en alleen dat maakt je gelukkig.
Is het verhaal over David een zoektocht naar de vrijheid en de schoonheid van het leven, in Peter wordt de vraag naar de zin ervan expliciet gesteld. De jongen ziet het leven op de eerste bladzijden als betekenisloos: ‘Alles was zo dodelijk vervelend en altijd precies gelijk. Ik zie werkelijk niet dat er iets aan het leven is, het heeft zo weinig zin’. De gele jongen wil Peter het tegendeel bewijzen door hem de vriendschap te leren kennen. Het helpt:
| |
| |
‘De hele tijd, voor de rest van zijn leven, telkens als hij dacht dat er niet veel aan het leven was en dat het zinloos was ... telkens zou Peter zich dit herinneren. Kimoon die bestond uit het geloof dat een vriend het belangrijkste van alles is.’
Als Peter inziet dat iets wezenlijks van zijn eerste vriend voortleeft in alle andere vrienden die hij onderweg ontmoet, en ook in zichzelf, begrijpt hij dat het leven zin heeft - omdat de dood niet bestaat. ‘Want niets hield ooit op te zijn...’ Natuurlijk komt er dan ook aan de slechte dingen geen einde en zullen er altijd mensen zijn ‘die te stom waren om in te zien dat allen het recht hebben om te leven - om te zingen en te lachen en te denken en van hun vrienden te houden’, maar er zal ook altijd weer een jongen zijn die weet wat trouw betekent en die om zijn vrienden geeft. ‘En dan was alles immers goed en juist, dan was het helemaal niet vervelend, of onverschillig, of zinloos, of je leefde of niet. Want er was nooit iets echt levends, dat op zekere dag helemaal dood was.’ En dat is een belangrijker geschiedenisles dan wat de boeken ons leren over oorlogen, want die duren maar kort en zijn na verloop van tijd niet meer van belang. Niet voor niets schreef Anne Holm dat haar boek Peter niet over vriendschap gaat, maar over eeuwigheid.
| |
De God van David
Uit Holms biografie blijkt dat Ik ben David in eerste instantie door een redacteur van een uitgeverij werd afgewezen, onder andere omdat het te veel religie bevatte. En uitgeverij Leopold wilde de vertaling van Peter niet herdrukken, omdat er zoveel God in voorkomt. De hoofdpersonages breken zich inderdaad meer dan in andere (en meer recente) kinderboeken het hoofd over het bestaan van God. Zowel Peter als David twijfelen in het begin van de boeken aan zijn bestaan, maar ontwikkelen gaandeweg een heel eigen verstandhouding met God, geschoeid op protestants-christelijke leest.
Als David zijn kompas verliest, heeft hij een innerlijk kompas nodig om zijn weg te vinden naar het uiteindelijke doel: zijn moeder. Hij besluit een God te kiezen, ‘een God was zeker beter dan een kompas’. Maar welke moet hij nemen? Die van de joden vroeg zo veel, voordat hij iets teruggaf en David denkt dat hij niets te bieden heeft. Die van de katholieken laat alles aan een vrouw over en David weet niets van vrouwen af. Uiteindelijk kiest hij de God van wie koning David, zijn naamgenoot, heeft gezegd ‘hij doet mij nederliggen in grazige weiden en voert mij aan rustige wateren’ (psalm 23). Toch denkt hij ook van deze God niets voor niets te kunnen krijgen en redt zonder hulp van boven in te roepen een meisje uit een brand, in de hoop daardoor in de toe- | |
| |
komst wel op de hulp van God te mogen rekenen - een typisch kinderlijk verbond.
In het eerste dorp waar hij verblijft maakt hij iedere dag een wandeling naar de kerk en ook in ieder volgend dorp bekijkt hij de kerk van buiten. Hij neemt zich voor er ooit een binnen te gaan, zodra hij in een veilig land is. In beschrijvingen van huizen zijn ze ‘zo mooi als een kerk’ en kerken zijn zo mooi dat ze met niets te vergelijken zijn. Als David heel bang is, bidt hij openlijk tot zijn God, maar niet te vaak, want ‘dat was inhalig en God kon best eens gauw genoeg krijgen van een jongen die altijd bang was en nooit iets zelf kon’.
Tijdens zijn tocht komt David tijdelijk in huis bij een liefdevol gezin met een meisje waar hij zielsveel van leert houden. Het afscheid drijft hem tot wanhoop. Het vriendinnetje, Maria, geeft hem als herinnering een gouden kruisje. In een Italiaanse kerk die hij binnengaat, - hoewel hij vermoedt er alleen de katholieke God te kunnen vinden, ‘maar toch... stel je voor dat zijn eigen God daar eens op bezoek was!’ - zegt de pastoor, die de stem heeft van Johannes, dat David een goede keuze heeft gemaakt. Hij citeert psalm 23: ‘jou zal zeker niets ontbreken’. Maar David heeft niet meer genoeg aan grazige weiden en rustige wateren, zelfs zijn vrijheid lijkt hem zinloos nu hij weet dat er liefde bestaat en dat die niet is weggelegd voor een jongen als hij - een jongen op de vlucht. Hij heeft geen hoop meer en wijst in een gebed verdere goddelijke hulp van de hand.
Dat verandert radicaal als David een foto van zijn moeder ziet en haar naam te horen krijgt. Met vernieuwde kracht zet hij zijn zoektocht voort. Die nacht slaapt hij in een stal buiten de stad, wat - onder verwijzing naar het kerstverhaal - een nieuwe geboorte symboliseert. ‘Nu zou niemand hem meer tegen kunnen houden.’ Maar onmiddellijk steekt een gierende storm op, een ‘witte, blinde hel’, waardoor hij God niet meer kan aanroepen, want het waait zó hard, de woorden gaan verloren in zijn hoofd. Als David zich opgesloten voelt in een afschuwelijke situatie, vraagt hij God verwijtend naar het waarom. Door zijn kinderlijke godsbeeld is hij prompt bang dat God voor straf Maria iets akeligs aan zal doen. Maar na twee dagen begrijpt David dat God hem iets wilde leren. Niet God, maar hijzelf is onbarmhartig geweest. En wanneer David zijn vrijheid verlangt om zijn fout recht te zetten, vindt hij accuut een uitweg.
De laatste keer dat David Gods hulp inroept, denkt hij dat de situatie zo erg is, dat zelfs God hem niet meer kan redden. Hij komt bij een grens en weet zeker dat de douaniers de bewakers van het concentratiekamp zijn, die hem al die tijd hebben achtervolgd en hem nu eindelijk te pakken zullen krijgen. Hij vraagt dan maar of God kan zorgen dat de mannen goed raak zullen schieten, zodat de dood niet al te veel pijn zal doen. Maar dan bedenkt hij zich en vraagt
| |
| |
God om niet hem maar de hond te beschermen, ‘omdat hij eens geprobeerd heeft mij te beschermen’. Als de hond daarop zijn leven geeft voor David is de jongen eerst boos op God, om zich even later te realiseren dat de hond het vrijwillig heeft gedaan. Kan een mens dan toch iets voor niets krijgen?
| |
God bij Peter
In Peter speelt godsdienst op een andere manier een grote rol. In het begin van het verhaal weet Peter niet zeker of hij wel in God gelooft, ‘al zou hij al spoedig aangenomen worden’. Toch komt hij in opstand als hij zijn dierbare vriend Kimoon ‘zo'n domme afgod’ als Poseidon ziet aanbidden, ook al beseft hij dat het nog een paar eeuwen zal duren voor Jezus geboren wordt en de mensen in dit oude Griekenland er dus niets aan kunnen doen dat ze nog heidens zijn en geloven in een heleboel verschillende goden - ‘een mooi stelletje schavuiten die voor heibel zorgden als ze zich verveelden. Dat was natuurlijk allemaal onzin maar de mensen geloofden erin.’ De mensen in deze tijd kunnen zeer goed van buiten leren en zien het werk van Homerus als een soort bijbel. ‘Er kwam weinig goeds en behoorlijks in voor zoals in de echte bijbel, maar het was wel heel grappig om te horen als je wist dat het niet echt waar was.’
Peter wil zijn vriend bekeren. Hoewel hij dus niet zeker weet of God bestaat, lijkt het hem toch beter dat Kimoon in hem gelooft dan in al die andere goden. Als hij uitlegt dat er maar één God is, reageert zijn vriend met de constatering
Peter en Kimoon
| |
| |
dat die dan wel genoeg te doen zal hebben, ‘die zullen we dan maar niet vragen’. Peter vertelt geduldig dat die ene God alleen maar goed is en geen offers verlangt. Kimoon is overtuigd en vraagt naar de naam van deze God. ‘Alsof God een naam had’, denkt Peter verbaasd en raadt Kimoon aan hem Onze Vader te noemen. Peter roept ‘Onze Lieve Heer’ in het Deens aan om zijn vriend bij hem aan te bevelen: ‘Kimoon is bijna helemaal zoals U wilt dat een jongen moet zijn.’
In de volgende eeuwen waarin Peter terechtkomt, hebben de mensen wel ‘dezelfde God, al dachten ze ook dat het Hem welgevallig zou zijn dat ze in Jeruzalem een heleboel Turken doodmaakten.’ Ze mogen dan dezelfde God hebben, de verzuiling heeft ook al zijn intrede gedaan. Rosamunde slaat een kruis zoals katholieken doen - ‘je kon nooit ontdekken van welke kant ze begonnen’ - en de mensen knielen in de kerk. Dat deden ze in Denemarken niet en het zou Peter een onprettig gevoel geven om in een kerk komedie te spelen. Hij zegt het Onze Vader en maakt een buiging zoals hij gewend is.
Ook in Peter blijft Holm dus trouw aan haar protestants-christelijke geloof, dat ze eens achter zich liet en later terugvond, toen ze ‘zo gelukkig was, dat ze niet wist wie ze moest danken’, en dat luistert blijkbaar nauw.
| |
Structuur
Niet alleen de inhoud van Holms boeken is de moeite van het bestuderen waard, ook de vorm toont een groot schrijfster aan het werk. David heeft niet voor niets een literaire prijs gewonnen. Het is rijk aan functionele herhalingen en spiegelingen. De zoektocht naar zijn moeder en zichzelf loopt heel waarheidsgetrouw niet via een lineaire lijn, maar als een spiraal. David ontmoet een groot aantal obstakels die hem regelmatig doen terugvallen in de wereld van de dood waar hij vandaan komt, voordat hij definitief kan kiezen voor het leven en alles wat daarbij hoort.
Het verhaal begint op het moment dat David ontsnapt aan een grauwe wereld waarin de dood regeert, de regelrechte hel van een concentratiekamp. Daar heeft hij geleerd om nergens aan te denken. Hij vlucht met de blik op oneindig en het verstand op nul dagenlang voort als een angstig dier, achtervolgd door een jankend snuivend gebrom dat uit hemzelf blijkt te komen. Hij glijdt uit in een modderpoel en baant zich een weg door doornstruiken. Doodmoe geworden wil hij gaan liggen, maar zijn voeten lopen verder. Nog helemaal in de greep van de oude patronen.
Als verstekeling maakt hij aan boord van een schip de oversteek naar een ander land. Als hij ontwaakt op de rotsen van het nieuwe land, ervaart hij wat schoonheid is en besluit te willen leven. Vanaf nu is hij de baas over zichzelf en
| |
| |
over zijn voeten. Hij neemt besluiten en kiest als vrij man. Hij gaat zelf nadenken, maar aan zijn ogen is nog te zien dat hij anders is: ‘het zijn de ogen van een oude man, die zoveel van het leven heeft gezien dat hij geen moed meer heeft te leven. Ze zijn niet eens wanhopig, ze zijn alleen stil, afwachtend en oneindig eenzaam’. Hij wast zich om al het oude achter zich te laten, het lijkt erop alsof hij zichzelf doopt. Als hij door een jongen in elkaar geslagen wordt, wast hij zich opnieuw in een beekje. Niet alleen door water wordt David gereinigd, ook door vuur - waarna hij zich ten derde en laatste male wast. Door het voltrekken van deze christelijke rituelen is hij lichamelijk vrij van de erfenis van het kamp.
Hij stilt voor het eerst zijn honger met iets wat lekker smaakt (een gevonden sinaasappel). Daarop leert hij wat glimlachen is en lijkt volmaakt gelukkig. Hij denkt aan slechts twee dingen genoeg te hebben: zijn vrijheid en een land waar het veilig is. Maar niets van alles wat hij zich eigen heeft gemaakt, blijkt toereikend wanneer hij na enige aarzeling de familie van het geredde meisje volgt naar hun huis. Hij leert in het gezin liefde en geborgenheid als een buitenstaander kennen. Iedereen hoort ergens thuis, maar hij zou David blijven, ‘een jongen op de vlucht die niet wist waarheen’.
Als David het gezin moet verlaten, is hij helemaal terug bij af en herhaalt de geschiedenis zich. Hij komt weer in een nieuw land en het is er ‘bijna even mooi als toen op de rots’. Een sinaasappelboom verwijst naar de eerder gevonden sinaasappel. Net als eens door de doornen baant hij zich nu een weg tussen bomen door. David heeft zich gerealiseerd dat vrede en vrijheid niet het allerbelangrijkste zijn, en dat een leven zonder liefde geen leven is. Daarom is er ook van alles veranderd. Dit keer gaat hij een huis in zonder aarzeling en nu kan hij ‘niet meer nergens aan denken’. Hij wordt niet meer omschreven als een wonderlijke jongen, maar men zegt ‘iemand heeft zijn hart gebroken’. Dan ziet David een foto van zijn moeder. Haar ogen ‘zien eruit alsof ze veel weet’, net als Davids ogen, maar ‘toch glimlacht ze’. Dat verandert alles definitief.
David hernieuwt zijn besluit niet te willen sterven. In tegenstelling tot voorheen is hij nu ‘een jongen die op de vlucht was en wist waar hij heen moest’. Zijn vlucht, een tocht door sneeuw en ijs - steeds hoger en kouder - wordt beschreven als een witte hel. ‘Het was net als toen hij naar Saloniki liep’ aan het begin van zijn vlucht; zijn benen blijven doorlopen zonder dat hijzelf iets wist of iets wilde. Ook al realiseert hij zich ditmaal dat hij moet denken, toch valt hij net als toen en verliest het bewustzijn. Hij wordt gevonden en meegenomen door een boer. Het leven op de boerderij wordt meermalen letterlijk vergeleken met dat in het kamp. De boerenfamilie is het tegenovergestelde van het liefdevolle gezin dat hem geborgenheid gaf - anders dan Davids vriendinnetje
| |
| |
Maria doet het dochtertje van de boer bijvoorbeeld nooit iets om iemand blij te maken.
Als David uiteindelijk ook de emotionele beschadigingen die hij in het kamp opliep heeft geheeld, lukt het hem om opnieuw te vluchten. Volgens de voorbijgangers staan zijn ogen vanaf dit moment zuiver. Dat hij inderdaad veranderd is, blijkt als het ondenkbare gebeurt: het beschadigde kind is voor een tijdje ‘bijna vergeten dat hij bang was’. Daardoor let hij niet goed genoeg op en is voor de laatste keer weer terug bij hen, zijn vlucht
‘eindigde waar hij begonnen was... voor een van hun geweren. (...) Het schot dat al onderweg was sinds de nacht dat hij heel rustig op de grote boom afging die langs de weg stond naar de mijn, buiten het kamp. Alleen zou hij nu niet rustig kunnen lopen, nu hij ondervonden had hoe heerlijk het kon zijn om te leven. Zijn wens om te leven zou hem aanzetten tot rennen; dat besefte hij. En dan zouden ZIJ hem de baas zijn geworden.’
Gered door zijn hond belandt hij ten slotte op het schip naar zijn eigen land, maar in tegenstelling tot zijn vorige bootreis dit maal zonder zich te verstoppen. De zee is ‘even blauw als toen op de rots’.
Al deze verwijzingen en herhalingen maken van Ik ben David een bijzonder hecht verhaal. De genuanceerde veranderingen tonen de groei die de jongen doormaakt - van een mens in gebondenheid, via een strijd om vrijheid, tot het leven in verbondenheid. Het kind ontwikkelt zich langs symbolische wegen tot de mens die hij moet zijn: David.
| |
Tot slot
Eigenlijk rest, na zoveel leesuren ronddwalen in de geschiedenis, alleen nog de vraag wat een mens aan al zijn moderne kennis heeft als hij in de oudheid terechtkomt. Slechts een enkele keer heeft Peter er profijt van. Hij weet bijvoorbeeld dat er bacillen bestaan en dat je daarom je handen moet wassen en de verbanden voor een wond moet uitkoken. Ook maakt hij een bril voor Kimoons vader en kan hij na een jaar schermles tegen twee volwassen mannen uit de Middeleeuwen op. Maar het lijkt er meer op dat Peter, eenmaal teruggekeerd naar de twintigste eeuw, groot voordeel zal hebben van zijn reizen door de oude tijden. Want boven alles komt hij tot de conclusie dat de mensen de meest noodzakelijke dingen eigenlijk altijd al wisten en bezaten, en dat uiteindelijk de mensen zelf het belangrijkst zijn.
Dat de mensen in vroeger tijden lang niet zo dom waren als in gewone geschiedenisboeken lijkt te staan, valt te lezen in de geschiedenisboeken van
| |
| |
Anne Holm. En ieder mens heeft de kennis van de geschiedenis nodig om zich te ontwikkelen en tot een eigen identiteit te komen. We zijn tenslotte allemaal afstammelingen van Kimoon.
| |
Bibliografie van jeugdromans
David. Kopenhagen, Gyldendal, 1963. |
David ontdekt de wereld. Vertaald door Heleen Boelen. Met illustraties van Cilia de la Court en omslagtekening van Svend Otto. Amsterdam, Becht; Antwerpen, Diogenes, 1964. Tweede druk: David (tekst uit David van Anne Holm. Vertaald door Heleen Boelen): tekstbezorging, vragen en opdrachten, werkbladen, correctiemodellen S.Diepers-van Audenhaege en J.Pieters. Antwerpen, De Sikkel, 1975. Zesde druk: David ontdekt de wereld. Haarlem, Becht, 1992. |
Ik bin David. Vertaald door Jan de Jong. Ljouwert/Leeuwarden, Algemiene Fryske Underjocht Kommisje, 1987. |
Peter. Kopenhagen, Gyldendal, 1965. |
Peter. Vertaald door J.C.Torringa-Timmer. Met illustraties van Cilia de la Court. Amsterdam, Becht; Antwerpen, Diogenes, 1966. Tweede druk: Vertaald door J.C.Torringa-Timmer. Met illustraties van Lydia van Oort. Haarlem, Becht, 1993. |
Adam og de voksne (Adam en de volwassenen). Kopenhagen, Gyldendal, 1967. |
The Hostage (De gijzelaar). Londen, Methuen, 1980. (Niet in Denemarken verschenen.) |
The sky grew red. Londen, Methuen Children's Books, 1991. (Niet in Denemarken verschenen.) |
De lucht werd rood. Vertaald door Femke Blekkingh-Muller. Met illustraties van Lydia van Oort. Haarlem, Becht, 1992. |
|
|