Auteur én adviseur
In 1993 besloot ik, na lang aarzelen, het basisonderwijs vaarwel te zeggen. Ik had er bijna vijfentwintig jaar opzitten, waarvan negentien jaar als directeur. Ik vond het onderwijs heerlijk (vandaar die aarzeling), maar het leek me ook fantastisch mij helemaal aan het schrijven te kunnen wijden. Een lang gekoesterde droom ging in vervulling.
In de jaren daarvoor had ik op verzoek van Martine Schaap, vanaf 1988 uitgeefster bij H&W, wel eens een manuscript beoordeeld. Toen zij hoorde dat ik fulltime ging schrijven, verzocht ze mij enkele dagen per maand ‘officieel’ haar adviseur te worden. Ik voelde mij vereerd, maar had ook twijfels. Ik vroeg me af of het wel zo verstandig was zoiets te gaan doen bij je eigen uitgeverij. Mijn vrouw Thérèse verwoordde de twijfels. ‘Wat doe je als er een geweldig nieuw talent opduikt? In feite wordt dat een concurrent van je en het is toch al dringen op de kinderboekenmarkt.’ Thérèse wist waar ze het over had, want ze werkte al jaren in de boekhandel.
Zeven jaar later heb ik er nog steeds geen spijt van dat ik de stap naar het adviseurschap heb gezet. Ik heb gemerkt dat ik in staat ben een min of meer objectief oordeel te geven. Dat heeft, denk ik, te maken met mijn onderwijservaring. Een goede schoolmeester moet mensen objectief kunnen beoordelen, maar hij moet ze ook stimuleren en materiaal aanreiken om te kunnen groeien. Verder was ik al helemaal gek van kinderboeken nog voor ik zelf ooit een boek had geschreven. Van 1973 tot 1975 zat ik onder meer in de Griffeljury.
Prettige bijkomstigheid is dat ik veel vertrouwen heb in Martine Schaap en dat ik (redelijk) goed tegen kritiek kan. Als Martine míjn manuscripten beoordeelt, zet ik moeiteloos mijn adviseurspet áf en ben ik weer gewoon de auteur die het (gelukkig) nog steeds spannend vindt om te horen wat de uitgever van zijn boek vindt. Als adviseur vind ik het vooral leuk om aankomend talent te helpen en mijn steentje bij te dragen aan de verbreding van het fonds van H&W.
Over boeken die de eerste selectie doorstaan, schrijf ik meestal een uitvoerig leesrapport. Ik bespreek (als goed schoolmeester) zowel de positieve als minder positieve kwaliteiten van het boek. Ik probeer zo concreet mogelijk te zijn. Aan vage kreten als ‘de structuur van het boek is zwak’ heeft een schrijver niks. Ik geef een aantal voorbeelden en doe wat ideeën aan de hand waarmee de