Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 14
(2000)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| ||||||||||
De lotgevallen van Puk en Muk
| ||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||
Zwijsen in de jaren 1920-1930Bij Zwijsen staat in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw godsdienst letterlijk op het eerste plan, zoals is af te lezen aan de indeling en volgorde in de catalogi. Daarin is een uitgebreide rubricering te zien binnen godsdienst, godsdienstonderwijs en godsdienststudie. Het merendeel van de titels is bestemd voor intern gebruik door de leden van de congregatie, en voor kinderen die worden ingewijd in de sacramenten van de H. Communie en van de H. Biecht. Het hart kortom van een katholieke opvoeding. Daarna volgt de kring van het onderwijs, waarbinnen lezen, lectuur, schrijven en taal vooraan staan, vervolgens rekenen, vaderlandse geschiedenis, aardrijkskunde en muziek, en tenslotte drie gebieden exclusief voor het voortgezet onderwijs: Franse, Duitse en Engelse letterkunde. Hoewel godsdienst als apart vak vermeld staat, staat het niet los van de andere kringen: methodes voor aanvankelijk lezen vormen tegelijkertijd een inwijding in de gemeenschap van de gelovigen met de kerk, de sacramenten en de geloofsbemiddelaren als centrum. In het aanbod van landkaarten bij aardrijkskunde past de landkaart van Palestina net zo goed als die van Noord-Brabant; een deel uit een leerleesboek der Vaderlandsche Geschiedenis gaat over de Nederlandsch-kerkelijke geschiedenis, en zingen kun je met een bundel liederen die weer gebaseerd is op een religieus geïnspireerde serie leesboeken. Het fonds geeft dus duidelijk een katholieke kleur aan onderwijs en opvoeding. Jeugdboeken zijn te vinden bij ‘lectuur’, een categorie die voor de scholen en voor thuis, een derde markt, bedoeld is. Maar ze zijn ook te vinden binnen godsdienst, bij het leesonderwijs, bij muziek en zang en bij de drie vreemde talen. Soms overlappen de categorieën elkaar en staan titels zowel bij lectuur als bij een vak vermeld, soms zijn het andere titels, en ook worden jeugduitgaven bij de vakken niet als lectuur aangeduid. De afdeling ‘lectuur’ bestaat uit twee, zich steeds uitbreidende, series, namelijk de Klasbibliotheek en de Roomsche Reeks, met als ondertitel ‘Lectuur voor Katholieke Jongens en Meisjes’, het tijdschrift De Engelbewaarder en de jaarlijks verschijnende Almanak voor de katholieke jeugd. In de jaren dertig bestaat het fonds uit zo'n honderddertig titels jeugdliteratuur. De katholieke kleur spreekt ook hieruit: missieverhalen, bekeringsverhalen, verhalen over vaderlandse helden en zelfs sprookjes. Het geldt evenzeer voor de Puk en Muk-verhalen, ook al lijkt er op het eerste gezicht geen sprake te zijn van een religieuze ideologie. | ||||||||||
OntstaansgeschiedenisVoor zijn eerste verhaal nam Fransen de tekeningen over van Carl Storch uit diens verhalen over ‘Puckchen und Muckchen’ en schreef er een Nederlandse | ||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||
Busch: de 3e streek van Max en Moritz
versie van het verhaal bij. Volgens Mommers en Janssen en Kolen heeft Fransen de verhalen gezien in het maandelijkse tijdschrift Seraphischer Kinderfreund, uitgegeven in Ehrenbreitstein bij Koblenz. De Seraphischer Kinderfreund was het verenigingsorgaan van het Seraphisches Liebeswerk, een tak van de Capucijnen. Vanaf 1904 verschijnen de verhalen van Storch over Puckchen und Muckchen in de Oostenrijkse versie van dit blad, en ze werden na verloop van tijd ook gepubliceerd in de Duitse versie, uitgegeven in Ehrenbreitstein waar een Duitse tak van het Seraphisches Liebeswerk gevestigd was. Daar zijn in 1924, 1926 en 1928 drie verhalen in boekvorm verschenen. Van Storch is bekend dat hij een groot bewonderaar van Wilhelm Busch was. De figuren Puckchen en Muckchen lijken op het beroemde duo Max en Moritz van Busch. De verhalen van Fransen worden vanaf 1926 in de Engelbewaarder gepubliceerd. Na het eerste verhaal ontstaat er samenwerking tussen Fransen en Storch (Mommers en Janssen, p.126 en Kolen, p.20-33). Deze ontstaansgeschiedenis roept een aantal vragen op. Ten eerste: In welk opzicht zijn de figuren van Storch ontleend aan Max und Moritz? Ten tweede: in hoeverre zijn, naast het gebruik van de tekeningen, de tekstuele overeenkomsten en verschillen tussen de verhalen van Storch en Fransen te verklaren vanuit enerzijds het religieus ideaal van Franciscaanse barmhartigheid dat de leden van het Seraphisches Liebeswerk en de congregatie van de Fraters van Tilburg delen, en vanuit anderzijds een eigen couleur locale en een autonoom schrijverschap van Fransen? Heeft dat gemeenschappelijk ideaal, dat in een proces van creatieve wedijver de inspiratie met zich meebracht, geleid tot het ontstaan van | ||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||
een serie met zoveel eigen trekken dat er van veel meer sprake is dan louter een adaptatie? Het proces van overname, adaptatie en verzelfstandiging van genres, dat in de polysysteemtheorie een rol speelt in de opbouwfase van een uitgeverij (Shavit, 1986) komt in het geval van Puk en Muk neer op de ontlening van succesvolle verhaal- en beeldingredienten uit een religieus-neutrale traditie (Duitse nationale kinderliteratuur) via een religieuze traditie (Duitse Capucijnen) voor een religieus-educatieve traditie (Nederlandse katholieke kinderliteratuur). Deze vragen leiden tot drie portretten: van Busch, Storch en Fransen. | ||||||||||
Wilhelm Busch: loon naar dadenBusch (1832-1908) publiceerde zijn beroemde Max und Moritz in 1865. Voor een beschrijving van het verhaal baseren we ons op de inventieve vertaling van Bertus Aafjes, die in 1948 voor het eerst verscheen, en in 1965 in een bundel werd uitgegeven met nog twee vertalingen door Aafjes van andere werken van Busch. Alleen al over de vertalingen van Max und Moritz is een apart boek verschenen, bij een tentoonstelling, met een mooi overzicht van de verspreiding van die vertalingenGa naar voetnoot3.. In Nederland zijn zo'n tien verschillende vertalingen verschenen. Bij Aafjes heten de jongens Max en Maurits, en ze worden aan het begin van het verhaal als volgt getypeerd:
‘Nee, niet om hun schone daden,
Staan zij hier als kameraden;
Deugd, die zij betonen moeten,
Treden deze twee met voeten.
Geldt het echter kattekwaad, -
Dan zijn zij terstond paraat!
Mensen plagen en vervelen,
Appels, peren, pruimen stelen, -
Vinden deze twee voornamer,
Loflijker en aangenamer,
Dan op school of in de kerk,
Vroom zijn en in deugden sterk.
Maar de straf volgt op het kwade
En de mens krijgt loon naar daden!!
En voor hunne boosheid moeten
Max zowel als Maurits boeten.’
| ||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||
Waar bestaat dat plagen en vervelen uit? Dat bestaat uit zeven ‘listen’ (bij Busch ‘Streichen’) en gaat van kwaad tot erger. Weduwe de Milde is erg blij met haar drie kippen en een haan, van wie zij de eieren, het vlees en de veren kan gebruiken. Maar niet meer nadat Max en Maurits de dieren met brood aan touwtjes naar hun dood hebben weten te lokken; ze komen door de touwtjes aan elkaar vast te zitten, en hangen zichzelf door hun gefladder aan een tak op. De weduwe, ‘van droefheid buiten zinnen’, besluit om de dieren dan maar te braden. Terwijl de weduwe echter wat ingemaakte zuurkool uit de kelder haalt, vissen de jongens de hoenders via de schoorsteen omhoog en begaan hiermee hun tweede misdaad. Degene die hiervoor gestraft wordt, is de onschuldige hond van de weduwe. De volgende brave burger die te grazen wordt genomen, is snijder Bok. Hij naait, verstelt, strijkt en perst het linnengoed van een ieder met spoed, waardoor men zich ‘met vreugde tot zijn vrienden’ rekende. Maar ‘Max en Maurits, daarentegen, / Was daaraan geen zier gelegen’. Zij lokken Bok met gescheld naar buiten en laten hem door een vakkundig doorgezaagd bruggetje in de snelstromende beek vallen. Verkrampt en verkleumd komt hij weer thuis en wordt door zijn vrouw weer warm gestreken met een bout, die net uit de oven komt. Daarna is meester Lempel, ‘Voor de schooljeugd een exempel’, aan de beurt. Nadat hij in de kerkdienst orgel heeft gespeeld ‘voor de vromen’, en hij thuis wil genieten van een pijp, wordt hij na zijn tevreden uiting ‘het hoogste goed is toch een gerust gemoed’ getroffen door een ontploffing. Dat er buskruit in zijn pijp zat, had de nu onherkenbaar zwarte meester niet kunnen weten. De vijfde list treft oom Frits, die zijn bed vol ‘kleine krabbeldieren’ vindt, die de jongens met veel plezier uit een boom hebben geschud. Voor de zesde list zoeken ze tegen de tijd dat er allerlei lekkers voor Pasen gemaakt gaat worden, een bakkerij op. De bakker vangt hen als twee met deeg bedekte figuren op, rolt er gauw twee broden van en schuift die in de oven. ‘Dat zij niet meer levend zijn / Is, helaas, alleen maar schijn. / Knibbel, Knabbel! - eet het vulsel / Zich terstond weer uit zijn hulsel.’ Boer Scherpenzeel vindt de jongens op zijn deel, nadat ze korenzakken kapot hebben gesneden, en brengt hen naar de molenaar, met de opdracht ‘Maal die twee tot rattaplan!’ Zonder protest gooit de molenaar hen in een trechter en laat hen vermalen tot korrels. Het duo ligt nog even als contour in korrels op de vloer, maar wordt al snel verorberd door een stel eenden. Het gruwelijke einde wordt door niemand in het dorp betreurd: ‘Ik dacht het wel’, ‘Boosheid is geen levensdoel’ en ‘Dat komt van straatslijperij’ zijn de reacties. | ||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||
‘In geheel het dorp kortom,
Hoorde men een blij gebrom:
“God zij dank! Die plagerij
Is nu eindelijk voorbij!”’
Zo komt Boontje hier om zijn loontje. | ||||||||||
Carl Storch: een lesje voor PukStorch (1868-1955) is vooral bekend door zijn illustraties bij werk van anderen: Maus und Molli van Wilhelm Herbert en Kribbel-Krabbel en Fips und Joko, prentenboeken met gedichten van Hans Probst. Hij heeft veel bijgedragen aan het tijdschrift Fliegende Blatter, waar ook Busch aan meewerkte, en het kindertijdschrift Hans Kunterbunt. In een Salzburgs museum zijn naast tekeningen ook ‘Krippenfiguren’ (‘Krippen’ zijn kerststalletjes) van Storch te zien (Kolen, p.26-27). Zijn stijl wordt ‘wegen der Reduzierung auf wenige und nicht schattierte Farben’ vergeleken met de stijl van Busch. Maar Storch heeft ook getekend in de stijl van het Jugenstilbilderbuch, zoals gangbaar van 1900 tot in de jaren dertig (Doderer, 1979, p.516-517). De karikaturale stijl van tekenen à la Busch spreekt uit zijn bijdrage aan Maus und Molli. Eine Mädelgeschichte nach Wilhelm Busch (1920). Dit verhaal van Wilhelm Herbert is een imitatie te noemen van het verhaal over Max en Moritz, maar nu met meisjes in de hoofdrol. Die zien er netjes uit, met schort en strik, maar hun gedrag is dat niet. De eerste drie streken treffenPuckchen, Muckchen en Mörchen op weg naar huis in een zelfgemaakt vliegtuig
| ||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||
Tante Dorothee: haar bezoek wordt op taart met spelden getrakteerd, haar koe ontploft en een uit de kooi losgelaten eekhoorn vernielt het interieur van haar huis. Daarna zijn de buren aan de beurt, bij wie de ooievaar een tweeling bracht. Maus en Molli verwisselen de baby's met poppen en laten hiermee een aantal bezoekers flink schrikken. Vervolgens zijn ze in een creatieve bui en passen ze de kleren van een aantal volwassenen aan, dat wil zeggen: ze knippen een stuk van een rok, naaien een extra pijp aan een broek en ezelsoren aan een muts. De schooljuffrouw krijgt in de klas last van een rondvliegende, verklede eend die in de inktpot terechtkomt. De ‘Letzter Streich’ had hen kunnen berouwen, tenminste, als ze het hadden overleefd. Het wasgoed dat ze in de beek laten drijven en opbollen, doet de vissen naar adem snakken. Dan verschijnt er een waterman met een drietand: ‘Grimmig spricht der Wassermann: / “So! Jetzt kommt Ihr selber dran!”’ Maus wordt in het water getrokken, Molli valt er met een uitgestoken hand ook in, en ze drijven naar zee, waar een haaienpaar op hen wacht. Het slot maakt duidelijk, net als in Max und Moritz, dat het duo het verdiende loon heeft gekregen, en niet gemist wordt:
‘Kurz, um Molli und um Maus
Drückte niemand Trauer aus.
Denn nach einem Bösewicht
Sehnt die ganze Welt sich nicht.’
Bij dit onwaarschijnlijke verhaal zorgen de karikaturale tekeningen van Storch dat de personages op afstand blijven en dat er geen sympathie gewekt wordt met de meisjes of de getroffenen. Illustrator én auteur, maar niet als zodanig vermeld in zijn bibliografie, is Storch van de verhalen over Puckchen und Muckchen. De figuren lijken geïnspireerd op Max en Moritz. Het is een vergelijkbaar jongensduo: een jongen in een broek, een getailleerd jasje en puntige schoenen, en een iets bollere jongen gekleed in een hoogsluitende broek, een kort openstaand jasje en klompachtige schoenen. Hebben de jongens van Busch ook nog naar alle kanten uitstekende haren, Puckchen en Muckchen dragen een bolle muts en een ‘echte’ puntige kaboutermuts. De gezichten van Puckchen en Muckchen zijn vrij eenvoudig gehouden, maar uitingen van blijheid, verbazing, tevredenheid en angst zijn er wel van af te lezen. Ook zijn de gezichten van de twee kabouters van elkaar te onderscheiden door een andere vorm van de neus: bij de bollere Puckchen hoort een ronde neus, bij de iets dunnere Muckchen een spitse neus. Voor een vergelijking met het werk van Fransen gaan we hier uit van het verhaal dat, na publicatie in de Seraphischer Kinderfreund van 1912 en 1913, in | ||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||
boekvorm verschenen is onder de titel Puckchen und Muckchen. I. Bändchen. Zwergenreise ins Erdinnere (1924, Klausenverlag, Ehrenbreitstein), met als auteur en illustrator de volgende omschrijving: ‘beschrieben und mit Bildern illustriert von Meister: Häcksel und Klecksel.’ ‘Klausenmaler Klecksel’ is volgens Kolen (p.40) het pseudoniem voor Storch. De naam zou kunnen verwijzen naar een van de bekendere Bildergeschichten van Busch, Maler Klecksel (1884). Busch kan dus ook nog de inspiratiebron voor een pseudoniem geweest zijn. De eerste tekening maakt al direct duidelijk wat Puckchen en Muckchen gaan doen: ze staan met een ladder, touw, paraplu en lantaarn klaar om zich door een gat in de aarde te laten zakken en te ontdekken wat er onder de aarde te zien is. Dit wordt ‘een frischer Tat’ genoemd, en ‘Was eure Weisheit wird ergründen / Sollt ihr der Mitwelt dann verkünden’. Het gat in de aarde is een holle boom, waardoor ze in een ondergrondse wereld komen, waar de reis hen langs een aantal dieren voert. Aan een hamster weten ze een deel van zijn voorraad te ontfutselen, voor een vuursalamander en twee ‘Unken’ (padachtigen) moeten ze op de vlucht. Na een boottocht, waarbij de meegebrachte ladder als boot fungeert, komen ze bij het kasteel van ‘Kaiser Karolus’, die hen gastvrij onthaalt. In het kasteel wonen net zulke kleine mannetjes als zij zelf, en samen met hen vieren ze feest. Na dit feest gaat het huiswaarts, maar dan moeten ze eerst nog ontsnappen aan de reusachtige ‘Berggeist Rübezahl’, bij wie ze ‘Rüben’ (knollen) moeten tellen. Daarna komen ze bij ‘Frau Holle’ terecht, die hen gastvrij onthaalt. Maar daar verwacht ze wel iets voor terug te krijgen: ‘Denn hier gilt als guter Ton: /Jedem der verdiente Lohn!’ Puckchen loopt er echter de kantjes van af en laat zijn broertje poetsen en vegen. Bij hun vertrek krijgt Muckchen goud in zijn hoed, maar Puckchen krijgt een teerachtige substantie over zich heen. Bij Klausenonkel thuis denkt men eerst met de duivel van doen te hebben, als Puckchen binnenkomt. Natuurlijk smeekt hij Klausenonkel om hem weer wit te maken. Dat gebeurt in het verhaal niet, maar er is wel goede kans op, zeker nadat Muckchen de zak goud laat zien, waarmee alles toch vergeven en vergeten kan worden. Toch vindt Klausenonkel het wel een goede les voor Puckchen: ‘Du hast die Höflichkeit verletzt, / Wo die Dankbarkeit war Pflicht.’ Deze les wordt nog een keer herhaald in een laatste strofe aan ‘Mein Freund’, de lezer, waarin belangrijke regels zijn:
‘Bist höflich du und hilfsbereit,
Wirst gern geseh'n du jederzeit (...)
Dass Uebermut oft schadet nur,
Sahst du an Puckchens Politur.’
| ||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||
Frans Fransen: gebroederlijk op avontuurFrans Fransen was de schrijversnaam van frater Franciscus Xaverius, de religieuze naam van Adrianus Joannes Franciscus van Ostaden (1896-1961). Hij bezocht de kweekschool voordat hij bij de Congregatie der Fraters van Tilburg kwam. Zijn standplaats als leerkracht op onder meer blo-scholen was voornamelijk Den Bosch, maar hij heeft ook vele jaren op Tilburgse scholen doorgebracht. Bij de Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, de drukkerij die door de congregatie werd gerund, verschenen in de jaren twintig tot en met vijftig diverse bijdragen van hem, onder diverse namen, aan methodes, kinderboeken en het blad De Engelbewaarder. Hierin verscheen vanaf april 1926 zijn eerste Puk en Muk-verhaal in dertien afleveringen (volgens het blad twaalf, maar één aflevering is niet genummerd). Hierbij staat geen naam van een illustrator vermeld, net zomin als dat het geval is in de uitgave in boekvorm in 1927. Dat boek verschijnt binnen de serie De Klasbibliotheek. Later, als er meer Puk en Muk-boeken zijn en de serieaanduiding Klasbibliotheek is verdwenen, zal de serie een eigen leven leiden binnen de categorie ‘lectuur’. Allereerst een korte samenvatting van het verhaal van Fransen. Puk en Muk zijn twee kabouters die bij Klaas Vaak wonen en door hem zijn belast met de speciale opdracht om slaapzand te zoeken. Wanneer ze bij toeval veel meer dan de dagelijks benodigde portie zand hebben gevonden, krijgen ze van Klaas Vaak vrijaf. Dat wordt zelfs een half jaar vakantie. In die tijd willen ze graag op reis om te ontdekken wat er onder de aarde te zien is. De holle boom waar ze elke dag langs kwamen, had hen daar nieuwsgierig naar gemaakt. De reis voert hen langs een hamster, een salamander en twee padden, bij wie ze steeds moeten inschatten of ze er een vriendschap mee aan kunnen knopen of dat ze beter op afstand kunnen blijven. Na een boottocht, waarbij de meegebrachte ladder als boot fungeert, komen ze bij het kasteel van koning Barbalonga, die hen gastvrij onthaalt. In het kasteel wonen net zulke kleine mannetjes als zij zelf, en samen vieren ze feest. Na dit feest gaat het huiswaarts, maar dan moeten ze eerst nog ontsnappen aan de reus Knollenneus en werken voor Vrouw Holle tot deze een nieuwe dienstmeid heeft gevonden. Omdat Muk er bij Vrouw Holle de kantjes van af loopt, krijgt hij bij het afscheid geen koeken in zijn muts, maar een inktzwarte vloeistof over zich heen. Terug bij Klaas Vaak smeekt Muk hem weer z'n eigen kleur terug te geven. Omdat Klaas Vaak hem ook ‘zoo lelijk’ vindt met z'n zwarte gezicht, vraagt hij Vrouw Holle advies om hem ‘weer helder wit’ te krijgen. Drie dagen in sodawater geven Muk het gewenste resultaat.
De lotgevallen van het duo komen overeen met die in de Duitse versie. De vele tekeningen zijn natuurlijk een bepalende factor geweest in het verloop van het | ||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||
verhaal. Verder bevatten beide verhalen verwijzingen naar zaken en namen uit de ‘echte’ wereld, hebben ze humor en zijn ze lichtvoetig van toon. Toch zijn er belangrijke verschillen. Het eerste, meteen in het oog springende verschil, is het begin van het verhaal. Fransen leidt het verhaal in met een introductie van Puk en Muk, informatie over hun woon- en werkomgeving en kabouterbroertjes, en de reden van hun reis. Bij deze introductie staan drie tekeningen die niet in de Duitse boekversie staan. Het tweede, wel opvallende maar niet te verklaren verschil is de verwisseling van de namen. Wat in de Duitse versie Puckchen is, is in de Nederlandse Muk, en Muckchen is zodoende Puk. Een derde verschil betreft de vorm: het Duitse verhaal is op rijm, à la Busch, het Nederlandse is in proza. Op rijm zijn vooral acties beschreven, terwijl in het Nederlandse prozaverhaal ook veel dialogen tussen de kabouters voorkomen. Verder verschillen Storch en Fransen in het presenteren van hun moraal. Storch spreekt in het begin het ondernemende duo meteen op de moraal van het verhaal aan. Hen wordt geluk en een vrolijke thuiskomst toegewenst en dePuk en Muk en Moortje in hun zelfgebouwde zeppelin op weg naar Amerika
boodschap ‘Was eure Weisheit wird ergründen, / Sollt ihr der Mitwelt dann verkünden’. Het is dus de bedoeling dat ze hun opgedane dan wel toegepaste wijsheid aan het eind van de reis delen met anderen. Een reis om van te leren dus. En dat willen de hoofdpersonen zelf ook: ze gaan een reis onder de grond maken omdat ze ‘gerne wissen, was unter uns lebt, / Was in der Erde wirket | ||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||
und webt’. Aan het eind is het de lezer die aangesproken wordt met ‘Mein Freund!’, met een moralistische afsluiting duidelijk herkenbaar midden op de pagina: doe zoals de beleefde Muckchen en beantwoordt gastvrijheid op de juiste manier, en niet op de manier van Puckchen. Het leeraspect en de moraal zijn natuurlijk aan elkaar verwant, maar er zijn ook leermomenten zonder die moraal mogelijk en de moraal kan ook op een meer indirecte manier worden overgebracht. Dat is vooral wat Fransen doet. Het gaat dan om verwijzingen naar andere sprookjes of kleine opmerkingen zoals ‘Misschien zouden ze Amerika nog wel gaan ontdekken net als Columbus’, of om sympathie met de underdogs: als ze fruit krijgen van de hamster, zegt die dat ‘eerlijk gevonden’ te hebben. Daarover stellen ze zich vragen en concluderen dat een dier niet kan weten of het fruit dat hij ergens weghaalt iemands bezit is, en je het dus geen stelen kunt noemen. Puk wordt tijdig gewaarschuwd dat zijn gedrag bij vrouw Holle niet goed is: ‘Je zult nog zwart worden van ondankbaarheid’. Als beloning voor zijn harde werken krijgt Muckchen van Frau Holle een muts vol goud, terwijl Puk het moet doen met een puntmuts vol koeken, maar daar weet het thuisfront wel raad mee: ‘Puk vond dat heel aardig van vrouw Holle. Dat had ie nog veel liever dan geld. Daar kon Klaas Vaak toch niks mee doen.’ Door in de vele dialogen de hoofdfiguren te laten overleggen, discussiëren en filosoferen laat Fransen de figuren genuanceerder uit de verf komen. Ze zijn niet zo zwart-wit als in de Duitse versie. Daarbij komt dat hij ze zoveel mogelijk als sympathieke slimme baasjes afschildert en hen ook vaak zo noemt. En hij lijkt ook te willen zeggen dat je slim kunt zijn, als je maar wilt leren: als Puk en Muk met de aardmannetjes mogen kegelen, kennen ze het spel niet, maar ‘toen ze maar wisten hoe 't ging en waar 't om te doen was, beteekende de rest niets. Twee zo'n slimmeriken als Puk en Muk, waren van 'n beetje niet bang’. Opmerkelijk is het verschil tussen de versies als Puk en Muk bij een reus zijn knollenvoorraad moeten tellen. Puk en Muk komen wel tot meer dan een miljoen, alhoewel ze een paar keer de tel zijn kwijtgeraakt, terwijl Puckchen en Muckchen nog niet tot drie blijken te kunnen tellen. Puk zingt tijdens hun vaaravontuur een ‘lustig deuntje’ met alleen de woorden ‘schippertje-lief, vaar mij over, asjeblief’, terwijl Muckchen er een heel wat hooggestemder geloof in God en zichzelf op nahoudt:
‘Was scheret mich der Unkenruf,
Ich bin in Gottes Hand.
Und wenn mir etwas Unheil schuf,
Dann nehm' ich den Verstand,
| ||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||
Schau' mir die Sach' mal ruhig an,
Denk', wie sie mir wohl nutzen kann
Und sing ein lustig Holdrio,
Dann bin ich auch gleich wieder froh’.
Kennelijk had Fransen als verhalenschrijver toch eerder behoefte aan een vakantie van alle godsdienst. Andere verschillen betreffen de couleur locale: de koeken waarop vrouw Holle bij Storch trakteert, zijn bij Fransen worstenbroodjes, misschien wel naar Brabantse gewoonte. Verder bevat het verhaal nog dialectwoorden. Dit zijn overigens precies de plaatsgebonden dingen en woorden die in latere bewerkingen sneuvelen. | ||||||||||
Puk en Muk en de nieuwe wereldNa de uitgave van het eerste Puk en Muk-verhaal is er contact tussen Fransen en Storch. De verhoudingen raken nu definitief omgekeerd, want het initiatief komt geheel bij de fraters te liggen. Fransen bedenkt de verhalen, een medebroeder vat ze samen in het Duits en stuurt de samenvatting naar Storch, die vervolgens tekeningen terugstuurt (Mommers en Janssen, p.126). Daarmee erkent hij in Fransen zijn meester als verteller. Dat meesterschap blijkt in het bijzonder uit een vergelijking van de verhalen over een reis naar Amerika. Fransen heeft overigens na het eerste verhaal nog een aantal verhalen in De Engelbewaarder gepubliceerd voordat hij het Amerika-verhaal schreef. Een precieze vergelijking tussen het moment van publiceren in het blad en in boekvorm voert hier - hoe interessant ook - te ver. Het verklaart in ieder geval wel de verwijzingen naar eerdere avonturen die in het Amerika-verhaal te vinden zijn. Van Storch verscheen in 1926 Puckchen und Muckchen in Amerika en van Fransen in 1932 Puk en Muk en Moortje naar Amerika. Heeft Fransen de tekeningen en het verhaal uit die uitgave gebruikt, of heeft hij - nu er samenwerking met Storch tot stand gekomen was - voor een eigen verhaal gekozen en dat laten illustreren door Storch? De twee versies zijn totaal verschillend. In het Duitse verhaal gaan de jongens na het lezen van het verhaal over Robinson Crusoe verkleed als twee Indianen in een slipper met een zeil de zee op. Eenmaal weer aan land komen ze in contact met diverse dieren, een cowboy en indianen. Dat contact heeft meestal iets van een aanvaring, veroorzaakt door de streken van Puckchen en Muckchen. Als ze door indianen aan een boom zijn vastgebonden, lijkt hun lot bezegeld, maar gelukkig komt ‘ihr Mörchen’, een zwarte dwerg die ook bij Klaas Vaak woont, op het juiste moment uit de lucht vallen met een afschrikwekkende | ||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||
totempaal. Hij zorgt uiteindelijk voor pais en vree tussen de indianen en de kabouters. Het afscheid valt dan ook zwaar, hoezeer Puckchen en Muckchen samen met Mörchen ook door heimwee naar huis worden gedreven. Ze lijden schipbreuk en belanden op miraculeuze wijze op een ander schip, waar de kok al klaar staat met een kooi, die leeg is na het braden van de laatste kippen. Ze weten aan dat lot als gebraad voor de kok te ontsnappen en kunnen met een zelfgebouwd vliegtuig naar ‘Klausenonkel’, die de hoop al bijna had opgegeven dat ze door de door hem gestuurde Mörchen gevonden zouden worden. Het verhaal eindigt niet met een vermaning aan het adres van de jonge avonturiers, maar met een toost op ‘unser Mohr und sein goldenes Herz’, de vriendschap, Klaas Vaak en de lezer en met ‘Das Lied ist aus!’ De enige overeenkomst tussen het verhaal van Fransen en dat van Storch is het zelf bouwen van een vervoermiddel, een ontmoeting met indianen en het feit dat het reizen niet altijd van een leien dakje gaat. Fransens verhaal begint met de voorbereidingen voor een feest voor Klaas Vaak; hij wordt 101 jaar, en Puk en Muk overtuigen hem ervan dat die verjaardag opnieuw, na de grootse viering van de 100ste verjaardag, gevierd moet worden, omdat 101 een bijzonder getal is: omgekeerd is het hetzelfde! De op het feest uitgedeelde ballonnen kunnen Puk, Muk en hun vriend MoortjeGa naar voetnoot4. goed gebruiken bij het bouwen van een zeppelin, waar ze een grote reis mee naar Amerika willen maken. Als ze daar aankomen, worden ze verward met een verwachte beroemde Zeppelinreiziger, en daardoor groots ontvangen door een grote menigte en een soort ticketparade. Om in Amerika mobiel te zijn krijgen ze van meneer Ford een ‘baby-auto-tje’, waarmee ze naar het gebied rijden waar de ‘roodhuiden’ wonen. Ook ontmoeten ze de oude circusbaas Bedotti, die hen in een eerder avontuur verkocht had. Maar nu helpen ze Bedotti om publiek te trekken naar zijn kleine theater. Bij de indianen horen ze mooie sterke verhalen en mogen ze mee op bizonjacht. Voor de gelegenheid hebben ze alledrie andere namen gekregen: Puk is Jonge Arend, Muk heet Kleine Tomahawk en Moortje wordt Zwarte Raaf. De reis terug naar huis maken ze met de net door Ford uitgevonden ‘vlieg-auto’ of volgens Muk ‘auto-vlieg’. Bij hun vertrek hebben ze maar van een ding spijt: ‘en dat was, dat ze zelf 't nieuwe verkeersmiddel niet hadden uitgevonden en gebouwd’. Hun thuiskomst gaat niet onopgemerkt voorbij, want ze belanden met hun voertuig op het dak van de schuur. Van de schrik bekomen danst iedereen, | ||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||
althans op de illustratie, rond het met veren getooide ‘opperhoofd’ van Klaas-Vaak-Land, die wel wat weg heeft van het Vrijheidsbeeld. De volgende dag schrijven ‘de drie kleine oceaanvliegers’ Ford een mooie bedankbrief, waarin ze hem nog een suggestie doen voor vervolmaking van de auto-vlieg. Over de naam zijn ze wel tevreden, of, zoals Klaas Vaak het uitdrukte: ‘Er is geen auto die zo vliegt [...] en geen vlieg die zo auto-t.’
Behalve in verhaallijn zitten er grote verschillen in de aanpak, de stijl en de ogenschijnlijke bedoelingen van beide auteurs. Is er bij Storch sprake van twee kwajongens op reis, bij Fransen zijn er elementen in het verhaal verwerkt die je didactisch zou kunnen noemen. Dit aspect is precies de reden waarom de serie aangeprezen gaat worden. De Keurraad typeert de verhalen als een bijzondere vorm van het sprookje, namelijk ‘het didactisch sprookje’Ga naar voetnoot5.: ‘Deze serie breidt zich voortdurend uit en de verhalen brengen de twee dwergjes, op oorspronkelijk-grappige wijze, overal waar de wereldbelangstelling zich momenteel concentreert. Zo gaan ze b.v. per Zeppelin naar Amerika, maken ontdekkingstochten in de binnenlanden van Afrika, worden als bannelingen uitgewezen naar Siberië enz. Het karakteristieke van dit werk bestaat niet zozeer in het aanbrengen van topografische wetenschap als wel in het bekend maken aan de jeugdige lezers op welke wijze de tegenwoordige wereld reilt en zeilt. Tegelijkertijd geeft de schrijver kleine vingerwijzingen aan de “beroemde wereldreizigers” waarmee elk verstandig mens z'n voordeel zou kunnen doen [...] We moeten den auteur hartelijk dankbaar zijn voor deze boeken vol levenswijsheid aangepast aan de mentaliteit van de jeugd.’ Dat de schrijver duidelijk maakt ‘op welke wijze de tegenwoordige wereld reilt en zeilt’ is hetzelfde als wat hiervoor omschreven is als leermomenten zonder moraal. Met als vingerwijzingen de kleine, regelmatig terugkerende opmerkingen over fatsoens- en beleefdheidsregels en levenswijsheden. Die leermomenten zonder moraal en de leefregels van het ‘didactisch sprookje’ zijn in het verhaal over Amerika goed te onderscheiden. Leermomenten zijn er volop in het verhaal over de ‘ontdekking’ van de nieuwe, moderne wereld Amerika. Het verhaal begint met allerlei technische details over hoe de jongens hun zeppelin maken, en bevat daarna de nodige informatie over de ligging van Amerika, het gebruik van een kompas, de bijzondere gebouwen in Amerika, ‘roodhuidzaken’ zoals de manier van wonen, leven en jagen | ||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||
van de indianen, auto's en andere uitvindingen. Daarbij wordt er en passant heel wat gerekend in dit verhaal. Het nieuws over een Duitse zeppelin brengt Puk op het idee om ook een reis te maken met een zeppelin. Hij weet ook al dat hij de grote ballonnen van het feest van Klaas Vaak daar goed voor kan gebruiken. Samen met Muk en Moortje bedenkt hij de details: de ballonnen moeten worden vastgehouden door iets dat niet te zwaar is en het moet ook nog lang en hol zijn. Muk weet wel iets dat aan die eisen voldoet, namelijk een broekspijp. Wat hij bedoelde als grap, blijkt echter nog niet zo'n slecht idee, en even waant hij zich de uitvinder. Moortje levert zijn aandeel door de kleermaker een reusachtige broekspijp te laten maken, zonder dat deze weet waar het voor is. Daarna moeten er nog een roer, schroef en gondel komen, en leert Muk nog het verschil tussen een luchtballon en een zeppelin. Klaas Vaak krijgt van Puk wel te horen dat ze met een zeppelin bezig zijn, maar nog niet dat ze ermee naar Amerika willen vliegen. Dat knutselen vindt hij prima: ‘Hij was altijd blij, als z'n jongens zelf iets uitprakkezeerden en dan liet hij ze ook maar begaan. Hij wist wel, dat ze dan geen deugnieterij uit zouden zetten.’ Wanneer de zeppelin klaar is, is iedereen enthousiast. Met de vraag of ze een luchtreis mogen maken overvalt het trio Klaas Vaak, maar iedereen wil de zeppelin wel graag zien vliegen en Klaas Vaak kan niet meer weigeren. Alleen de oudere generatie ziet het plan niet zo zitten: ‘'n Paar heel oude broertjes hadden niet mee geroepen. Ze stonden zowat met elkaar te mopperen. “Ik snap niet, dat oom zo gek is,” zei er een; “die doet nu met al die nieuwerwetse dingen mee. En dan nog wel naar Smerarika! 't Is veel te gevaarlijk. Maar afijn, hij moet 't zelf weten”’ De aandacht voor techniek en andere nieuwe zaken doet denken aan de stroming in de beeldende kunst en literatuur van die tijd waarin diezelfde aandacht, maar dan ook in de vorm, te vinden is, namelijk Nieuwe Zakelijkheid. Ford, de vriendelijke man die Puk, Muk en Moortje zomaar een auto cadeau doet, speelt inPuk en Muk en Moortje in hun kleine Fordje
| ||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||
romans als Gelakte hersens van M. Revis een belangrijke rol: ‘vanwege zijn fanatiek vertrouwen in de vooruitgang en de rol van zijn ideeën daarin wordt Henri Ford getypeerd als een profeet en een priester’ (Goedegebuure, 1992, p.74). ‘Vingerwijzingen’ zijn op diverse plaatsen in het verhaal verwerkt. De Keurraad viel de volgende levenswijsheid op: ‘Als Puk en Muk en Moortje na hun tocht over de Oceaan in Amerika aankomen, en overal gefêteerd worden, dan wordt zo bizonder menskundig de opmerking geplaatst: “Natuurlijk bleven ze niet lang in dezelfde stad, want de gunst van de mensen gaat spoedig voorbij”.’ Andere uitspraken van de hoofdpersonen zijn: je moet hard werken en af en toe plezier maken; als je feest viert, moet je ook denken aan de mensen die veel te kort komen en bijvoorbeeld wat geld in het missiebusje doen; als er tijdens je reis iets mis gaat, is dat niet erg, want daar kun je juist thuis mooi over vertellen. In het Amerika-verhaal is goed te merken dat de verhalen een serie vormen. Er wordt regelmatig verwezen naar personen en gebeurtenissen uit eerdere verhalen uit De Engelbewaarder (die niet allemaal in boekvorm zijn verschenen op dat moment). Ook de karakters hebben reliëf gekregen: Puk is in het verhaal doorgaans net iets slimmer dan Muk. Muk denkt vaak iets te weten en slaat dan de plank wel net mis, maar heeft met zijn antwoorden wel vaak de lachers op zijn hand. Puk is meer bezig met hun reputatie: hij voelt zich verantwoordelijk voor hoe ze bij anderen overkomen en of ze wel de thuis geleerde regels in acht nemen. Hoewel Muk wel eens gecorrigeerd moet worden, kan Puk toch wel lachen om de grappen en grollen van zijn broertje. De schrijver heeft er duidelijk plezier in om met veel humor in dialogen over zijn ontdekkingsreizigers en hun avonturen te vertellen, en die reizigers als saamhorig, slim, en leergierig af te schilderen en de avonturen als leerreizen. En omdat het motto toch ‘oost thuis, best best’ is, worden de reizigers bij Klaas Vaak weer warm ontvangen en mogen ze hem en de andere kabouters vertellen wat ze hebben meegemaakt. | ||||||||||
Satire versus sociaal engagementBusch laat een van zijn verhaalfiguren, Onkel Nolte uit het verhaal over de vrome Helena, zeggen: ‘Das Gute - dieser Satz steht fest - / Ist stets das Böse, was man läßt’. Nolte is een kleinburger die niets slechts kan doen, maar niet omdat hij dat laat, maar omdat hij gewoon helemaal niets doet. Hiermee bekritiseerde Busch het zelfgenoegzame van de burgers met hun opgeheven vingers (Mihr, 1983, p.68-69). Doderer en Künnemann formuleren de levensvisie van Busch als volgt: ‘Die Lebensphilosopie B.s ist durch Skepsis gegenüber einer intakten Welt bestimmt. Seine von A. Schopenhauer beeinflußten pessimistischen Gedanken | ||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||
führen ihn zur Kritik an den realen gesellschaftlichen Verhältnissen seiner Zeit. In seinen karikaturistischen Bildergeschichten kritisiert er die Selbstzufriedenheit, Bequemlichkeit und die Ideale des Biedermanns und Spießbürgers. Er entlarvt sie als Scheinmoral, auch als falsche Frömmigkeit.’ (Doderer, 1975, p.236). Na het zorgvuldig in zeven listen opgebouwde drama volgden de afrekening voor Max en Moritz en de glasharde reacties van de gedupeerden. De jongens fungeren bij Busch echter als ‘Konturwesen’, zwart-wit figuren, om het gedrag van de kleinburgerij des te duidelijker uit de verf te laten komen en belachelijk te maken (Doderer, 1975, p.236). Hoewel Storch samen met Herbert een verhaal à la Max und Moritz heeft gemaakt, zijn zijn Puckchen en Muckchen andere figuren dan Max of Moritz. Zij zijn er niet op uit om anderen dwars te zitten; hun drijfveer om de wereld te gaan onderzoeken is nieuwsgierigheid naar het onbekende. Voor hen vormt juist de buitenwereld soms een gevaar, in de vorm van dieren of reuzen. En het slechte dat ze doen wordt niet zo rigoureus afgestraft als bij Busch. Het niet geheel volgen van de omgangsregels wordt bij Storch bestraft met een lesje van ‘Klausenonkel’. Het satirische in z'n hemd zetten van de kleinburgerij van Busch is hier volkomen afwezig. De jongens zijn hier de hoofdfiguren, alhoewel hun belevenissen en gedragingen wel aanleiding geven tot een lesje aan de lezer. Tenminste in het eerste verhaal; de reis naar Amerika is vooral een avontuur. Bij Storch en Fransen speelt de religieuze context van respectievelijk het Seraphisches Liebeswerk, en de Fraters van Tilburg. Het gemeenschappelijk uitgangspunt bestond uit een Franciscaans engagement met de armsten aller armen door wezen en verwaarloosde kinderen onderwijs te geven en op te leiden voor een vak, voor het ouderschap of voor een monastieke roepingGa naar voetnoot6.. Beide kloosterorganisaties lieten zich door de encycliek Rerum Novarum inspireren tot een moderne kinderkruistocht in de vorm van caritas ingezet als de schutsengel van de jeugd. Die vorm van caritas bestond bij Zwijsen uit het geven van onder meer onderwijs aan blinden, doven of andere kinderen die op buitengewoon onderwijs waren aangewezen. Zo was Fransen lange tijd werkzaam in het blo (te vergelijken met het hedendaagse mlk-onderwijs), en de Puk en Muk-verhalen beleefden hun try-out bij een publiek van blo-kinderen. Zo'n klankbord verklaart de goedgemutstheid, de warmte en de goedmoedigheid van de verhalen. De onbarmhartige spot van Busch op de kleinburgerij en de deugnieterij van Max en Moritz staan mijlenver af van het engagement van Fransen als goed lid van | ||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||
de Fraters van Barmhartigheid. Behalve als kloosterling en als onderwijsman temidden van de minbedeelden bracht hij de caritas als schutsengel van de jeugd in praktijk met verhalen die zijn publiek met hun humor en avonturen opmonterden en met hun leerzame intermezzo's het gevoel gaven dat het heel wat aankon.
Wim Hofman zou het Luilekkerland waar Puk en Muk zich in een ander reisverhaal doorheen moeten eten, opnemen in ‘de Bosatlas van de kinderliteratuur’Ga naar voetnoot7.. Weliswaar komen Puk en Muk in een grijze ring van rijstebrij terecht die er niet erg smakelijk uit ziet, maar na heel veel ontberingen worden ze toch op lekkers getrakteerd. Zo'n lot is een heel ander dan dat van de smulpapen Max en Moritz. Met die ondeugden wordt voorgoed afgerekend, terwijl Puk en Muk beloond worden voor hun leergierigheid en opofferingsgezindheid. De satire van Busch heeft plaatsgemaakt voor leerzame avonturenverhalen waarin kinderen zich van harte kunnen vinden, en met helden naar hun hart. Het Luilekkerland van Puk en Muk is nauw verwant aan de sociale utopie van de Bibelebontse berg, waar alle kinderen terecht kunnen. | ||||||||||
Literatuur
|
|