die bereidwilligheid heen wordt hem bewezen dat hij de jongen van toen niet heeft kunnen vasthouden.
Uit de laatste gedichten van Zeer kleine liefde stijgt de kou op. In het prachtige ‘Ik heb u niet verraden’ schrijft Van Lieshout regels, die we de kleine grote jongen als een mantra horen fluisteren. Vele malen wordt herhaald dat de jongen bereid is, bereid is, bereid is, om langer dan een kind kan duren voor zijn meneer te zorgen. Om zijn naam niet te noemen.
Die bereidheid tekent harde beelden van eenzaamheid. Niet voor niets zien we naast het gedicht een kerkinterieur: leeg. God is dood.
Die eenzaamheid, dat verlies, die leegte weerspiegelt zich in alle van mensen verstoken Dordrecht-foto's uit de bundel. Foto's die nota bene door de twaalfjarige Ted zijn gemaakt. Alsof hij toen al dacht: één mens of geen mensen. En wist wat hij moest kiezen.
Maar vooral in het monumentale laatste gedicht uit de bundel wordt de eenzaamheid opgeroepen. Hier is alles moe en stil. Hier is het dat we ons realiseren dat het leven zelf met zijn onmogelijke beginnetjes van liefde alle warmte weg kan doen waaien. Vooral als de liefde zich te vroeg opdringt en in verkeerde omstandigheden.
De vraag is of de meneer de meneer van de jongen zou zijn geweest als diens vader was blijven leven. Maar die vraag doet er niet meer toe. Er is al teveel zon en teveel schaduw op een twaalfjarige gedaald.
Door deze bundel voelen we eens te meer dat de weg van kind naar volwassene er één van verlies is. Dat voelen we met des te meer pijn - nu Ted van Lieshout laat zien dat een kind levenslang het juichen terug probeert te halen, omdat het ooit gedacht heeft dat het aan het winnen was.
Ted van Lieshout schreef met de hierboven aangehaalde gedichten en het nog niet genoemde ‘Dertig jaar’ nieuwe klassiekers. Om die reden - en om die reden alleen - heb ik één bezwaar tegen de uitgave van dit boek. Het had niet voor de jeugd, maar voor volwassenen uitgegeven moeten worden. Dan was de belangstelling groter geweest. De kritiek misschien ook - maar zeker was het dat de fenomenale gedichten uit deze bundel meer kans zouden maken op een plaats in bloemlezingen met bijvoorbeeld als onderwerp ‘de beste liefdesgedichten van de twintigste eeuw’. Want daar horen ze thuis.
Ted van Lieshout, Zeer kleine liefde. Amsterdam, Leopold, 1999.