bleem bij het nagaan hoe je visuele smaak gevormd is, is dat je in je jeugd geconfronteerd wordt met ontelbare beelden en dat je vooral die dingen onthouden hebt die je herhaaldelijk en soms heel dikwijls hebt gezien.
Mijn ouders hadden een aantal boeken. De meeste stonden in een eikenhouten boekenkastje dat mijn vader uit de planken van een bed van zijn grootmoeder had gemaakt. Er zat een deurtje in waarin hij met scherpe mesjes een reiger had gesneden. In het kastje stonden boeken die voor mijn broer die een dikke twee jaar ouder was dan ik belangrijk waren, in het begin vooral de boeken waarin plaatjes stonden (dat waren er niet veel). Er was een boek met sprookjes van Grimm met decoratieve zwart-wit-tekeningen en een aantal kleurplaten van Rie Cramer. Spannender waren echter de gravures uit de feuilletons die mijn vader had laten inbinden. Daartussen bevond zich het verhaal van De Graaf van Montechristo met soms donkere gravures. Het belangrijkste was echter ook het boek Droomkoninkje (van Heijermans) waarin illustraties van George van Raemdonck, die een diepe indruk achter hebben gelaten: een hond die door een motorfiets wordt overreden, een duim die door een mes wordt bewerkt, een monster, een kind met een trekpop (mijn vader maakte uit triplex trekpoppen voor ons), en met duidelijke lijn getekende figuren.
Van belang is ook geweest een boek dat tijdens de sinterklaasnacht in 1947 in huis kwam: De wonderlijke avonturen van Mijnheer Prikkebeen, berijmd door Gabriel Smit met op elke bladzijde een uitvoerige pentekening van Aart van Ewijk.
Als ik achteraf de plaatjes in die twee boeken bekijk, kom ik tot de slotsom dat ze mij sterk beïnvloed hebben. Het beste is dit duidelijk te maken door plaatjes naast elkaar te zetten. Een van de eerste illustraties die ik maakte voor mijn eerste boek Welwel de zeer grote tovenaar was de zogenaamde Pediculatus, een niet al te slimme allesverslindende vis. Ik weet nog dat ik eraan begon, op cursuspapier. Het was in 1962. Tijdens een college. Het tekenen ging min of meer vanzelf, want ik moest met mijn hoofd bij de les blijven. Nu terugkijkend zou je kunnen zeggen dat de tekening onwillekeurig een mengelmoesje is van beelden die je in je hoofd hebt opgeslagen. Misschien gebeurt dit vaker als je niet naar de natuur werkt. Je hoofd lijkt op een potje soep waarin nu eens dit, dan eens dat komt boven drijven.
Intussen was er wel iets gebeurd. Tekenen en schilderen en schrijven had ik van meet af aan wel gedaan. Rond mijn vijftiende levensjaar begon ik echter teksten en plaatjes bewuster te bekijken en muziek anders te beluisteren. Er groeide