Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 14
(2000)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Het ene hollende konijn is het andere niet
| |
[pagina 37]
| |
4. Alice in Wonderland (zelfde vertaling) met illustraties van Lisbeth Zwerger (De vier windstreken 1999). 5. De avonturen van Alice in Wonderland (in de vertaling van Sofia Engelsman) met illustraties van Helen Oxenbury (Gottmer 1999). Overigens heb ik me bij het impressionistisch vergelijken vooral beziggehouden met de plaatjes bij de tekst. | |
De eerste kennismakingMet uitzondering misschien van Helen Oxenbury beelden de meeste illustratoren Alice uit als een enigszins timide negen- of tienjarige met lange (meer of minder krullende) haren en een vaak onderdanige houding. Bij Zwerger wordt die houding onderstreept door een bruine, (school)uniform-achtige outfit. Browne koos voor een moeilijk te doorgronden combinatie van Victoriaanse braafheid en afstandelijk superrealisme en bleef in stijl van kleden, niet in houding en kleur, nog het dichtst bij Tenniel. Opvallend aan de interpretaties van Oxenbury is de combinatie van beweging en zomersheid. Alice heeft geen sokken of kousen en draagtJohn Tenniel
een mouwloos jurkje dat op geen enkele (Engelse kost)school geaccepteerd zou worden. De ene keer ligt ze als een marionet tegen haar lezende zus aangevlijd, de andere keer zou ze, zowel in haar gebaren als gezichtsuitdrukking zo uit een film van Walt Disney hebben kunnen komen. Bij Oxenbury biedt de illustratie naast de titelpagina uitzicht op een overduidelijke geheime tuin waar volgens de beste literaire traditie nu eenmaal de wonderlijkste dingen gebeuren. En dat klopt dan met dat vertrouwelijke inhaken van konijn en Alice op het omslag. De eerste indruk is die van een naturalistische, vriendelijke omgeving. Zwerger koos een dwarsere invalshoek. Schuin over het titelblad staat de tafel van de theevisite. En het is er geen vrolijke boel. Niemand heeft interesse voor iemand. Alice kijkt vrijwel uitdrukkingsloos, eerder treurig, voor zich uit. De | |
[pagina 38]
| |
Maartse Haas staart glazig twee verschillende kanten op, zich niet bewust van de hypnotiserende werking van zijn zakhorloge. De zevenslaper slaapt en de Hoedenmaker staart naar zijn zwarte bord. Van belangstelling voor Alice zoals in de betreffende passage van de tekst staat, is geen sprake is. Op het titelblad van Zwerger prijkt de Kollumer Kat, grijnzend; met zijn staart houdt hij auteur, titel en illustrator bij elkaar. Meer een kwestie van vormgeving dan van visie op de gebeurtenissen. Hoe Tenniel zijn Alice voor het eerst aan de lezers voorstelde, kan ik op grond van mijn collectie niet nagaan. De Nederlandse uitgave koos de ene keer voor de illustratie waarop Alice haar hand uitsteekt naar Humpty Dumpty die op de muur zit, terwijl op andere uitgaven Alice, met haar handen op de rug, aan het begin van een tunnelachtig bospad staat, zo te zien in een onderdanig gesprek met de grijnzende kat. Browne biedt de meest eigen interpretatie tot nu toe. Hij laat Alice met haar groene Victoriaanse jurk en rode linten, beide armen wijd gespreid, als een helikoptertje naar beneden cirkelen door de schacht van het konijnenhol. Die schacht - bij Zwerger is dat meer een smalle mollengang - is bekleed is metHelen Oxenbury
allerlei geheimzinnige zaken: bordjes, flessen, boeken, landkaarten, spek, een pion, een aldoor schenkende theepot, brillenglazen, voeten, tralies en nog veel meer. Ieder hokje is een aankondiging voor wat later in het verhaal zal gebeuren. Tegenover de titelpagina zien we een keurige Alice in een idyllische buitensituatie al even keurig luisteren naar haar voorlezende zuster. Deze situatie is op geen enkele manier een aankondiging van de absurditeiten waarin Alice nog terecht zal komen en werkt misschien wel vanwege het contrast met het omslag vervreemdend. | |
Het konijnTenniels eerste afbeelding van het konijn waar Alice achter aan zal gaan, is zo'n typisch Engels heerschap, ouwelijk met een geruit jasje, een vest en een horloge, de onvermijdelijke paraplu voor als het gaat regenen onder de linkerarm | |
[pagina 39]
| |
gestoken en in het veld achter hem iets wat een pluizige paardebloem zou kunnen zijn. Op de eerste gekleurde afbeelding van Tenniel zelf, als Alice en het konijn al onder de grond zijn, is de ruiten jas vervangen door een effen blauwe met wapperende panden. De eerste confrontatie met het konijn in de door Theaker en Wallis ingekleurde uitgave is die van het Witte Konijn met de trompet in zijn hand, een heraut met een jurk van hartenkaarten. Hij staat op de titelpagina en kondigt door zijn uiterlijk aan wat komen gaat. Zijn tweede optreden in deze editie, zijn verschijning in het veld zoals Alice hemLisbeth Zwerger
voor het eerst waarneemt, heeft door de inkleuring iets zoetelijks gekregen. Het konijn staat bovendien rechter op zijn poten - leunt niet meer naar voren zoals dat bij Tenniel het geval was - terwijl de uitdrukking op zijn gezicht eerder naïef dan grimmig is. Het Witte Konijn van Oxenbury heeft, zeker waar die paginagroot en in aquareltinten verschijnt, iets van een bekende couturier. Je hoort zijn te hoge stem kreetjes van verbazing slaken over het tijdstip dat zijn horloge aangeeft. Ik vraag me af of dat komt door de aanstellerig golvende manchetten die uit zijn noppenjasje te voorschijn waaieren of dat de suggestie vooral in het dikke kontje zit. Bij Browne is het konijn naturalistischer, maar ook artistieker. Zijn kop is albino-wit; hij is gekleed in een lange lichtblauwe jas met gele en rode strepen. Zijn poten blijven onzichtbaar achter een berm vol margrieten of madeliefjes, een slak en een vlinder. Het konijn van Zwerger is het minst konijnig. Hij draagt een warm felrood kamerjasje, afgezet met een witte bontkraag, rijk versierde blauwe manchetten die zo van een admiraalsuniform geplukt kunnen zijn en een te wijde broek met daaronder groene sluiptoffeltjes. So what, hoor ik u mompelen. Maakt dat iets uit? Is het ene konijn beter dan het andere, effectiever, overtuigender? Ik zou het zo gauw niet weten. Het enige wat me intussen duidelijk begint te worden, is dat de overdrijving en de con- | |
[pagina 40]
| |
frontatie me beter bevallen dan de idylle. Alsof het ingekleurde en zoete konijn van Theaker en Wallis zich moeilijk laat verenigen met diens haast en de door Carroll geïntroduceerde absurditeiten. John Tenniel
| |
Het groter en kleiner wordenEen niet onbelangrijke kwestie in Alice in Wonderland is die van het groter en kleiner worden, of in meer algemene termen die van haar identiteit. Want als ze niet dezelfde is als wie ze 's morgens was ‘wie in vredesnaam is ze dan wel’. Tenniel voorzag die passage van een tekening waarop Alice een sterk verlengde nek heeft. In de inkleuring van Wallis ging het houtenklazerige van de tekening verloren en kreeg Alice eerder iets Florence Nightingale-achtigs. En omdat haar haar en de gearceerde schaduwpartij bij Wallis alletwee goudgeel werden, verliest de afbeelding aan glans en curiositeit. Al helemaal omdat de door Wallis sterk vergrote ogen van Alice in haar bleekroze gezicht nogal doods voor zich uit staren waar de oorspronkelijk zwarte ogen van Tenniel eerder wanhoop verraden. Oxenbury lost de kwestie op door Alice op een andere manier - van boven of van onder af - in de tekening te plaatsen. Haar omgeving wordt groter of kleiner. Zij zelf verandert niet van vorm. Een nogal hevige ingreep in de vertelling die wellicht te verklaren is uit het feit dat Oxenbury haar Alice vooral voor jonge kinderen heeft gemaakt. In feite buigt ze zich in haar tekeningen steeds naar jonge kinderen toe. Een op zijn minst merkwaardige benadering, omdat simplificatie en vervreemding nu eenmaal niet | |
[pagina 41]
| |
samengaan. Door haar aanpak moffelt Oxenbury de identiteitskwestie van Alice een beetje weg. Zwerger en Browne daarentegen kozen een oplossing die geen afstand neemt van het verhaal en ten opzichte van Tenniel een eigen karakter behoudt. Bij Zwerger schuift Alice zover uit dat ze haar hoofd en voeten tegelijkertijd stoot; als ze kleiner wordt, verdwijnt ze als een stofje in een hoek. Browne heeft genoeg aan dramatisch lange groene benen in felrode schoentjes die de volledige hoogte van de pagina in beslag nemen. Waar de rest van Alice is, moet de lezer zelf maar bedenken. En mijn fantasie levert dan de engst denkbare afmetingen op. Dat enge wordt in hoofdstuk vijf bevestigd op het moment dat Browne haar krimpen en groeien daadwerkelijk in beeld brengt. Op de linkerHelen Oxenbury
van twee verticale afbeeldingen is het hoofd van Alice vergroeid met haar geschoeide voeten. Voor de twee handen met daarin de stukjes paddestoel is amper plaats. Op de rechterafbeelding zien we een redelijk normale Alice met een nek die als een obelix de lucht in steekt. Of daar nog een hoofd op zit, mag de lezer zelf bedenken. Oxenbury en Zwerger beeldden slechts een deel van deze metamorfose uit; alleen daar waar Alices nek heel lang is geworden. Maar waar Oxenbury het griezelige van deze verandering verdoezelt achter een verzameling onschuldig gebladerte, koos Zwerger voor de vergrotende trap. Bij haar prijkt het hoofd van Alice op eenzame hoogte, die van de duif die haar verbaasd aankijkt. Haar nek lijkt nog langer door een reeks groene knoopjes die als een slang omhoog kronkelt. Steeds sterker wordt de indruk dat illustratoren die de absurditeiten en de originaliteit van Carrolls gedachtegoed versterken, mij sympathieker zijn dan die welke het groteske of het confronterende proberen in te dammen met zoete kleurtjes en verhullende interpretaties. | |
[pagina 42]
| |
Alice en de hertoginDit begin van een oordeel wordt bevestigd als ik op de passage stuit waarin Alice op bezoek is in de keuken van de Hertogin. Ging haar entree tot dit heiligdom al met moeilijkheden gepaard, eenmaal binnen wordt er rücksichtslos gesmeten met baby, serviesgoed en koekenpannen. Niet bepaald een situatie die kinderen een veilig gevoel zal geven. In de sterk gearceerde tekening van Tenniel is die onveiligheid nog eens onderstreept door de zwaar aangezette gelaatsuitdrukkingen van de Hertogin, de kokkin en zelfs de baby. Niets op zijn tekening is normaal. De hoed van de Hertogin is nog groter en onwaarschijnlijker dan haar toch al buitenissige hoofd dat hier en daar mannelijke trekken heeft. De Kollumer kater lacht Alice die er enigszins verschrikt en keurig bij staat, hartelijk uit. In de ingekleurde versie van Diz Wallis treedt zowel door de kleurstelling als door het wegvallen van de arcering een truttig soort verstilling op. Het griezelige wordt enigszins ingedamd doordat de keuken als keuken herkenbaar is, maar ook door de veel onnozelere houding van Alice. Eenzelfde soort vertrutting maar dan enigszins de andere kant op zien we bij Oxenbury. Die heeft dezeLisbeth Zwerger
| |
[pagina 43]
| |
scène twee pagina's breed uitgesponnen tot een Walt Disney film. Bijna alles, en zeker de kok, is karikatuur geworden, en daarmee komen we in een soort gooien smijtfilm. En dat klopt helemaal niet met het angstaanjagende van Carroll. Gooi- en smijtfilms zijn in wezen onschuldig. Na de eerste schrik kan men erom lachen. En dat is precies wat Oxenbury bereikt. Haar Hertogin is een soort Sidonia; de baby - dik, naakt en roze - huilt een beetje. Eng of ontregelend wordt het nergens. De tekeningen als zodanig deugen wel, maar haar opvatting van het verhaal niet. Zwerger daarentegen, met haar koele aquarellen, onderstreept de chaos door een zijperspectief van waaruit Alice en de waanzinnig dikke Hertogin de baby naar elkaar overgooien. Daar tussendoor cirkelen pannen en schalen waar niemand op let. Geraffineerd is ook dat de schaduw van de baby op de muur een soort theepot is geworden en dat het achterdoek - blauw-wit geruit - net zo goed de vloer had kunnen zijn. Zo ontstaat iets van een Escher-effect waarbij onduidelijk blijft wat begin en einde is. Dat soort beelden onderstrepen het griezelige en het surreële. Browne bereikt de gewenste verwarring door een enorme verstilling in de details. Het hoofddeksel van de Hertogin maakt haar zonder meer tot een varken, al wordt die indruk versterkt door haar weelderige bleekroze boezem, haar lange, roze handschoenen en de wezenloze uitdrukking op haar gezicht. De kok is zowel een onderdanig weesmeisje als een angstaanjagend monster. Haar schort zit op haar rug vastgebonden met strikken van worst (een streng van saucijzen). De melk uit de kan op de schoorsteen vloeit onafgebroken in de daarnaast gelegen schaal zonder dat hij schuin wordt gehouden en de Kollumer kat grijnst. Opvallend aan deze paginagrote tekening is dat alle levende wezens de prent uitkijken en zo Alice, maar ook de lezers rechtstreeks in de ogen staren. En toen wist ik het zeker: illustratoren als Browne en Zwerger die zich bij hun uitbeeldingen, zowel in techniek als interpretatie, hebben laten leiden door wat Carroll met zijn tekst beoogt, slagen erin de oorspronkelijke zwart-wit tekeningen van Tenniel te vervangen. Hun beelden bieden een aanvulling en zijn een verrijking. Maar waar inkleurders als Wallis of behaagzieke aanpassingen aan jonge kinderen (van Oxenbury) de chaos en de logica van Carroll aantasten, is er sprake van verarming en soms zelfs van verkrachting. |
|