Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 14
(2000)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||
Het Holland van Hans Brinker in beeld
| |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
Een boek met drie verhalenWanneer we de geïllustreerde passages in de Nederlandse versies willen vergelijken, stuiten we meteen op het probleem, dat de verhalen niet hetzelfde zijn.Thomas Nast en Felix O.C. Darley
| |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
P.J. Andriessen bewerkte het verhaal in 1867 en pas in 1954 kwam er een nieuwe bewerking uit van Margreet Bruijn. Beide auteurs hebben het oorspronkelijke verhaal niet zozeer vertaald en bewerkt, als wel opnieuw verteld. Allebei hebben ze dat weloverwogen gedaan. Wat bracht de Amerikaanse Mapes Dodge ertoe om in 1865 een boek te schrijven dat zich afspeelt in Nederland? Mapes Dodge was toen schrijfster van een redelijk succesvol jeugdboek en ze redigeerde een tijdschrift en later een jeugdtijdschrift, uitgegeven door Scribner. Susan Gannon en Ruth Anne Thompson bespreken in hun boek wat Mapes Dodge voor ogen stond, toen ze dit boek schreef.Ga naar voetnoot3. Ze wilde in het verhaal niet alleen bijzonderheden van Nederland verwerken, maar ook vertellen wat moed, doorzettingsvermogen en opoffering kunnen betekenen en hoe kinderen hun eigen lot in handen nemen, zich langzaam losmaken van hun ouders. Dat laat ze zien in drie verhalen over ouders en kinderen. Het eerste verhaal is dat van Hans Brinker en zijn zusje Gretel.Ga naar voetnoot4. Zij willen de zilveren schaatsen winnen om daarmee een dokter te kunnen betalen voor hun zieke vader. De ziekte van Raff Brinker wordt steeds erger, tot hij zelfs agressief wordt. In deze geschiedenis heeft Mapes Dodge haar eigen verhaal verwerkt. Haar jonge echtgenoot ging weg voor een tocht en keerde niet terug. Zijn lichaam werd gevonden in de zee. Haar ervaringen als weduwe met kinderen vormt een van de thema's in het boek. Bij dit thema past ook het tweede verhaal in het boek, dat van dokter Boekman die zijn verloren zoon Laurens weer terugvindt door het verhaal van Hans' vader en het opschrift op het foedraal van de zilveren schaatsen te combineren. Die twee thema's worden verbonden, doordat Hans Brinker tijdens een schaatstocht naar het IJ dokter Boekman tegenkomt en hem zomaar durft aan te spreken. Hans lijkt op de verloren zoon van de dokter. Het thema van jongeren die hun eigen weg gaan wordt ook verbeeld in de schaatstocht van vier welgestelde jongens van Broek naar Den Haag. Ze moeten talloze moeilijkheden overwinnen, voordat ze hun doel bereiken. Doordat Hans de portemonnee van een van hen, Peter, vindt, zijn deze verhalen ook verbonden. Tenslotte wil de schrijfster de deugden die aan Nederland worden toegeschreven in de strijd tegen het water ten voorbeeld stellen voor kinderen in Amerika en dat symboliseert ze met het verhaal van het jongetje en de dijk. Op het moment dat de Engelse logé van de Nederlandse jongens meeschaatst, | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
leest zijn zusje Jenny op school in Engeland in de klas het verhaal voor. De schaatstocht van de vier jongens is dan de aanleiding voor vele bijzonderheden over Nederland. De schrijfster, wier voorouders verwant waren met de eerste Nederlandse emigranten die zich vestigden in New Amsterdam, was geïntrigeerd door het ‘Apartland’, het ‘Raarland’, zoals zij Nederland noemt. Ze bleef zich erover verwonderen dat mensen beneden de zeespiegel leefden en ze was verbaasd over de volharding waarmee het land boven water werd gehouden. Gannon en Thompson tonen aan dat Mapes Dodge zich baseerde op de geschiedschrijving van John Lothrop Motley, niet alleen wat betreft de feitelijke geschiedenis van Nederland, maar ook in de strekking van zijn betoog. Zelf was Mapes Dodge nog niet in Nederland geweest toen ze het boek in 1865 schreef. In haar voorwoord van de uitgave van 1873 schrijft ze dat ze Nederland intussen bezocht heeft. Daarin was zij niet de enige, zoals Annette Stott beschrijft in haar boek Holland Mania (1998). Veel Amerikaanse kunstenaars bezochten Nederland om er te werken. De ‘Hollandmania’ begon eind negentiende eeuw en duurde ongeveer tot het begin van de Eerste Wereldoorlog. Er was een hausse in de belangstelling van Amerika voor Nederland, gevoed door de belangstelling voor de voorouders die ooit New Amsterdam stichtten. De meeste kunstenaars bezochten ons land om de schilderijen uit de zeventiende eeuw te bekijken en ze hoopten de plekken en de sfeer van die schilderijen ook in het echt aan te treffen. In Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en op de Veluwe lagen de plaatsen waar veel kunstenaars langere of korte tijd verbleven. Daarbij had Broek de reputatie van het properste dorp van Nederland. Dat trok velen aan. Natuurlijk bracht iedereen ook een bezoek aan Marken en Volendam. Niet verwonderlijk dus dat het beeld dat Amerikanen van Nederland kregen, bepaald werd door de tekeningen en schilderijen van Volendam en Marken. Amerikanen zochten hier vooral het pittoreske, dat wat nog behouden was gebleven van het traditionele Nederland uit de zeventiende-eeuwse schilderkunst. De schilder Hitchcock illustreert zijn artikel over het pittoreske van Nederland met een Hollandse vrouw, gekleed in West-Friese klederdracht. | |||||||||||||
De eerste uitgavenDe eerste Amerikaanse uitgave uit 1865 bevatte een afzonderlijk gedrukt katern met vier gravures, samen met de gedrukte tekst ingebonden, zoals toen gebruikelijk was bij het drukken van platen in boeken. De gravures, vervaardigd door P. Davies, zijn getekend door Thomas Nast en Felix O.C. Darley, bekende Amerikaanse kunstenaars.Ga naar voetnoot5. Nast (1840-1902), schilder en tekenaar, was vooral | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
Een van de vier anonieme litho's
bekend als karikaturist en zijn politieke prenten hadden veel invloed tijdens de Burgeroorlog. Darley (1822-1888), vooraanstaand tekenaar en illustrator, was befaamd om zijn pentekeningen. Hij reisde heel Europa door en maakte overal | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
schetsen. Darley was in Nederland geweest. Aan de platen is dat niet echt te zien, waarschijnlijk omdat hij alleen de grote steden bezocht.Ga naar voetnoot6. De bijzondere kenmerken van Nederland lijken in deze illustraties geen grote rol te spelen, wel de thema's waar het Mapes Dodge om ging: de plaat naast de titelpagina uit de Engelse versie (1876) toont de moed van de vier jongens die de schaatstocht maken. Ze overmeesteren de dief, die midden in de nacht hun kamer binnensluipt. Op de tweede plaat vertelt de moeder van Hans en Gretel het verhaal van Sinterklaas, die arme kinderen hoop op een betere toekomst geeft. Het goede hart en de hulpvaardigheid van de welgestelde burgemeestersdochter Hilda is het onderwerp van de volgende plaat. Hilda helpt en troost Gretel, als ze buiten in de kou de gevaarlijke operatie van haar vader afwacht. En het onderschrift onder de vierde plaat is duidelijk. Het gaat om de opoffering van Hans, die de schaatsen wil verkopen om goed voedsel te kopen voor zijn herstellende vader. Volgens Gannon en Thompson groeide de belangstelling voor het boek gestadig, vooral toen de bekende uitgever Scribner (later Scribner and Sons) het boek had overgenomen en naast de platen van Nast en Darley ook illustraties van vele andere bekende tekenaars in het boek opnam. Kort daarna (in 1875) bracht Hetzel de eerste Franse editie uit in de vertaling van P.J. Stahl (Les Patens d'argent)Ga naar voetnoot7.. De uitgave is heel goed verzorgd, geïllustreerd met gravures en gebonden in een prachtige band met goudstempel. In de Hachette-editie uit 1922 zijn nog steeds de oude gravures opgenomen. De eerste Nederlandse uitgave van Centen verschijnt in 1867 met als ondertitel ‘Een Noord-Hollands verhaal’. De schrijver en onderwijzer P.J. Andriessen heeft het verhaal ingrijpend ingekort en aangepast en dat verantwoordt hij ook in zijn voorwoord. De drie verhalen houdt hij in stand, maar hij heeft geprobeerd het verhaal over Hans en Griete voor Nederlandse kinderen meer aannemelijk te maken. De ontmoeting van Hans en dokter Boekman heeft hij laten plaatsvinden bij een herberg, als de dokter in zijn koets wil stappen. Verder heeft hij veel weggelaten over Nederland, onder meer de passages over Nederland als ‘Raarland’, ‘Apartland’, omdat hij dacht dat Nederlandse kinderen dat gek zouden vinden en niet erg boeiend. Het verhaal van de held van Haarlem plaatst hij in een ander kader. Ben vertelt het verhaal dat hij gehoord heeft aan zijn Nederlandse kameraden, die het maar een gek verhaal vinden. Andriessen tekent hierbij aan (in een noot bij de tekst) dat dit verhaal ‘voor rekening | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Johan Braakensiek
van de schrijfster komt’. De uitgave bevat vier anonieme ‘getinte’ litho's.Ga naar voetnoot8. Drie van de vier platen lijken een kopie te zijn van de gravures uit de eerste Amerikaanse en Engelse edities. In de Nederlandse uitgave staat naast de titelpagina een litho van de prijsuitreiking van de zilveren schaatsen. De compositie van de Amerikaanse gravure en die van de Nederlandse litho zijn identiek: het drietal bij de haard, waar moeder het verhaal van Sinterklaas vertelt en op de achtergrond de vader. De Nederlandse tekenaar gaf moeder een kapje van een klederdracht en knipte de vlechten van Griete af. | |||||||||||||
Nederlandse uitgaven rond 1900Voor de vijfde druk uit 1892 gaf Centen aan Johan Braakensiek de opdracht de illustraties te tekenen en het bandontwerp te maken. Net als zijn Amerikaanse collega Nast genoot Braakensiek (1858-1940) op dat moment vooral bekendheid door de politieke prenten die hij al vanaf 1886 wekelijks tekende voor de (Groene) Amsterdammer. Daar waren ook schaatsprenten bij. Braakensiek had al verschillende historische verhalen geïllustreerd van C. Joh. Kieviet en Marc Twain. Het was dus niet zo verwonderlijk dat hij de opdracht voor de tekeningen kreeg. In die tijd kon Braakensiek voor het eerst de nieuwe fotografische reproductietechnieken toepassen. Omdat de lijnclichés voor de pentekeningen tegelijk met de tekst gedrukt konden worden, konden de plaatjes tussen de tekst | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
geplaatst worden, precies bij de juiste passages. Het is deze manier van tekenen, waarmee hij Uit het leven van Dik Trom bij de tweede druk in 1899 zoveel succes bezorgde. Hij kon lijntekeningen maken in de lengte van de pagina, die zonder kader bijna in de tekst doorlopen. Zo'n tekening is de plaat van de jongens op het ijs bij de Spaarndammer of Amsterdamse Poort in Haarlem, waar Hans de verloren portemonnee aan Peter teruggeeft. De bandtekening toont Hans en dokter Boekman voor het huisje van de Brinkers. Ook in de binnenwerkillustraties besteedt Braakensiek veel aandacht aan de ziekte van de vader, zijn aanvallen van razernij en de gevolgen voor moeder. De zevende druk uit 1902 is de eerste met Jan Sluijters als co-illustrator. Sijthoff heeft intussen de titel overgenomen. Sluijters (1881-1957) heeft tot ongeveer 1912 veel kinderboeken geïllustreerd en grafisch werk gemaakt. Sluijters introduceerde zowel kleine plaatjes tussen de tekst als een aantal grote platen, getekend met gewassen inkt en met rastercliché gereproduceerd. Zo'n sfeervolle plaat maakte hij van jongens, terwijl ze een ‘wedstrijd’ schaatsen tegen de trein, die sinds 1839 van Haarlem naar Leiden reed, de eerste spoorlijn in Nederland. De bandtekening is ook van Sluijters, een klein tekeningetje vanJohan Braakensiek
Hans, Griete en Annie op het ijs, dat ook tussen de tekst staat. Voor de achtste druk uit 1915 maakte hij een heel ander ontwerp, passend in de opvattingen van de Nieuwe Kunst, de stroming die rond de eeuwwisseling veel invloed had op de toegepaste kunst en vooral op de boekverzorging. Sluijters tekent een schaatser op het ijs, een grote figuur in sterke lijnen neergezet. | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Voor de schooljeugd brengt Wolters in 1930 een Engelse schooluitgave uit, met annotaties van H.R.S. van der VeenGa naar voetnoot9.. De tekst van Andriessen werd wel herdrukt, maar er kwam geen nieuwe bewerking en evenmin werden er nieuwe illustratoren aangetrokken. | |||||||||||||
Uitgaven in Amerika en EngelandIn Amerika gaf Scribners in 1896 een speciale ‘New Amsterdam edition’ uit. In New York bestond een actieve groep, leden van de St. Nicholas Society, die de tradities levend hielden van de eerste emigranten in New York, toen dat nog New Amsterdam heette.Ga naar voetnoot10. Hij zocht naar een goede tekenaar die Nederland kende. Daarin is hij bijzonder goed geslaagd. Allan Doggett is speciaal naar Nederland gereisd ‘to sketch scenes and landmarks from life’.Ga naar voetnoot11. Dat is ook te zien. Alle aspecten van het dagelijks leven die in het boek voorkomen, heeft hij gedetailleerd getekend, terwijl het tegelijkertijd levendige tekeningetjes zijn tussen de tekst. Daarnaast - met rastercliché gedrukt - prachtige grote platen, met gewassen inkt. Het lage licht, zo typerend voor de winter, heeft hij prachtig getroffen, zoals ook Jan Sluijters dat deed. Er bestaat ook een uitgave met vier gekleurde platen. Ook de andere illustratoren die Scribner's aantrok, kenden Nederland. George Wharton Edwards (1869-1950), tekenaar, schilder en schrijver, had in Antwerpen en Parijs gestudeerd. Niet alleen in Amerika, maar ook in Frankrijk en België won hij prijzen met zijn werk. Hij had een serie samengesteld, Een leesreis door het Holle Land (1908).Ga naar voetnoot12. Voor Hans Brinker of De Zilveren Schaatsen uit 1915 ontwierp hij een mooie band, en maakte hij een verzorgde titelpagina. Hij illustreerde het boek met grote platen in kleur en kleine ornamentjes bij de hoofdstuktitels. Om Nederland goed te leren kennen, vond hij, moest je vooral naar de kleine plaatsen gaan; niet in de grote steden blijven, maar het land intrekken. Naast Scribner's brachten ook verschillende andere Amerikaanse uitgevers een versie van Hans Brinker of de Zilveren Schaatsen op de markt, waarbij de illustraties van wisselende kwaliteit zijn. Bij de uitgave van John C. Winston Company (Toronto, 1925) maakte Clara M. Burd eenvoudige pentekeningen met heldere contouren, zonder details. Geen enkele plaats in Holland is herkenbaar. Alle | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
personen hebben dezelfde leeftijd, zodat een gesprek tussen de beroemde oude dokter en de jonge Hans Brinker een gesprek lijkt tussen twee even oude jongens. De vrouwenfiguren lijken allemaal jonge meisjes, hoe oud of jong ze ook zijn. Louis Rhead tekende de vele platen bij een uitgave van Harper en Bros uit 1924. Of hij in Nederland is geweest, is de vraag. De meningen daarover verschillen, want expliciete vermeldingen daarover zijn vooralsnog niet gevonden. Uit zijn tekeningen is dat niet duidelijk af te lezen. In die tijd was er al veel werk bekend van Amerikaanse schilders, die in Nederland hadden gewerkt. Er bestond intussen ook een levendige verkoop van foto's en ansichtkaarten. De kleding van de mensen is de - dan al stereotiepe - klederdracht van Volendam. Annie Broer merkt op dat alle schaatsers er afgebeeld worden op Amerikaanse (ijzeren) schaatsen. Dat is ook duidelijk te zien op de bandtekening. Wie die getekend heeft, wordt niet vermeld (de signatuur lijkt Frank E. Schoonover). De kleurige kleding, - zij het wel met lappen versteld - werd toen beslist niet door Nederlandse jongens gedragen! The Word Publishing Co prees zich gelukkig een illustrator gevonden te hebben die uit Nederland kwam, Hilde van Stiekem. Ze had in Ierland gewoond, voordat ze trouwde met een Amerikaan en in 1934 in Amerika ging wonen. Haar tekeningen in de serie Rainbow Classics (1946) zijn veel minder gedetailleerd en soms wat stijf, zeker in vergelijking met die van haar voorgangers, die dezelfde gebeurtenis op het ijs in Haarlem in beeld brachten. | |||||||||||||
De bewerking van Margreet BruijnDe eerste nieuwe Nederlandse uitgave van het boek na de bewerking van Andriessen uit 1867 kwam pas in 1954. Ploegsma gaf Hans Brinker of de Zilveren Schaatsen uit in een bewerking van Margreet Bruijn, met illustraties van Maarten Oortwijn.Ga naar voetnoot13. Naast de titelpagina geen schaatswedstrijd, maar een grote plaat van een arreslee. Het is een element dat eerder alleen tijdens de schaatstocht in het boek voorkwam, maar in het verhaal van Margreet Bruijn cruciaal blijkt te zijn. Zoals zij in het voorwoord vermeldt, heeft zij ‘een nieuw verhaal naar het oude boek’ geschreven. Het was niet haar streven om veel informatie over Nederland te geven. Daarom heeft ze het verhaal van de schaatstocht van de vier jongens weggelaten. Ze wil wel laten zien wat het bijzondere van die streek rond Amsterdam was in het jaar 1840. Met name de omgeving van Broek in Waterland wordt belicht. Dat | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
blijkt al meteen uit de namen van de kinderen, die passen in die streek, Hannes en Geertje. Ze heeft ook geprobeerd het verhaal geloofwaardiger te maken.Ga naar voetnoot14. De ziekte van vader Rolf is niet meer zo afschrikwekkend zoals destijds uitgebeeld door Braakensiek. Bruijn is te rade gegaan bij een bevriende dokter om
Jan Sluijters
te weten wat het ziektebeeld zou kunnen zijn. Nu geen riskante operatie thuis; vader Rolf gaat mee naar Amsterdam om daar behandeld te worden. Hannes ontmoet de beroemde dokter (uit Amsterdam), doordat hij te hulp schiet bij een ongeluk met de arreslee van mevrouw Ten Kate, die haar Engelse kleinzoon John de streek wil laten zien. Als John gewond raakt en verzorgd wordt door Ouwe Neel, haalt ze er een bevriende dokter erbij, die - op voorstel van mevrouw Ten Kate - ook bij Hannes' vader Rolf gaat kijken. De gebeurtenissen spelen in de strenge winter van 1840. Het verhaal van het jongetje en de dijk geeft Bruijn een andere context. Omdat John zo lang moet blijven liggen bij Ouwe Neel, krijgt hij regelmatig bezoek van de dominee. Aan hem vertelt John het verhaal. Ondanks de inspanningen van de schrijfster zijn er toch nog critici, waaronder Herman Tromp, die het verhaal als een aaneenschakeling van onwaarschijnlijkheden zien. Misschien schuilt daarin ook de verklaring, waarom het oorspron- | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
Allen B. Doggett
kelijke boek in Nederland zelf nooit de populariteit heeft gekregen die het in het buitenland kreeg, terwijl er van de bewerkingen van Andriessen en Bruijn vele nieuwe drukken verschenen zijn.. Als je afziet van de karakteristieke beschrijvingen van herkenbare plaatsen in Nederland, wordt het oorspronkelijke verhaal van Mapes Dodge op zichzelf minder boeiend. Als in 1983 de integrale vertaling van het boek verschijnt, geeft de aanschafinformatie voor de openbare bibliotheken aan dat het meer een boek is voor de geïnteresseerde volwassenen, dan voor kinderen. Voor de lange beschrijvingen, de trage loop van het verhaal hebben de kinderen van nu geen geduld meer. Dan is het boek van Bruijn veel meer gericht op kinderen. Wat haar voor ogen stond was een geloofwaardig verhaal, waarin de historische details uit die streek kloppen. Dat gezichtspunt heeft ook de keuze voor de illustrator Maarten Oortwijn bepaald. Anders dan Braakensiek en Sluijterss heeft Oortwijn (1912-1996) maar weinig jeugdboeken geïllustreerd, waaronder enkele boeken van Cor Bruijn. Daarentegen is hij een kenner van Noord-Holland, geboren en getogen in Purmerend. Wekelijks maakte hij vanaf 1945 cartoons en landschapstekeningen voor de Nieuwe Noordhollandse Courant en de Verenigde Noordhollandse Dagbladen. Tussen 1947 en 1955 werkte hij mee aan het folkloristisch tijdschrift De Speelman. De krant bracht een aantal van zijn tekeningen bij elkaar in drie boeken, waarvan de eerste uitkwam in 1980, Met Maarten Oortwijn door Waterland | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
en omstreken. Een figuur als Ouwe Neel die altijd voor zieken van het dorp zorgt, vond Bruijn in de beschrijvingen van het dorp. Neel zelf zien we niet, maar op de grote plaat krijgt de lezer vanuit haar winkel een blik naar buiten. Zo'n tekening van Oortwijn doet sterk denken aan het werk van zijn tijdgenoot Rein van Looy, die veel boeken van Jaap ter Haar illustreerde. Een klein tekeningetje van het ijslandschap met riethalmen en kale bomen is zo'n sfeertekening van het landschap, waarmee Oortwijn zo bekend werd in zijn streek. Zijn tekeningen bij het verhaal van Bruijn blijven gehandhaafd, maar het boek krijgt een paar keer een andere omslagtekening. De eerste en tweede versie tekende Maarten Oortwijn zelf. De zevende druk (1982) krijgt een omslagtekening van de hand van Bert Bouman, die we onder meer kennen van Rijmpjes en versjes uit de Oude Doos (1971). De in bruine tinten gehouden tekening is passend, vindt Bruijn. Met de laatste uitgave van Callenbach in 1995 is ze niet gelukkig. De tekenaar uit Groningen, Jouke Nijman, had geen gelegenheid om in de streek rond te kijken. Dat in de nieuwste integrale uitgaven van de tekst niet de platen van een Nederlandse, maar een Amerikaanse tekenaar zijn opgenomen komt simpelweg omdat er geen passende beschikbaar waren. Braakensiek en Sluijters hadden een verkorte versie geïllustreerd en Oortwijn had tekeningen bij een heel nieuw verhaal gemaakt. Wel hebben twee uit Nederland afkomstige illustratoren gewerkt voor een Amerikaanse uitgever. Na Hilde van Stiekem (1946) maakte Peter Spier in 1958 nieuwe tekeningen.Ga naar voetnoot15. Hij was 1951 vanuit Broek in Waterland naar Amerika geëmigreerd. Uitgever Loeb kon de rechten kopen van de tekeningen van Louis Rhead, zodat diens platen zijn opgenomen in de integrale vertaling. George Wharton Edwards
| |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
Maarten Oortwijn
| |||||||||||||
Vinger in de dijkHet boek Hans Brinker of de Zilveren Schaatsen dankt zijn roem met name aan het verhaal over de dappere jongen die Haarlem redde door de hele nacht zijn vinger in het gat van een lekkende dijk te houden. Waar komt dat verhaal eigenlijk vandaan? Joop Voorn meent dat de bron van het verhaal een gedicht is over Peter, de zoon van de sluiswachter, geschreven door de dichteres Phoebe Cary (1824-1870), maar het gedicht is niet gedateerd. (In het boek van Mapes Dodge is Peter de verteller van het verhaal.). Aad de Klerk meent dat het verhaal ouder moet zijn. Daarin sluit hij aan bij de opvatting van Gannon en | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
Thompson, die een vergelijkbaar verhaal uit 1855 noemen, een verhaal, dat waarschijnlijk weer teruggaat op een oudere Franse bron.Ga naar voetnoot16. Omdat bij Haarlem de duinen breed zijn plaatst Bruijn haar verhaal in Spaarndam. Er staat verder geen tekening van Oortwijn bij. Braakensiek had er slechts een onopvallend plaatje tussen de tekst bij getekend. Het is duidelijk dat het voor de Nederlandse schrijvers en tekenaars een grappig, maar weinig inspirerend verhaal was. Met de grote plaat van Rhead is iets merkwaardigs aan de hand. Aad de Klerk herkent er overduidelijk alle specifieke kenmerken van de Zeeuwse plaats Zoutelande in.Ga naar voetnoot17. Het dorp is omgeven door brede duinen, de kerktoren heeft door de grote steunberen een karakteristieke vorm en de manier waarop de huisjes om de toren gegroepeerd zijn, lijkt helemaal op Zoutelande. Mogelijk heeft Rhead in Domburg, destijds een kunstenaarsdorp, gelogeerd. En als Rhead niet in Nederland is geweest, kon hij gebruik maken van ansichtkaarten van Zoutelande, zoals in de jaren twintig wel gereproduceerd werden. Veel kunstenaars werkten vanuit dit standpunt, vanaf deze plek kregen ze dit uitzicht op het dorp te zien. Ook omdat de verhouding tussen de jongen en de duinen niet klopt, lijkt het heel waarschijnlijk dat een foto, een kaart of een tekening van andere Amerikaanse kunstenaars de bron voor deze plaat is geweest. Er bestaan ook afzonderlijke prentenboeken alleen over het verhaal van de jongen met zijn vinger in de dijk. Bruijn heeft een boek van Eric Carle uit 1974. De stadsbibliotheek in Haarlem bezit onder meer de Franse uitgave Le petit hero d' Haarlem (1978), waarin de held de naam Hans Brinker krijgt. De tekeningen dragen het karakter van eenvoudige houtsneden. Thomas Locker, een bekende Amerikaanse schilder, die ook veel kinderboeken illustreerde, verzorgde The Boy who held back the Sea (1987). Hij maakte prachtige olieverfschilderijen, in de stijl van de Engelse landschapsschilders halverwege de negentiende eeuw. Ze zouden geschilderd kunnen zijn door Gainsborough of Constable. Sfeervolle platen met grote bomen in een fraai landschap, waarop een soort kleine palissaden te zien zijn bij een gladde zee. Zo inspirerend als dit verhaal was voor buitenlandse kunstenaars, zo weinig is dat het geval voor de Nederlandse tekenaars. Volgens Bruijn is dat terecht: ‘Ik ben blij dat Nederlandse tekenaars zich niet hebben laten inspireren door | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
Maarten Oortwijn
“die lieve anekdote” die Andriessen terecht voor rekening van de schrijfster liet en waarmee Nederland in het buitenland nog steeds bespottelijk wordt gemaakt.’
Terwijl de eerste tekenaars vooral het verhaal van arme en dappere kinderen illustreerden, kwam de nadruk bij de volgende tekenaars steeds meer te liggen op de karakteristieke beelden van Nederland. Scribner hechtte als goede uitgever veel belang aan goede illustraties, die recht deden aan de informatieve waarde van het boek. De tekenaars van zijn uitgaven zijn in Nederland geweest en hebben met zorg gewerkt. Illustratoren van de Nederlandse versies legden - net als de bewerkers - niet zo de nadruk op de bijzondere kenmerken en | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
bezienswaardigheden van Nederland. Braakensiek en Sluijters illustreerden de belevenissen van de kinderen, in de sfeer van de winter en met de kenmerken van hun tijd, zoals de trein. Oortwijn, geboren en getogen in Waterland, tekende de sfeer van de streek in de negentiende eeuw. De Amerikaanse schilders die rond de eeuwwisseling en de eerste helft van de twintigste eeuw naar Nederland kwamen, vonden Nederland pittoresk. Ze zochten juist die plaatsen op die dat (in hun ogen ouderwetse) beeld konden bevestigen. Volendam, Marken en Broek waren erg in trek bij de bezoekers. Louis Rhead
| |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
Daar konden ze de klederdrachten, molens en oude huisjes vinden, die ze zochten. Met deze beelden in hun hoofd komen de Amerikaanse toeristen naar Nederland, waar ze die plaatjes na het millennium nog steeds proberen te vinden.
(Met dank aan mevrouw M. Bruijn en mevrouw H. Couwenhoven- Oortwijn en de heren A. Broer, H. Duijzer, A.P. de Klerk en J.G. Voorn.) | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
|
|