Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 431]
| |
Sporen van de Holocaust in de eigen omgeving
| |
[pagina 432]
| |
de school om de kinderen op dat spoor te zetten. Bovendien is de Tweede Wereldoorlog al enige tijd toe aan beeldvorming waarin er aandacht bestaat zowel voor slachtoffers, daders (meelopers) als omstanders. Dat collectief herinneringsproces is meer gebaat bij de bredere context van de omgevingsgeschiedenis in de geest van de dochter van de Hamburgse rabbijn Carlebach, Mirjam Gillis-Carlebach: ‘Men moet de omgeving helpen om de herinnering uit het verleden uit te graven.’Ga naar voetnoot2. Voor haar kwam dat uitgraven neer op haar jeugdjaren in het Hamburgse Altona aan de vooravond van de jodenvervolging door het Hitlerregime. Dat uitgraven van het verleden had ik de stad Karlsruhe eerder zien doen in de tentoonstelling Karlsruher Kinder im Dritten Reich die in 1984 op verschillende plaatsen in Nederland te zien was. Dat daar ook in Noord-Brabant dringend behoefte aan bestond, werd me duidelijker dan ooit toen iemand op het Provinciehuis tijdens het maken van de boekjes Oorlog onderweg, waarin de deportatie een centrale plaats inneemt, verbaasd tegen me zei: ‘Maar er waren toch geen joden in Noord-Brabant, die zaten toch in Amsterdam.’ Dat idee wordt ook gewekt in De Quays standaardwerk uit 1952 over de geschiedenis van Brabant waarin aan dit onderwerp nog geheel voorbijgegaan werd.Ga naar voetnoot3. Dat wijst op een fors verdringingsproces, want ook in Noord-Brabant reden de treinen naar Auschwitz. Bij de herdenkingen in de stad Tilburg kreeg het lot van de joden pas zeer laat aandacht. Taboes betreffen niet zozeer individuele families als wel bepaalde bevolkingsgroepen. De familiegeschiedenis vormt een onderdeel van dat sociologisch proces en dat geldt zowel voor processen van uitsluiting in de Tweede Wereldoorlog als in het heden. Om dat verleden van toen uit te gaan graven met het oog ook op de toekomst waren meer algemene ingangen gewenst zoals de geschiedenis van de oorlogsmonumenten in eigen stad en streek, straatnamen die de helden van toen in herinnering houden en verhalen van ooggetuigen. Op zoek naar dat collectief herinneringsproces heeft de stad Karlsruhe me onbewust, zo realiseerde ik me achteraf, op het gezochte spoor gezet. Over dat spoor en hoe kinderen daarop reageerden, gaat dit artikel, ook in het licht van het zo af en toe weer opflakkerend racisme. Want het was de opdracht van de gemeente Tilburg en de provincie Noord-Brabant om met de herdenking van de Tweede Wereldoorlog te laten zien ‘waartoe racisme kan leiden en welke les er uit het verleden getrokken kan worden om herhaling te voor- | |
[pagina 433]
| |
komen’. Dat heeft tot de boekjes Oorlog onderweg geleid, eentje over Tilburg en eentje over Noord-Brabant, waarin Tilburg, Breda en Oss centraal staan.Ga naar voetnoot4. | |
Karlsruhe als onbewust voorbeeldDe stad Karlsruhe keek, zoals gezegd, terug op het eigen verleden via een tentoonstelling en een begeleidend boekje.Ga naar voetnoot5. Beide openden met de foto van een gezin uit Karlsruhe: moeder in smetteloos wit kleed, vader in nazi-uniform en zoonlief in zijn Hitlerjugendpak met aan de gordel de dolk met de inscriptie Blut und Ehre. Het Hitlerregime regisseerde het openbare leven tot in de kleinste details van het (school)leven zoals een bank met het opschrift ‘Nur für Arier’, een rekenboekje met kanonnen en bommenwerpers als optelsom of een ABC-boekje met bij de U het onderschrift ‘Ulie bekommt von Tante Ursula ein Uniform’ (van de Hitlerjugend). Zo'n Ulie moest wel heel sterk in zijn schoenen staan om niet met zo'n uniform rond te willen lopen. De tentoonstelling ging vergezeld van het boek Karlsruher Kinder im Dritten Reich, waarin Hans Georg Noach op de linkerpagina het verhaal van Die Webers - eine Deutsche Familie vertelt en waarin op de rechterpagina Karlsruhe in beeld komt met lokale documenten van toen. De documentaire toont de nazificering van de samenleving, een geschiedenis die ingekleurd wordt met het persoonlijk wedervaren van de familie Weber (de socialistische vader wordt opgepakt, de oudste zoon wordt lid van de Hitlerjugend en gaat naar het Oostfront, de moeder sterft onder het puin van Berlijn). Aan het slot van het boek wordt met een gedicht van Paul Celan gewezen op de actualiteit van het verleden. Dat gedicht begint met de volgende vragen:
Wer von uns wacht hier
und warnt uns,
wenn die neuen Henker kommen?
Haben sie wirklich
ein anderes Gesicht als wir?
(...)
| |
[pagina 434]
| |
[pagina 435]
| |
De wijze waarop Karlsruhe de jeugd terug liet kijken op het eigen verleden heeft me jaren geleden waarschijnlijk vooral zo getroffen, omdat de opvoeding in het gezin en vooral op school tot brandpunt van het tijdgebeuren werd gemaakt. Dat voorbeeld ben ik onbewust gaan volgen in mijn selectie van documenten, foto's en sporen in stad en provincie. Daarbij ging het om de voorbeeldwerking van het toen naar het nu via een mozaïek van getuigenissen, fictioneel en feitelijk, dat de lezer zo direct mogelijk aansprak. Oorlog onderweg gaat uit van plekken die sporen hebben achtergelaten van de Tweede Wereldoorlog en van verhalen daarover: het huis van de familie Van Bebber in de Korenbloemstraat dat voor meer dan honderdvijftig joden als opvangcentrum en onderduikplaats heeft gediend, de wijk met straatnamen van verzetsstrijders, de plaquette op de Oude Markt ter herinnering aan de roofoverval op de Rauterzegels, de monumenten en de graven ter ere van omgekomen en omgebrachte bewoners van de stad, het bordje ‘Verboden voor joden’ bij het zwembad, joodse kinderen die met de ster op naar school gingen, namenlijsten van joodse kinderen die de school had opgegeven en een namenlijst van wie van hen waren omgebracht en in welke kampen. (In Tilburg heeft alleen het bestuur van de School met de Bijbel principieel geweigerd die opgave te verstrekken.) Die locale voorbeelden van verzet, collaboratie en deportatie hebben, achteraf beschouwd, grotendeels voor de overdracht naar de leerlingen gezorgd van Oorlog onderweg. | |
Identificatie en morele dilemma'sDe onderwerpen waarover kinderen leren in de reguliere geschiedenisles over de Tweede Wereldoorlog, verschillen maar ten dele van de onderwerpen in Oorlog onderweg: de opkomst van het antisemitisme in Duitsland, de vluchtelingen die naar Nederland komen, de bezetting, het dagelijks leven toen, het verzet, de jodenvervolging, Anne Frank, de deportatie naat de kampen en de bevrijding. Die onderwerpen worden in Oorlog onderweg in de eigen buurt van de kinderen geplaatst, zodat zij in hun eigen omgeving op zoek kunnen gaan naar sporen, bronnen en monumenten om, in de geest van Mirjam Gillis-Carlebach, de herinnering aan toen uit te graven. Daartoe zijn vooral onderwerpen gekozen die de identificatie onvermijdelijk maken en die kinderen als vanzelf aanzetten om een antwoord op dilemma's van toen te bedenken. Over een park waarvan de naam destijds voor de bezettende macht taboe was, wordt bijvoorbeeld de volgende vraag gesteld: ‘Stel, je woont aan het Wilhelminapark, en op een dag bepaalt de bezetter dat je straat nu Noorderpark moet gaan heten. Wat zou je daarvan vinden?’ Of ‘wat zou je toen gedaan hebben tijdens het onderduiken?’ De meeste kinderen noemen op de | |
[pagina 436]
| |
laatste vraag lezen of spelletjes in combinatie met iets anders zoals spelletjes verzinnen en doen, fantaseren, verhaaltjes schrijven, tekenen, tv kijken, duimen, denken, mijzelf vervelen, veel denken wat er boven je hoofd gebeurt, stil zitten en niets zeggen, mijn leven geven om iemand te redden, een dagboek schrijven net als Anne Frank, foto's kijken, heel erg bang zijn, met poppen spelen, naar de radio luisteren, zachtjes zingen, dagdromen, knikkeren, kaarten, enzovoorts. Een ander onderwerp dat heel direct identificatie oproept, is de eigen naam. Dat onderduiken iemands identiteit aantast, zeker wanneer de eigen naam veranderd moet worden, laat Ida Vos op schrijnende wijze voelen met het verhaal ‘Poëziealbum’.Ga naar voetnoot6. Rachel kan er maar niet aan wennen dat ze voortaan als ‘Ria’ door het leven moet. Als ze op haar verjaardag een poëziealbum krijgt, is ze dat ineens glad vergeten. Op de eerste bladzijde heeft ze al in schoonschrift haar echte naam geschreven, maar haar moeder ziet dat, wordt boos en scheurt de bladzijde uit het album. Kinderen vonden dat verhaal heel aangrijpend. Ze werden ook geconfronteerd met het dilemma van een schooldirecteur die de namen van zijn joodse leerlingen moet doorgeven, via de vraag ‘Wat zou zo'n schooldirecteur moeten doen volgens jou en hoe zou jij je kunnen verzetten tegen zo'n discriminerende maatregel?’ Dat het niet om een hypothetische vraag ging, bleek uit twee namenlijsten met joodse leerlingen van een lagere en een middelbare school zoals die aan de bezetter zijn doorgegeven. Die situatie werd doorgetrokken naar het nu: ‘De Duitse bezetter vroeg de namen van alle joodse kinderen. Misschien hoorde je daar toevallig niet bij. Maar stel dat de bezetter de namen had gevraagd van alle kinderen met ene bril. Was je er dan bij geweest? Of van alle kinderen met witte haren? Of van alle Marokkaanse kinderen? Of van alle kinderen die katholiek waren? Wat zou je ervan vinden als je naam op zo'n lijst stond?’ Daarnaast besteedt Oorlog onderweg ook aandacht aan de hulp aan vervolgden. In een interview komt Ernst Elzas aan het woord en Anita Roos met fragmenten uit haar boek Als ik Hitler maar kan overlevenGa naar voetnoot7. Beiden zijn geboren en getogen in Tilburg en beiden hebben op hetzelfde Tilburgse adres ondergedoken gezeten: bij de familie Van Bebber. Elzas was daar alleen in de eerste fase en daarna op andere adressen; Roos vond onderdak bij Van Bebber tot ze opgepakt werd en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. | |
[pagina 437]
| |
Hun verhalen zorgen voor een rode draad. In het Brabantse boekje, dat aan de deportatie meer aandacht besteedt, worden ook Oberski en Durlacher gevolgd op hun reis naar het kamp, hun ervaringen daar en hun terugkomst naar Nederland. Uit die verhalen spreekt veel leed, maar ook solidariteit, vriendschap en hulp, ‘simpel’ gemotiveerd als in het antwoord van Sjef van Bebber die op de vraag van Elzas ‘hoe kwam je toch bij ons terecht?’ antwoordde: ‘Dat is heel simpel. Ik zat tussen de middag met mijn ouders en zus thuis te eten, toen vader vertelde dat mevrouw Elzas met haar kinderen de volgende dag gedeporteerd zouden worden en dat vader Elzas op de lagere school zijn kameraadje was. “Sjef”, vroeg hij toen, “kun je niks voor die mensen doen?” “Oh, dat is goed, ik zal ze wel halen als je dat wilt en dan zullen we wel zien hoe we dat oplossen.” Zo is Sjef van Bebber in het verzet gekomen en na ons is hij nog 160 andere mensen gaan redden en voor hen gaan zorgen. Dat is allemaal begonnen, omdat zijn vader met mijn vader als jong kereltje op de lagere school had gezeten.’ De vader van Sjef van Bebber was katholiek, de vader van Ernst Elzas was jood. Toch werden zij op de lagere school kameraadjes van elkaar, een vriendschap waar vader en zoon hun leven voor over hadden. Een ander verhaal waarin negatieve en positieve gebeurtenissen een rol spelen en waarin kinderen zich met iemand solidair kunnen voelen, is dat van Rénee Moser. Zij vertelde me hoe ze als joodse leerlinge niet mee mocht naar het zwembad - waar immers een bord ‘voor joden verboden’ stond - en in de klas sommen moest maken. Later, na de oorlog, hoorde ze dat de directeur van de school, meneer Bezems, joden op de zolder van de school verborgen hield en dat zijn zoon Jan voor voedselbonnen zorgde. Hoeveel bewondering ze ook heeft voor de risico's die deze familie nam, dat ze sommen moest maken en bijvoorbeeld geen boek mocht lezen wanneer de anderen gingen zwemmen, zit haar nog altijd dwars. Ook kinderen van nu vinden dat een oneerlijke situatie: je klasgenoten gaan lekker zwemmen en jij mag niet mee en moet bovendien nog een soort ‘strafwerk’ maken. Maar daarnaast is er van Rénee de foto die bij het zwembad is genomen, waarop ze gearmd met de zoon van de badmeester op een muurtje zit. Diezelfde zoon staat ook op een andere foto, bij het zwembad geleund tegen het bord ‘voor joden verboden’. Over deze foto's vonden de meeste kinderen (65%) dat Rénee van Gerard wel in het zwembad van zijn vader mocht komen en een kwart geeft daarvoor argumenten als ‘want ze is mijn vriend’; ‘want ze staat samen op de foto’, ze zijn verliefd’; ‘hij wil gewoon met iedereen zwemmen.’ | |
[pagina 438]
| |
Ongeveer tien procent denkt realistisch dat Gerard inderdaad vindt dat Rénee niet in het zwembad mag komen van hem ‘omdat ze joods is’. Dat hij toch samen met haar op de foto gaat, zien bijna alle kinderen als een steuntje in de rug: ‘ja, dan denkt ze dat iemand om haar geeft; ‘want dat geeft moed; ‘ja, omdat ze nog nooit op de foto is geweest met een gewone jongen’; ‘het geeft een veilig gevoel’; ‘ik denk het wel, want ze kijkt heel blij’. Vijf procent vindt dat het geen steuntje is. Die reacties bevestigen dat de twee foto's kinderen veel te zeggen hadden. | |
KindperspectiefDankzij fragmenten waarin auteurs als de genoemde op hun ervaringen als kind in de oorlog terugblikken, komt die oorlog heel dichtbij. Je ontkomt er niet aan je te verplaatsen in de omstandigheden van het kind van toen. Wil ‘de Europese tragedie van de zes miljoen’ voor kinderen toegankelijk worden, dan is het nodig om het niet te laten bij de gruwelen van de Holocaust. Daardoor zou kleine wreedheid, zoals Ido Abram opmerkte, immers veel minder erg kunnen lijken.Ga naar voetnoot8. Voorbeelden van dat kleine leed zijn te vinden in de herinneringen van wie de jaren dertig en de oorlog als kind hebben meegemaakt, auteurs als Gerhard Durlacher, Jona Oberski, Johanna Reiss of Ida Vos. | |
[pagina 439]
| |
Aandacht voor het kindperspectief heeft soms heel onverwachte gevolgen. Zo voelde de joodse kleuter Gerhard Durlacher zich misdeeld toen hij op de dag waarop Hitler aan de macht kwam, van een bakkersvrouw in Baden-Baden geen vlaggetje met een hakenkruis kreeg om 's avonds mee te gaan feesten in de stad: Maandag is mijn kleuterschool gesloten. Op straat lopen vandaag veel meer agenten dan gewoonlijk. Thuis is het wasdag. In de kleder staat Maria in een mist van waterdamp te wassen en moeder mangelt lakens. Boven, in de keuken, pruttelen koolrolletjes op het fornuis. Ook bij de buren ruik ik de maandagschotel die bij het wassen hoort en die ik helemaal niet lekker vind. Maar ook in die omstandigheden wist Durlacher een lichtpunt in het schoolleven van toen ‘uit te graven’: hij hoefde van het schoolhoofd niet, zoals iedereen in de klas, de Hitlergroet te brengen: | |
[pagina 440]
| |
Dan verschijnt achter de ruiten van de klassedeur het hoofd van onze onderwijzer. De deur is nog niet open of de hele klas springt naast de bank. Als hij voor zijn lessenaar staat, steken alle jongens hun rechterarm gestrekt vooruit en roepen eenstemmig: ‘Heil Hitler, Herr Lehrer’. Die uitzondering op de regel wordt als zo bijzonder ervaren dat Tilburgse kinderen zich verbaasd afvroegen of er dan toch ook goede Duitsers waren geweest. De kinderen voelden voor meer dan de helft (60%) ook heel goed het buitensluiten aan van joden en dat Gerhard als jongetje geen vlaggetje krijgt omdat hij joods is. Twaalf procent voegt daar een uitleg aan toe: omdat het hakenkruis tegen joden is; omdat Hitler vijand van de joden is; omdat de joden niet bij het Duitse volk hoorden; omdat Hitler de baas is en die vindt dat joden niet oké zijn en joden mogen niks; omdat de bakkersvrouw Duits is; omdat hij een joods kind was en niet mee mocht feesten. Kinderen van de basisschool zien dus achter de neutrale zinsnede van Durlacher - ‘De bakkersvrouw meent dat ik op het schouwburgplein vanavond niet ga zingen en daarom ook geen vlag behoef’ - de echte betekenis, namelijk dat een joods jongetje er niet bij hoort. Zo is bij de keuze van documenten, tekeningen, foto's, verhalen, gedichten en liedjes steeds geprobeerd om het verleden zoveel mogelijk vanuit een kindperspectief te laten spreken. Volgens de joodse literatuurwetenschapper Dresden valt op die schaal oorlogsgeweld, racisme en deportatie ook beter te doorgronden.Ga naar voetnoot10. Zo'n verkenning kan er ook toe bijdragen dat abstracties als hét verzet of dé joden de gestalte aannemen van concrete personen uit de eigen omgeving en kan ook de moord op zes miljoen joden voorstelbaar maken als ‘het zes miljoen keren doden van een joodse man, vrouw of kind’.Ga naar voetnoot11. En dat zo dichtbij dat niemand nog kan denken dat de jodenvervolging niet in Brabant en alleen maar in Amsterdam heeft plaatsgehad. | |
[pagina 441]
| |
Spiegel van de eigen omgevingAan het eind van Oorlog onderweg is het gedicht ‘Als het net even anders was gegaan’ van Willem Wilmink opgenomen, dat door Herman van Veen ook op tournee door Duitsland is gezongen. Hierin wordt een mogelijk heden geschetst dat ontstaan zou zijn als Hitler de oorlog had gewonnen. Daaruit de tweede en vijfde strofe:
Geen Surinamers waren hier gekomen
geen Molukker was Europeaan,
geen gastarbeider was in dienst genomen,
of toch? Het vuile werk moet toch gedaan.
Van concentratiekampen zou men praten:
dat valt wel mee, er wordt zovéél beweerd.
We zouden 't rustig daarbij kunnen laten
want geen getuige was teruggekeerd.
De nazi's hadden het veel grondiger gedaan
als het net even anders was gegaan.
Wees maar niet bang, want Hitler heeft verloren,
we zijn weer van de tirannie gered.
Maar zou ik anders ook een lied doen horen?
Een bloed- en bodemlied? Of juist verzet?
Zou er in zulke uitzichtloze tijden
nog iets bestaan als hier en daar een sprank
van moed en hoop, die boeken doet verspreiden,
Jan Campert en Van Randwijk, Anne Frank?
Zou iets van het goede, schone, ware nog bestaan
als het net even anders was gegaan?
Vooraf aan dit gedicht werden de kinderen nog even herinnerd aan de namenlijstjes aan het begin van het boekje, en hoe het zou zijn als zij ook op een lijstje, bijvoorbeeld met islamitische kinderen, zouden staan: Je moet er misschien niet aan denken. Misschien denk je wel, de oorlog is geweest, dat is zo lang geleden en Duitsland heeft de oorlog verloren. Maar stel je nou eens voor dat Hitler de oorlog gewónnen had. Zouden dan ook nog steeds joodse kinderen, en zigeunerkinderen, en homo's opgepakt worden? Zouden dan ook de Surinaamse, de Molukse, de Turkse of de Marok- | |
[pagina 442]
| |
kaanse kinderen op lijstjes komen te staan? Of misschien wel alle kinderen met rode wangen, omdat Hitler had bedacht dat die niet deugden?’ De kinderen blijken goed te weten wie er nu gediscrimineerd worden, want desgevraagd antwoorden de meesten met ‘buitenlanders’. Sommigen specificeren dat met ‘Turken’, ‘Marokkanen’, ‘Chinezen’ of ‘bruine mensen’. Kinderen hebben via Oorlog onderweg een andere blik op hun eigen omgeving gekregen. Volgens een Tilburgse leerkracht die met zijn leerlingen het boek behandeld had, gaf dat een reëler beeld, meer dichtbij: ‘Ervaren dat oorlog iets is dat ook angst en verdriet brengt in je eigen buurt, in je eigen straat, in huizen waar jij en ik ook zouden kunnen wonen. Ervaren dat echte helden eigenlijk ineens gewone mensen uit je wijk blijken te zijn.’Ga naar voetnoot12. En een leerling schreef: ‘Als ik het boek lees, lijkt het net of ik daar, in die tijd, werkelijk sta.’ Behalve dat de omgeving meer gaat leven, krijgt de als ‘simpel’ aangeduide solidariteit van Sjef van Bebber ook een voorbeeldwerking. De noodzaak van zo'n perspectief gaf de zojuist geciteerde Tilburgse leerkracht als volgt aan: ‘Als je met kinderen over bijvoorbeeld racisme praat, valt het me altijd weer op dat ze steeds met voorbeelden uit andere landen komen. De haat tegen buitenlanders in Solingen is daar een “mooi” voorbeeld van. Toch denk ik dat Oorlog onderweg heel duidelijk heeft aangetoond dat die zaken ook heel dichtbij kunnen plaatsvinden. Soms is het er zomaar ineens, in je eigen buurt, op de sportclub of op de speelplaats.’ Het verleden wordt een spiegel voor de kinderen, met hun stad en provincie zo af en toe in de gestalte van toen. Gillis-Carlebach heeft aangegeven dat daar heel wat voor nodig is: ‘Jetzt ist alles mit sehr vielen Schichten überdeckt. Wenn man üner die Strasse geht, sieht man nichts. Man müsste graben und bauen. Das sollte man zumindest in Gedanken machen, und man müsste der Umgebung helfen, die Erinnerung auszugraben.’ | |
[pagina 443]
| |
Dat uitgraven van het verleden kan niet heen om verhalen, dagboeken, foto's en sporen van toen om, zoals Ido Abram schreef zowel de anonieme slachtoffers als de kleine daders en de weinig bekende toeschouwers handen, voeten, een naam, een gezicht en een omgeving te geven.Ga naar voetnoot13. Sporen in Hamburg en Karlsruhe, in Tilburg en Noord-Brabant als lieu de memoire en als schakel tussen de vernietigingskampen en de namen van joodse leerlingen die op school in dubbele zin werden opgegeven, ook al ging het schoolhoofd die zijn handtekening moest zetten ook daartegen in verzet door joden op de zolder van de school verborgen te houden. Sporen ook als van een zoon van de badmeester die het verbod voor joden in het zwembad aan zijn laars lapte en die op die plaats van uitsluiting voor een hart onder de riem zorgde. |
|