| |
| |
| |
Erich Kästner als de ‘echte’ vader van Annie M.G. Schmidt
Joke Linders
Joke Linders grijpt de honderdste geboortedag van Erich Kästner aan voor een speurtocht naar de overeenkomsten tussen deze Duitstalige jeugdboekenauteur en Annie M.G. Schmidt. Ze komt tot de slotsom dat Kästner een van haar ware voorvaders is.
Zou hij nog geleefd hebben, dan had Erich Kästner zeker genoten van de ‘viering’ van zijn honderdste geboortedag. Een mooier bewijs van de verworven roem had hij niet kunnen krijgen. Op zijn 27ste schreef hij zijn moeder: ‘Als ik 30 ben, moeten de mensen mijn naam kennen. Op mijn 35ste wil ik bekend zijn en op mijn veertigste beroemd.’ Natuurlijk was hij zo slim in de volgende zin het belang van roem meteen te relativeren, maar het levert toch een aardige aanwijzing voor wat hem dreef.
Duitsland viert Kästners eeuwfeest met een nieuwe verfilming van Puntje en Anton, een reeks tentoonstellingen, een galavoorstelling in de schouwburg van Dresden, met postzegels en telefoonkaarten, een tijdschriftenproject voor scholen, een wandelroute door de stad Berlijn, voorlezingen uit zijn werk en maar liefst drie biografieën. Erich Kästner, geboren op 23 februari 1899 en gestorven op 29 juli 1974, leeft dus nog altijd.
Zijn honderdste geboortedag was aanleiding voor veel en uitvoerig commentaar in de Duitse pers. De bepaald niet gezonde relatie tussen moeder en zoon, Kästners relatie met vrouwen, zijn buitenechtelijke kind en de kwestie van zijn al dan niet politieke correctheid in de oorlog vormen uiteraard heerlijk voer voor de psychologen die wij allemaal denken te zijn. In Nederland waren de reacties bescheidener, maar onopgemerkt bleef zijn honderdste geboortedag zeker niet en dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat Kästners boeken ook hier tot de canon van de kinderliteratuur behoren. Zijn eerste kinderboek, Emiel en zijn detectives, dat volgens de jongste onthullingen niet van 1928 maar van 1929 zou zijn, verscheen al in 1930 in een Nederlandse vertaling van Joh. Kuiper. Eenzelfde snelle reactie viel veel van zijn andere boeken - voor volwassenen én kinderen - ten deel, terwijl op de jongste heruitgave van Dubbele Lotje en De vliegende klas van uitgeverij Fontein eigenlijk alleen maar lovend is gereageerd. Er zit kennelijk iets in zijn werk, - een toon, een manier van kijken en denken -, dat veel mensen aanspreekt. Dat ‘iets’ roept herinneringen op aan gevoelens van vrijheid en onafhankelijkheid enerzijds en geborgenheid ander- | |
| |
zijds. En dat geborgene heeft dan weer te maken met de overzichtelijkheid of integriteit van Kästners moraal.
Een andere reden waarom zijn boeken, hoewel onmiskenbaar Duits, hier nog altijd geliefd zijn is wellicht dat ze, althans in de geest, zo nauw verbonden zijn met Annie M.G. Schmidt. ‘Duitsland is mijn ware vaderland,’ zei ze in het befaamde televisie-interview dat Ischa Meijer in 1992 met haar had. En daarbij stond Kästner in het rijtje met Heine, Tucholsky, Brecht en Morgenstern. Bij de verschijning van Het schaap Veronica in 1951 had Alfred Kossmann die overeenkomst in toon en mentaliteit al opgemerkt. En ook Schmidt zelf maakte in Van schuitje varen tot Van Schendel positieve opmerkingen over het werk van Kästner.
| |
Kinderblik
De overeenkomsten tussen Kästner en Schmidt zitten zonder enige twijfel in wat je de kinderblik kan noemen. Beide auteurs kijken vanuit de ogen van een kind of beter met hun eigen kinderogen. Ze nemen kinderen serieus. Zo serieus dat hun jeugdige hoofdfiguren tamelijk ‘ouwelijk’ overkomen. Ze gedragen zich in hun contacten met volwassenen zoals volwassenen zich zouden kunnen gedragen en krijgen, met name bij Kästner, ook hun taal in de mond gelegd:
‘Smaakt het?’ vroeg Puntje.
Hij lachte. ‘En wat wou je nog meer weten?’
‘Ik kwam om meneer Bremser te spreken,’ verklaarde ze. ‘Mijn naam is Pogge.’
De onderwijzer slikte en zei toen: ‘Nou, kom dan maar binnen.’
Ze liep achter hem aan en ze kwamen in een groot vertrek met veel stoelen. Op elke stoel zat een onderwijzer en Puntje kreeg bij dit machtig mooie gezicht hartkloppingen. Haar begeleider bracht haar naar het raam toe, daartegen leunde een oude, dikke onderwijzer met een hoofd zo kaal als een biljartbal.
‘Bremser,’ zei Puntjes meneer, ‘mag ik je juffrouw Pogge voorstellen? Ze wil je spreken.’
Toen liet hij hen alleen.
‘Wil je me spreken?’ vroeg meneer Bremser.
‘Ja graag!’ zei ze. ‘U kent toch Anton Gast.’
‘Hij zit in mijn klas,’ verklaarde meneer Bremser en keek uit het raam.
‘Ja, juist,’ knikte Puntje voldaan. ‘Ik zie het al; we zullen elkaar vast begrijpen.’
Meneer Bremser werd nieuwsgierig. ‘Nu, wat is er met Anton?’
| |
| |
‘In slaap gevallen onder het rekenen,’ vertelde Puntje. ‘En z'n huiswerk jammer genoeg ook niet meer naar uw zin.’
Meneer Bremser knikte en zei: ‘Dat klopt.’
Er waren een paar andere onderwijzers dichterbij gekomen; ze wilden horen wat er aan de hand was.
‘Neemt u mij niet kwalijk, heren,’ zei Puntje, ‘zoudt u misschien weer willen gaan zitten? Ik moet met meneer Bremser onder vier ogen spreken.’
Als je Puntje Pogge vervangt door mevrouw Jansen, zou niemand raar opkijken van haar fraseringen. In de mond van een acht- of tienjarige klinken ze wat vreemd. En toch komt met het ‘slikken’ van de onderwijzer, het ‘machtig mooi gezicht’ en het ‘zo kaal als een biljartbal’ - opmerkingen die afkomstig zijn van de verteller - iets van de kinderwereld binnensluipen. Zo nuchter en tegelijk fantasievol kunnen alleen kinderen kijken. Door de onderwijzers in die kamer belachelijk te maken roept Kästner in feite sympathie op voor Puntje. De verteller staat aan de kant van de underdog of in ieder geval tegenover de gevestigde partij. (In gecursiveerde tussenstukjes vraagt Kästner zelfs letterlijk aan de lezers wie ze het aardigst vinden en geeft hij ook zijn eigen mening.) Wie vervolgens bekijkt hoe Walter Trier die situatie in beeld bracht, weet het helemaal zeker. Een mooier bewijs voor de functionaliteit van goede illustraties is nauwelijks te bedenken.
Annie Schmidt geeft haar helden een vergelijkbaar ‘volwassen’ karakter. Pluk en Otje gedragen zich op allerlei manieren als volwassenen. Ze zijn onafhankelijk in hun denken en doen, weten hoe ze op moeten treden bij moeilijkheden en zorgen voor anderen. Ze hebben wel kinderlijke verlangens - ze willen spelen, zoeken vriendschap en geborgenheid, hebben trek in ijsjes of andere lekkere dingen, zijn nieuwsgierig en onhandig - maar dat soort verlangens en dromen zijn van alle leeftijden. Alle volwassenen kennen ze, al hebben de meeste de neiging zich daarvoor te schamen en ze als ‘kinderlijk’ weg te moffelen. Kästner zei het als volgt: ‘De meeste mensen doen hun jeugd weg als een oude hoed. Ze vergeten hun jeugd als een telefoonnummer dat niet meer geldig is. Vroeger waren ze kinderen, toen werden ze volwassen, maar wat zijn ze nu? Alleen wie volwassen wordt en een kind blijft, is een mens.’ Om die reden schreef hij graag voor kinderen, want daar viel nog eer aan te behalen. Grote mensen hebben al een dikke huid. Annie Schmidt heeft tal van keren vergelijkbare lofzangen losgelaten op het kind in haar zelf of de geneugten van het schrijven voor kinderen. Zelfs in moralistische zin is er enige gelijkenis, al was Schmidt terughoudender met haar boodschappen dan Kästner.
| |
| |
| |
Grote mensenwereld
Ook thematisch zijn er de
Illustratie van Walter Trier uit Dubbele Lotje
nodige parallellen. Het bondgenootschap dat Schmidt haar helden met de dierenwereld laat sluiten - in Minoes, in Pluk van de Petteflet, in Otje en in tal van versjes, heeft veel weg van wat Kästner in Die Konferenz der Tiere heeft gedaan. Beiden zetten volwassenen (mensen) die bezig zijn de wereld naar de duivel en zijn mallemoer te helpen tegenover dieren en kinderen die juist opbouwend bezig zijn. Beiden geloven in vriendschap en in de kracht van de verbeelding. Beiden zetten hun vraagtekens bij het gezag.
Zowel Kästner als Schmidt kennen het stijlmiddel van de overdrijving, gebruiken een ironisch gepunte pen, hebben een heldere, ‘gebruiksvriendelijke’ stijl en schuwen het rechtstreekse adres aan kinderen niet, al doet Schmidt dat wat minder vaak dan Kästner en vooral in haar vroege werk. Beiden schreven voor twee soorten publiek: kinderen én volwassenen, in verschillende genres en weten hoe ze hun lezers mee moeten slepen. Dat Kästner ook een meester was in het lichte vers drong pas goed tot me door toen NRC Handelsblad in februari van dit jaar een gedicht van Kästner afdrukte. Het komt uit Herz auf Taille (1928).
Kennst Du das Land, wo die Kanonen blühn?
Du kennst es nicht? Du wirst es kennenlernen!
Dort stehn die Prokuristen stolz und kühn
In den Bureaus, als wären es Kasernen.
Dort wachsen untern Schlips Gefreitenknöpfe.
Und unsichtbare Helme trägt man dort.
Gesichter hat man dort, doch keine Köpfe.
Und wer zu Bett geht, pflanzt sich auch schon fort!
| |
| |
Wenn dort ein Vorgesetzter etwas will
- und es ist sein Beruf etwas zu wollen -
Steht der Verstand erst stramm und zweitens still.
Die Augen rechts! Und mit dem Rückgrat rollen!
Die Kinder kommen dort mit kleinen Sporen
Und mit gezognem Scheitel auf die Welt.
Dort wird man nicht als Zivilist geboren
Dort wird befördert, wer die Schnauze hält.
Kennst Dus das Land? Es könnte glücklich sein.
Er könnte glücklich sein und glücklich machen!
Dort gibt es Acker, Kohle, Stahl und Stein
Und Fleiss und Kraft und andre schöne Sachen.
Selbst Geist und Güte gibt's dort dann und wann!
Und wahres Heldentum. Doch nich bei vielen.
Dort steckt ein Kind in jedem zweiten Mann.
Das will mit Bleisoldaten spielen.
Dort reift die Freiheit nicht. Dort bleibt sie grün.
Was man auch baut, - es werden stets Kasernen.
Kennst Dus das Land, wo die Kanonen blühn?
Du kennst es nicht? Du wirst es kennenlernen!
‘Een raak commentaar op de Eerste Wereldoorlog, zei men in 1928. Een gedicht met profetische waarde, durfde men na 1945 te concluderen. In wezen drukt Kästner niets anders uit dan een ‘ordinaire afkeer van de gevestigde orde’, vond Anneriek de Jong in NRC Handelsblad van 26 februari 1999. En is dat niet precies wat Schmidt in Aan een klein meisje onder woorden bracht?
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen,
en altijd is er weer wat anders loos.
En in dit land zijn alle avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw.
| |
| |
En achter elke muur zijn and're muren
en nooit een eenhoorn of een bietebauw.
En alle dingen hebben hier twee kanten
en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
en dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel bomen
en de soldaten zijn niet meer van tin.
Dit is het land waar grote mensen wonen..
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
Pony Hoedje, illustratie van Walter Trier uit Emiel en zijn detectives
Ook bij Schmidt deugt de grote mensenwereld niet. Boze hormonen maken het er onveilig en elke kans op avontuur is er uitgebannen. Alles is altijd hetzelfde is (zoals in kazernes), de soldaten zijn er niet meer van tin (Bleisoldaten) en een eenhoorn of bietebauw vind je er niet. Met andere woorden, in de grote mensenwereld is de verbeelding een vroege dood gestorven. (Dort reift die Freiheit nicht. Dort wird befördert, wer die Schnauze hält).
Natuurlijk, Schmidt heeft haar eigen vrouwelijke variant van het kwaad. Waar Kästner mannelijke symbolen als kazernes en helmen kiest, komt zij met typisch vrouwelijke ellende aanzetten, dat van de hormonen. Kästner is ook somberder dan Schmidt. In het land waar de kanonnen bloeien, komen kinderen ‘mit kleinen Sporen und gezognem Scheitel’ ter wereld, waardoor ze bij voorbaat al kansloos zijn. Schmidt daarentegen probeert ze nog enige troost te bieden: Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in. Zij houdt het kwaad liever nog even op afstand. In andere gedichten, ‘Vergeten’ bijvoorbeeld uit de bundel En wat dan nog? of ‘Laarzen’ dat ze voor De Inktvis schreef, gebruikt Schmidt ook militair jargon en refereert ze naar de Tweede Wereldoorlog of althans onze reacties daarop. Opvallend zijn ook de overeenkomsten in taal en ritme:
| |
| |
Kennst Du das Land, wo die Kanonen blühn?
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Du kennst es nicht? Du wirst es kennenlernen!
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Of het teruggrijpen op de beginregels in de laatste strofe van het gedicht:
Kennst Dus das Land, wo die Kanonen blühn?
Du kennst es nicht? Du wirst es kennenlernen!
Dit is het land waar grote mensen wonen...
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
| |
Invloed
Wat levert het signaleren van dergelijke parallellen nu op? Is deze mogelijkheid tot intertekstueel lezen een aanwijzing voor het feit dat Schmidt een postmoderne auteur genoemd kan worden die teruggrijpt naar genres en voorbeelden uit het verleden? Het lijkt me met enige moeite en welwillendheid wel bewijsbaar. Tenslotte heeft ze als geen ander een bijdrage geleverd aan het doorbreken van het onderscheid tussen hoge en lage culturen, ook alweer zo'n kenmerk van postmodernistische literatuur. Maar maakt dat onze lezing van of waardering voor Schmidt en Kästner anders? Ja en nee.
Dat Schmidt door Kästner beïnvloed of tenminste geïnspireerd is, heeft ze ons zelf verteld. Ze verbleef in Duitsland in de tijd dat Kästner enige bekendheid begon te krijgen en begon zelf te publiceren toen niemand in Nederland iets goeds van Duitse bodem wilde of kon verdragen. In het licht van die context zijn haar allusies (toespelingen of verwijzingen) naar Duitse ‘voorouders’ zelfs gewaagd te noemen. Eerder een bewijs van eigenheid en ware verbondenheid dan van slaafse navolging.
Minstens even eigen aan cultuur is dat kunstenaars voortbouwen op wat grote en inspirerende voorgangers hebben voorgedaan. En op dat punt levert het naast elkaar zetten van het werk van schrijvers wel wat op. Dat Kästner met zijn visie op kinderen schrijvers als Astrid Lindgren en Annie Schmidt gesterkt heeft in het vinden van hun toon, zegt iets over de kwaliteit en houdbaarheid van zijn teksten. In de combinatie van verzet en geborgenheid, van anarchisme en conservatisme, van vrijbuiterij en strikte moraliteit schuilt de kracht van zijn werk. Daar doen biografische onthullingen over de ziekelijke band met zijn moeder of zijn halfslachtige politieke opstelling net zo weinig aan af als zijn achterhaalde visie op meisjes en vrouwen. |
|