| |
| |
| |
‘Inkorten mag, zolang je de typische sfeer maar niet aanraakt’
Ed Franck over het bewerken van klassiekers
Sandra van Bruinisse
De laatste jaren verschijnen opvallend veel bewerkingen van klassieken uit de wereldliteratuur. De vraag is welk doel bewerkers nastreven. Gaat het hen primair om het voor een jeugdig publiek toegankelijk maken van beroemde teksten of wil men vooral een eigen stempel drukken op de oorspronkelijke tekst? Ed Franck neemt een mooie middenpositie in.
Samen met Henri van Daele begon Ed Franck een aantal jaren geleden aan een reeks Klassiekers, uitgegeven door Altiora en later ook door Becht. Andere bewerkingen van zijn hand verschenen in de Valentijn-reeks van Altiora. Franck wil het liefst over deze laatste reeks te praten, omdat die persoonlijker is: ‘De Valentijn-reeks is een afsplitsing van de reeks Klassiekers. Henri en ik wilden die Klassiekers-reeks eigenlijk nog veel verder uitbreiden, maar vanwege een tegenvallende verkoop verschijnen er geen nieuwe delen. Terwijl ik met de Klassiekers bezig was, kwam ik ook verhalen tegen van geringe omvang die ik toch boeiend vond. Liefdesgeschiedenissen, toneelstukken, stukken klassieke tekst en dergelijke waarvan de tekst te kort was om er eenzelfde soort boek van te maken als de boeken van de Klassiekers-reeks. Ik ben toen op het idee gekomen om in mijn eentje bewerkingen te maken specifiek rond het thema liefde.’
| |
Liefde
De keuze voor liefde als thema is min of meer als vanzelf ontstaan, vertelt Franck. ‘De dingen die ik las, gingen toevallig in die richting. Het leek me een boeiend idee, zeker met het oog op de doelgroep (meisjes 13+, jongens 14+, svb). Want wie wil er niet iets lezen over de liefde?’
Bovendien kreeg hij snel in de gaten dat het mogelijk was om zo een reeks facetten van de liefde naar voren te laten komen. ‘Als je nu kijkt naar de Valentijn-reeks, dan zijn er eigenlijk maar twee boeken met precies hetzelfde thema: Romeo en Julia en Tristan en Isolde. Deze hebben allebei het thema van de romantische liefde. In de twaalfde eeuw kreeg de romantische liefde voor het eerste keer gestalte via de troubadours. Tristan en Isolde is de allereerste verwoording van de allesverterende, allesoverrompelende, plotseling opkomende storm van de romantische liefde tot de dood erop volgt. Carmen bijvoorbeeld
| |
| |
Ed Franck
heeft een heel ander thema. Hierin gaat het over het conflict tussen liefde en vrijheidsdrang. Carmen weigert zich ondanks haar liefde aan iemand te binden en moet daarvan de consequenties ondervinden. Medea gaat over de verraden liefde; de dolk in de rug en wat ze daarmee moet nu haar liefdesleven verwoest is. Beatrijs is het conflict tussen de liefde voor het aardse en de liefde voor God, de bovennatuurlijke liefde. Aeneas en Dido is weer een ander conflict; tussen liefde aan de ene kant en roeping en plicht aan de andere kant.’
Het thema liefde biedt niet alleen een interessante invalshoek voor de jeugd, maar vormt tevens zo'n breed terrein dat je daar alle kanten mee uit kunt. ‘Liefde is één van de weinige thema's die het leven van de mens beheersen hoe je het ook draait of keert. Het is een algemeen menselijk en leeftijdloos thema dat boeiend blijft, zoals het liefhebben ook boeiend blijft. Als schrijver kun je daar je tanden inzetten en je krijgt het nooit volledig fijngekauwd.’
De keuze voor de doelgroep van 13-, 14-jarigen blijkt in de eerste plaats een uitgeverskwestie. Voor Franck is het kiezen van een doelgroep gewoon functioneel en geen vies woord, zoals voor sommige mensen: ‘Dan zeggen ze altijd: “Oh, je gaat dus naar die groep toeschrijven en jezelf beperkingen opleggen”. Ik vind dat eigenlijk onzin. Met doelgroep bedoel ik alleen maar: vanaf welke leeftijd zou dit boek ongeveer leesbaar moeten zijn, het heeft vooral betrekking op technische aanpassingen.’
Hij vindt het ook onzin dat je bij het schrijven voor een bepaalde doelgroep zou inboeten aan authenticiteit. ‘Alles wat ik wil zeggen in een boek, dat zeg ik. Ik let er alleen op dat wat ik zeg vanaf die leeftijd ongeveer te begrijpen is. Dat vind ik zelfs een uitdaging, puur een ambachtelijke, technische uitdaging. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik inlever als ik een benedengrens stel.’
| |
Cultureel erfgoed
De keuze van Franck voor bewerkingen heeft alles maken met zijn opvatting dat we het cultureel erfgoed moeten beschermen en doorgeven aan de jeugd. Onder literair erfgoed verstaat Franck die boeken ‘die blijkbaar een eeuwigheidswaarde hebben, die de eeuwen en generaties hebben overleefd en die je dus terugvindt in de literatuurgeschiedenissen’.
Volgens hem zijn dit vaak boeken met een archetypische waarde: boeken die, om met Jung te spreken, bepaalde facetten van het algemeen menselijke bewustzijn bevatten en een symboolfunctie hebben. ‘Het is niet verwonderlijk
| |
| |
dat bepaalde verhalen het blijven doen. Romeo en Julia is eigenlijk het symbool voor hoe vooral jongeren in de beginperiode zonder veel ervaring de liefde ervaren, namelijk als een alles overspoelende kracht waar je volledig weerloos tegen bent. Romeo en Julia is als het ware het symbool geworden voor de innerlijke beleving van de liefde. En zo hebben al die verhalen een bepaalde archetypische waarde. Ik vind dat die verhalen niet verloren mogen gaan. Ze behoren tot ons cultureel patrimonium, tot ons westerse bewustzijn.’
De vraag is of deze verhalen bewerkt moeten worden. Ze bestaan immers al en de jeugd kan ze toch lezen in de oorspronkelijke versie? ‘Er zijn veel mensen die tegen bewerkingen zijn. Ze zeggen: “Dat mag niet, dat is heilig, daar moet je vanaf blijven. Laat ze maar kennis nemen van de oorspronkelijke uitgave”. Daar is mijn antwoord heel rationeel op: als de bewerkers ervan afblijven, dan blijft de jeugd er ook vanaf. En wat is dan de winst? Die is nihil.’
Franck is van mening dat een aantal van die oorspronkelijke uitgaven gerestaureerd en afgestoft moet worden, omdat ze bedolven zijn onder een aantal dingen waar de hedendaagse jeugd geen voeling meer mee heeft. De jeugd van nu leeft in een andere cultuur met een andere tijdgeest en een ander taalgebruik. ‘De jeugd krijgt dit niet meer doorgeslikt’, zegt Franck. ‘Je moet een enorme leeservaring hebben om die teksten in hun oorspronkelijke versie door te worstelen. Ik vind dat de jeugd kennis moet nemen van die eeuwige verhalen, en dat kan door ze te bewerken.’
| |
Het bewerken
Bij het maken van bewerkingen zijn voor Franck twee elementen van belang. Ten eerste leest hij het oorspronkelijke werk heel nauwkeurig. ‘Ik breng het werk voor mezelf in kaart. Daarna lees ik een hoop studies, artikelen, commentaren, toneelstukken, beschouwingen; alles wat ik in twee grote bibliotheken kan vinden over datgene waarvan ik een bewerking wil maken. Daar maak ik talloze notities van, vooral van de diverse interpretaties, zowel van de centrale thema's als van deelscènes.’ Langzamerhand, en dat is een proces van maanden en maanden, ontwikkelt hij zo een eigen visie op het verhaal.
Franck begint pas te schrijven als hij alles duidelijk in zijn hoofd heeft. ‘Alles moet af zijn, zodat ik alleen nog maar taalcreatief hoef te zijn.’ Is deze ‘taalcreatieve’ fase moeilijker dan de eerste fase van opbouw? ‘Ik vind de meest creatieve fase nog altijd de eerste fase: het worstelen met de figuren en de conflictstof tot je die in je hoofd hebt zoals je het wilt’, antwoordt Franck. ‘Ik vind het eigenlijk jammer dat ik het naderhand ook nog moet uitschrijven, omdat het eigenlijk af is. En dan komt het zweten, het gemier en gepunnik met woordjes, het geschrap en gepriegel. Dat is vaak meer een kwestie van ervaring en vak- | |
| |
manschap. Tijdens het schrijven komen er wel kleine nieuwe dingetjes bij, maar de snelweg ligt klaar. Hier en daar is hooguit nog een weggetje links en rechts.’
Tijdens het bewerken neemt hij niet het hele oorspronkelijke verhaal over. Hoe hij zijn keuzes maakt, illustreert Franck met voorbeelden uit de reeks Klassiekers: ‘Bewerken is eigenlijk dynamisch; het is inkorten en uitbreiden tegelijkertijd. Dickens bevat bijvoorbeeld veel te lang uitgesponnen scènes. Die kort je gewoon in. Dat geldt ook voor beschrijvingen van personages. Als er een nieuw personage bij Dickens optreedt, gaat hij er eens rustig voor zitten en vertelt waar hij vandaan komt, hoe hij eruit ziet enzovoorts en dat twee of drie bladzijden lang. Dat pikt geen enkele jeugdige meer.’
Ook overbodige passages worden ingekort. Franck noemt als voorbeeld Robinson Crusoë. ‘Het gaat dan om passages die het verloop van de handeling nodeloos vertragen, terwijl ze niks bijbrengen. Robinson is een fanatiekeling die voortdurend opsommingen geeft van zijn bezittingen. Deze haal je eruit of smokkel je binnen in bepaalde verhaalfragmenten. Verder zijn er nog passages die de spankracht van het verhaal ondermijnen, herhalingen of een te lange aanloop naar het eigenlijke verhaal. Robinson maakt eerst nog twee reizen, voordat het feitelijke verhaal begint. Ik heb geen enkele behoefte om die twee reizen te beschrijven.’ Soms gaat hij er ver in, vertelt hij. In Oliver Twist heeft hij er acht personages uitgegooid, om de jeugd een beter zicht te geven op de eigenlijke plot en de complexiteit van de plot.
Hij vat samen: ‘Inkorten mag, zolang je de kern van het boek en de typische sfeer van het boek maar niet aanraakt. Dat recht heeft een bewerker niet, vind ik. Het is altijd een afwegen tussen wat tot de kern van het boek behoort, de typische sfeer en de schrijfstijl - die moet ik bewaren - en wat een jonge moderne lezer uit zijn leesritme haalt.’
| |
Diepere laag
Zelf kwam Franck op zijn vijftiende voor het eerst in contact met de essentie van het menselijke leven door het lezen van de boeken van Dostojevski. De boeken boeiden hem enorm. ‘Ik vond ze fascinerend, het was echt een nieuwe wereld die voor mij open ging. Zo had ik de mens nog nooit gezien, zo diep.’
Dat de jeugd in aanraking komt met dit soort boeken vindt hij dan ook belangrijk. ‘Ik hoop dat de Valentijn-reeks ook eye-openers zijn voor de sensibele jeugd die dan perspectieven beginnen te zien van: “Goh, de mens, wat is dat een ingewikkeld en fascinerend wezen”. Ik vind het boeiend om de jeugd dit te laten voelen via deze boekjes.’
Op de vraag of het ingewikkeld is de essentie uit een klassiek boek duidelijk weer te geven, antwoordt hij: ‘Ik probeer in elk geval datgene wat er aan diep- | |
| |
te insteekt, wat ik ook verder met het verhaal doe, erin te houden, anders ben ik niet tevreden. De conflictstof respecteer ik dus. En soms maak ik het geheel wat ingewikkelder of geef ik er een andere dimensie aan. Bijvoorbeeld in Medea. De diepere vraag in Medea is: hoe ver kan een mens gaan als hij met een dolk in de rug wordt gestoken en op zijn ziel wordt getrapt? Ik had geen zin om een puur negatieve Medea te schilderen. Toen heb ik me als vrije bewerker de vraag gesteld: “Hoe kan ik het aannemelijk maken dat een vrouw haar twee kinderen vermoordt, anders dan uit louter platvloerse wraakzucht?” Ik blijf mezelf dus wel de vraag stellen naar hoe ver een mens kan gaan, maar ik geef een ander antwoord. Omdat ik dat zelf boeiender vond én omdat ik dat meer van deze tijd vond, begrijpelijker.’
In de Valentijn-reeks komt veel dialoog voor en worden korte hoofdstukken gebruikt. Dat is een bewuste keuze. ‘Je kunt bepaalde dingen op verschillende manieren zeggen. Je kunt de indirecte rede gebruiken, bijvoorbeeld zoals in Aeneas en Dido. De Grieken schreven meters verzen onder elkaar. Als er dialogen in voorkwamen, dan waren het feitelijk meestal lange monologen van twee of meer personen. Dat is meer een toneelvorm. Het is niet meer van deze tijd om in monologen te praten met elkaar. Dus je splitst het dan op; je maakt er een vinnige dialoog van. Je verraadt de vorm waarin men vroeger placht te schrijven, maar je behoudt precies dezelfde inhoud en tevens datgene wat ze willen zeggen. Alleen met een moderne vorm. Ook om het voor de doelgroep te verlevendigen en te dynamiseren. Voor de korte hoofdstukken geldt hetzelfde. Alle aanpassingen zijn bewust gedaan.’
Ook de schrijfstijl moderniseert hij vaak. De stijl van Verne bijvoorbeeld is nog moeilijk te behappen voor hedendaagse jongeren, vindt Franck. ‘Je moet dat dan een klein beetje afzwakken. Andere aanpassingen zijn bijvoorbeeld de overdreven sentimentaliteit. In Dickens wordt nogal wat afgehuild, eigenlijk nog erger dan in een soap. Dat mag wel wat minder. En soms zijn de kerndialogen zo dom en houterig, bij Verne bijvoorbeeld, dat je ze wat frisser moet maken, wat moderner.’
Zelf is Franck het meest tevreden over zijn bewerking van Medea, uit de Valentijn-reeks. Deze reeks vindt hij in het algemeen mooier dan de Klassiekersreeks, omdat de verhalen dieper gaan. ‘Deze reeks gaat echt over de fundamenten van het mens-zijn, over dingen die je zelf kunnen overkomen. De verhalen van de Klassiekers-reeks zijn toch meer, en dat was ook de bedoeling, vlot lezende avonturenromans met een ietwat diepere ondergrond.’
| |
Identificatie
De diepere ondergrond van beide reeksen bewerkingen zorgen volgens Franck voor de nodige identificatie. Als voorbeeld neemt hij Robinson Crusoë: ‘Waarom
| |
| |
is dit boek nog altijd populair bij jongeren van pakweg 12 tot 14 jaar? Identificeren zij zich met iemand die schipbreuk heeft geleden? Hebben ze ooit een schipbreuk meegemaakt? Hebben ze zelf ooit geprobeerd geiten te temmen? Nee. Kunnen zij zich dan identificeren met iets dat ze nog nooit hebben meegemaakt? Het antwoord hangt ervan af hoe je die identificatie bekijkt. Volgens mij identificeren ze zich wel degelijk, maar op een veel dieper niveau. Jongeren van 12 tot 14 jaar zitten eigenlijk in een soort dwangbuis. Ze zijn volledig afhankelijk van hun ouders, worden volledig ingeperkt door de school en hun vriendenkringetje. Ze hebben dus eigenlijk geen enkele vorm van vrijheid. Het leven wordt eigenlijk nog altijd voor hen geregeld. Maar ze beginnen er wel van te dromen hun eigen leven vorm te geven. En dan komen ze opeens zo'n held tegen die op een extreme manier zijn eigen leven vorm geeft, die aanspoelt op een onbewoond eiland zonder iemand die hem nog in de weg kan liggen en die dan begint met te zeggen: “Hoe ga ik hier overleven, hoe ga ik mijn leven zo organiseren dat ik hier als triomfator uit de bus kom? Ik, en ik alleen zal daarvoor zorgen”. Hij wordt dus een soort prototype van wat zij zouden willen zijn op die leeftijd. Dat is dus veel sterker dan wat men klassiek onder “identificatie” verstaat.’
Vergeleken bij de reeks Klassiekers roept de Valentijn-reeks meer het gevoel op van ‘dit zou mij eigenlijk ook kunnen overkomen en zo ver zou ik misschien ook wel ooit gaan mocht ik in die omstandigheden komen te verkeren’. ‘Ik denk dat er veel zijn, vooral onder de Hollandse meisjes - Vlaamse zijn daar wat kalmer in - die Carmen-achtige trekken hebben. Die ook ver willen gaan in het behouden van een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van de jongen of het meisje die ze liefhebben en die ook de grenzen aftasten van in hoeverre moet ik me geven en in hoeverre moet ik mezelf proberen te blijven. Maar dan op een veel straffer niveau. Daarvoor dienen boeken dan ook, want boeken zijn altijd een uitvergroting van het gewone leven, een intensivering van het gewone leven.’
| |
Het onderschatten van bewerkingen
Het voordeel van bewerkingen is dat je het verhaal niet meer hoeft te verzinnen. Dat wil niet zeggen dat het maken van een bewerking makkelijker is dan het schrijven van een eigen boek, vindt Franck. ‘Je investeert in bewerkingen evenveel eigen denkwerk. Ik vind dat het bewerken zwaar onderschat wordt. Sommigen zijn bijvoorbeeld van mening dat de Valentijn-reeks niet voor prijzen in aanmerking kan komen, omdat het maar bewerkingen zijn en geen origineel werk. In Nederland heeft men gelukkig ingezien dat een bewerking niet zomaar een verhaaltje is en is het mogelijk de Valentijn-reeks in aanmerking te laten
| |
| |
komen voor een aanvullend honorarium van het Fonds voor de Letteren. In Vlaanderen is dit niet het geval.
De eigen inbreng wordt zwaar onderschat. Alleen degenen die de moeite nemen het oorspronkelijke er een keer naast te leggen, zien dat er wel degelijk verschillen zijn.’
Hij beschouwt zijn bewerkingen dan ook niet als minderwaardig aan zijn eigen boeken. Beide zijn even moeilijk en even origineel. ‘De schrijver doet meer dan een verhaaltje bedenken. Het verhaaltje is eigenlijk maar het alibi. Het gaat om wat erin zit. En in die zin kan een goede bewerking even origineel zijn als een eigen boek. Het feit dat je een verhaaltje overneemt, is van geen enkel belang voor de oorspronkelijkheid van je bewerking. Natuurlijk is het wel zo dat hoe minder je aan onderlaag aan het oorspronkelijke verhaal toevoegt, des te minder oorspronkelijk het is. In die zin is Medea het meest geslaagde tot nu toe.’
Het gaat bij een bewerking dus om de verwoording van het verhaal. ‘Welke sfeer steek je erin, welke nieuwe gezichtspunten kun je binnensmokkelen en hoe tref je de toon bij de lezer van binnen. Kunst is geen inhoud, maar kunst is vorm. Taal is het medium, niet het verhaal. In die zin is een verhaal overnemen totaal bijkomstig. Daarom vind ik bewerken niet beneden mijn waardigheid.’ |
|