Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Een probleemboek met een doordachte compositie
| |
[pagina 269]
| |
structie van de roman met behulp van motieven die ook bij Plath zijn aan te treffen. Zo gaat Judith Eiselin in NRC Handelsblad geheel voorbij aan de intertekstualiteit in de roman, wanneer ze schrijft: ‘Dit soort snelgemaakte, slordige | |
[pagina 270]
| |
“kommer- en kwelliteratuur” maakt helaas nog altijd het grootste deel uit van wat er speciaal voor jongeren wordt geschreven.’Ga naar voetnoot5. In deze jeugdroman zijn emoties en problemen inderdaad in overvloed aanwezig en ontbreekt het vaak aan relativerende humor. Niet alleen de naam van de uitgeverij - Lemniscaat - stuurt de leeshouding, daarnaast roept ook het boek zelf het karakter op van een probleemboek. Toch is het niet zo dat de overheersende inhoud van de roman en de voorkeur voor inhoud boven stijl allesbepalend zijn. De roman kent een geconstrueerde, geraffineerde intertekstualiteit, waaraan zeker niet voorbij mag worden gegaan. | |
IntertekstualiteitMarita de Sterck geeft in een artikel over de toename van emoties in kinder- en jeugdliteratuur aan, dat elk literair proces bestaat bij gratie van een zekere herstructurering van emoties.Ga naar voetnoot6. Ze duidt hiermee op de herkenning die kan ontstaan na herstructurering van bepaalde processen die schrijvers en lezers delen. Om literatuur te proeven moet volgens haar geput kunnen worden uit een collectief geheugen: ‘Elke nieuwe generatie [moet] narratieve structuren en inhoudelijke, ook emotionele, motieven kunnen herkennen.’ Hedendaagse literaire teksten en de emoties daarin komen namelijk pas echt tot leven in herinnering aan en in dialoog met andere teksten. Hiermee zijn we bij het intertekstualiteitsprincipe van teksten als weefsel van andere teksten. Een principe dat in alle literatuur en in de hedendaagse kinderen jeugdliteratuur als kenmerk regelmatig terug te vinden is. In De zuigzoen zelfs op een zeer nadrukkelijke manier. Hierin is de band waarneembaar die het hoofdpersonage Stella heeft met de poëzie van Sylvia Plath. Naast het feit dat Stella een bundel van Plath aanschaft, haar gedichten leest en zich met haar verbonden voelt, zijn er verschillende overeenkomsten in motieven aan te wijzen tussen de roman als geheel en het werk van Plath. Hoewel de roman ook andere dichteressen noemt, is Plath de belangrijke spil. Stella kiest bewust voor haar gedichten en voelt een verbondenheid met de schrijfster als persoon. De andere dichteressen waren met name favorieten van haar inmiddels overleden moeder. In de roman staat het ontwikkelingsproces van Stella centraal en worden de vrouwelijke gevoelens ten opzichte van mannen - de vader, de geliefde, de aanrander, het stiefbroertje - beschreven. In die zin is De zuigzoen een typisch pubermeidenboek. | |
[pagina 271]
| |
Stella probeert troost voor haar verdriet te vinden bij de oude ochtendjas, het poëzie-album en de gedichtenbundels van haar overleden moeder. Ze is verliefd op Manne en op school probeert ze wanhopig aansluiting te vinden bij zijn vriendenclub. Als ze mee mag naar de geheime plek van deze groep, wordt ze door de stoere Christian aangerand: terwijl twee vriendinnen haar vasthouden, brengt hij een zuigplek aan in haar nek. Deze gebeurtenis vormt een omslag. De aanranding en de zuigplek in haar nek maken allerlei gevoelens los ten opzichte van haar overleden moeder, haar opnieuw verliefde vader, haar stiefmoeder, haar klasgenoten en beste vriendin. Stella zoekt troost bij een kat - die ze eerder heeft meegenomen van straat - maar verdrinkt het dier vervolgens in de rivier. Tijdens een schoolfeest krijgt ze een hevige paniekaanval. Ze komt in contact met een psychologe, die haar leert over haar problemen en gevoelens te praten. In de loop van een jaar - de roman begint in de herfst en eindigt in de zomer - klimt Stella langzaam enigszins uit het dal. De sfeer in de roman begint met gevoelens van depressie en dood in de herfst. Parallel aan de veranderende seizoenen veranderen Stella's gevoelens: in de zomer overheersen vernieuwing, bloei en leven. Stella accepteert de dood van haar moeder en het feit dat ze zonder haar verder zal moeten leven. Ze ziet in dat haar vader met haar stiefmoeder Marianne probeert de draad van zijn leven op te pakken en in die zin accepteert ze ook haar stiefbroertje. Haar eigen lichaam en seksualiteit ontdekt ze mede door haar toenadering tot Manne. Tegen het einde van de roman is ze niet meer zo schuw ten opzichte van zijn aanrakingen. Ze denkt klaar te zijn voor meer lichamelijkheid en begint de aanranding met de zuigzoen en het ogenblik van de angstaanval te boven te komen. | |
Sylvia PlathTijdens het leven van de Amerikaanse Sylvia Plath (1932-1963) verscheen de bundel The Colossus en na haar dood Ariel, een bundeling die enigszins afweek van de samenstelling die Plath zelf in gedachten had. Crossing the water werd in 1971 uitgebracht en datzelfde jaar verscheen ook de laatste bundel, Winter Trees. In 1981 werd een complete uitgave van de poëzie van Plath uitgebracht, onder de titel Collected poems.Ga naar voetnoot7. | |
[pagina 272]
| |
Jon Rosenblatt ziet als centrale ontwikkeling in het werk van Plath de initiatie, of de transformatie van het zelf vanuit een symbolische dood richting een hergeboorte. Het feit dat Plath verschillende persoonlijke verwijzingen in haar gedichten verwerkt, is volgens Rosenblatt niet het karakteriserende element in haar literaire kunst. De ontwikkeling in haar loopbaan als dichteres ziet hij als volgt: ‘(...) from traditional to open forms; from a static imagery of the external world to a dynamic imagery of the body and inner world. In studying Plath's perception and use of nature, I find that she attributed radically antithetical emotional meanings to identical natural objects and that her larger concerns with death and birth, hate and love, are mirrored in this dualistic treatment of the fundamental elements, water and land, sky and stars.’Ga naar voetnoot8. Eileen Aird bespreekt de verschillende dichtbundels van Plath en de motieven in haar werk.Ga naar voetnoot9. In haar hoofdstuk over motieven gaat ze met name in op de maan - volgens haar wellicht het centrale symbool - en motieven die regelmatig met de maan geassocieerd worden. Aanvankelijk heeft de maan in de poëzie van Plath een nog denotatieve of eenduidige betekenis, maar in de loop van haar werk is een toegenomen complexiteit in betekenis waar te nemen. Als enkele typische associaties bij de maan noemt Aird de elementen moeder, sterren en de zee. Ook visualiseert Plath de maan regelmatig als gezicht. Aird vindt een relatie tussen de steriele witte maan en de kleur rood, die staat voor vruchtbaarheid. De maan is te zien als bron van witheid, dood, verval, droogte, wreedheid en onvruchtbaarheid. Over het algemeen concludeert Aird dat ‘The moon's world is a feminine one which is sterile, bald, white, hostile but grieving; it is a world of physical and spiritual suffering opposed to the worlds of fertility, holiness, tenderness and love. It is a world towards which the poems inexorably move as the poet increasingly claims kinship with the forces of blackness and suffering.’ Ook de spiegel is een terugkerend element met een verscheidenheid aan betekenissen. Dit element staat volgens Aird onder meer voor de visualisering van de oppervlakte van water, een staat van veiligheid, symbool van de persoonlijkheid of de dood. De gebroken spiegel weerspiegelt de vernietiging van zowel de spirituele als de fysieke kalmte. | |
Stella en Plaths poëzieDe eerste kennismaking van Stella met de poëzie van Plath vindt plaats wanneer ze in een boekhandel op zoek is naar een dichtbundel en het gedicht ‘In | |
[pagina 273]
| |
plaster’ (Collected poems: p.158-160) onder ogen krijgt: ‘Op een dag koopt ze een gedichtenbundel. (...) Ze weet nog niet welk boek ze gaat kopen, alleen dat het een boek is. Het moet een speciaal boek zijn.’ Het wordt expliciet aangegeven dat het een belangrijk boek zal worden, want ze wil ‘niet lenen in de bibliotheek en niet de woorden in haar dagboek overschrijven, maar zèlf de gedichten uit de bundel bezitten’ (blz.93). Wanneer ze dan ook onwillekeurig een bundel van Plath opent, kan het niet anders dan dat ze zich herkent in het gedicht. Plath sluit aan bij haar gevoelens en gedachten en dit kan de lezer niet ontgaan. ‘Stella bijt zich vast in de laatste zin. Met de tijd werd onze verhouding meer gespannen. Er ligt een hoop in die zin opgesloten. Er zijn nu twee van mij: Deze nieuwe, volkomen witte persoon en de oude gele. Deze nieuwe, volkomen witte persoon... deze nieuwe... (...) De hele tijd moet ze aan het gedicht denken. Er zijn nu twee van mij. Stella en Stella. De ene Stella en de andere Stella. De oude Stella en de nieuwe Stella. En die ertussenin’ (blz.94). In Plaths gedicht ‘In plaster’ is sprake van een oude gele en een nieuwe witte persoon. Uit het gedicht blijkt dat de witte - nieuwe - persoon superieur is aan de oude gele en dat de spreker van het gedicht haar haatte. Ze lag naast de spreker in bed als een dood lichaam, zonder persoonlijkheid. In de loop van de tijd wordt de verstandhouding tussen beide personen volgens de spreker meer gespannen. Stella leest in de boekwinkel het gedicht tot en met de strofe waarin de relatie tussen de oude en nieuwe persoon meer gespannen wordt genoemd. Ze herkent zich in de oude en de nieuwe persoon die Plath onderscheidt, maar verderop in het gedicht verandert de rol van de nieuwe witte persoon. De spreker gunt haar als het ware geen ruimte meer: ‘Now I see it must be one or the other of us. / She may be a saint, and I may be ugly and hairy, / But she'll soon find out that that doesn't matter a bit. / I'm collecting my strength; one day I shall manage without her’ (Collected Poems, blz.160). ‘In plaster’ geeft op het letterlijke en lichamelijke niveau een verhouding weer tussen een persoon en het witte gipsen ‘masker’ waarin die persoon zich bevindt. Op het figuurlijke of geestelijke niveau is het gedicht te zien als een strijd van een persoon tegen een tijdelijk aanwezige ‘meer perfecte’ persoon. Uiteindelijk zal de oude ‘gele’ persoon het winnen. In de roman van Lindell is het ook de kleur geel die in de loop van het boek de steriele, doodse kleur wit vervangt. In het geval van Stella is het echter zo, dat de ‘nieuwe persoon’ - Stella van na het Ogenblik - het wint van de oude Stella: Stella klimt langzaam uit het dal en leert zichzelf accepteren door alle veranderingen en vernieuwingen heen. | |
[pagina 274]
| |
Het moment waarop Stella het gedicht onder ogen krijgt, vormt een omslag in de roman. Wanneer ze achterin de bundel de chronologie en het commentaar leest, ziet ze dat Plath aan terugkerende depressies leed en uiteindelijk zelfmoord pleegde. Ze wordt even afgeleid door het geluid van een straaljager in de lucht, ‘Maar dan is ze weer terug. Eigenlijk zou ze dit niet moeten lezen. Sylvia Plath doet haar aan het Ogenblik [van haar angstaanval] denken’ (Lindell, blz.95). Deze verwijzing naar Plath is niet zuiver tekstueel. Stella baseert zich weliswaar op feiten uit de dichtbundel, maar die hebben allereerst te maken met de biografie van Plath. Het is dan ook niet de poëzie van Plath die haar in de eerste plaats aan het Ogenblik doet denken, maar gebeurtenissen rond de persoon Plath zelf. De dag nadat ze dit heeft ontdekt, vraagt Stella een vroegere vriendin of ze Sylvia Plath kent. Deze Camilla denkt in eerste instantie dat het om een nieuwe leerling gaat, maar Stella zegt ‘Ze is een dichteres, (...) of liever gezegd, ze was het. Ze is dood, zelfmoord’ (blz. 97). Wanneer het iets beter gaat met Stella en ze een relatie krijgt met Manne, vraagt ze zich plotseling toch af: ‘Ze heeft ontzettend lang op de deur lopen bonzen die haar van de anderen scheidt. Nu is ze eindelijk binnen. Ze is door het dunne vlies gekropen en ze is aan de andere kant. Waarom is ze dan niet blij? waarom verzint ze nog steeds van die pijnlijke gedichten? Waarom denkt ze zo vaak aan Sylvia Plath?’ (blz.120-121). Ondanks positieve veranderingen in haar leven denkt ze nog vaak aan de dood en haar overleden moeder. Stella gaat door de herkenning die Plath haar biedt, inzien dat ze de dood ook op een andere manier kan bekijken. Ze zag haar verdriet voorheen voornamelijk als zwaar, hongerig en alles verterend. Tegen het einde van de roman ligt ze naakt te zonnen op het balkon. Ze vraagt zich af waar het verdriet en de dood - waar ze zo bang voor was - zijn gebleven: ‘Mamma was door dat monster [de dood] gebeten. Sommigen werden door honden gebeten, anderen door de dood. Ze is verdwenen. Mensen verdwijnen met de tijd, iedereen. Mamma is dóód. Ze was een wit gordijn dat op de grond gevallen is. Dat is alles. Stella is hier. Stella is nu. Mamma is waar ze moet zijn. Stella is waar ze moet zijn. Alles is precies waar het moet zijn. Op dat moment doet het nieuwe Ogenblik zijn intrede. Hier in de zon. Een naakte Stella.’ (blz.137). | |
[pagina 275]
| |
Manne komt haar die middag ophalen en Stella zegt nog langs de bibliotheek te willen gaan om een nieuwe dichter te zoeken. Tijdens het zonnen realiseerde ze zich plotseling dat een nieuwe periode is aangebroken. Plaths poëzie hoort voor haar sterk bij het ogenblik van de angstaanval en de gebeurtenissen na de zuigplek in haar nek. Inmiddels is er een heleboel verandert en heeft Stella behoefte aan andere gedichten van een andere schrijver. Na dit fragment komen de motiefwoorden die aan de poëzie van Plath te verbinden zijn nog wel voor, maar Plath als dichteres niet meer. | |
Terugkerende symbolenWat betreft terugkerende symbolen in de roman is allereerst de zuigzoen belangrijk, of beter gezegd de zuigplek (het Noorse woord sugemerket geeft duidelijker aan dat het om een merkteken gaat). Hij wordt moedwillig bij Stella aangebracht en ze ervaart die gebeurtenis als enorm vernederend en pijnlijk, mede omdat haar vroegere vriendin erbij aanwezig is zonder in te grijpen. Thuis bekijkt ze de plek in de spiegel en ze ziet dat hij blauw en paars afsteekt op haar spierwitte huid, alsof iemand een stempel in haar nek heeft gedrukt. Deze beschrijving is in verband te brengen met gedeelten uit Plaths gedicht ‘Contusion’ (Collected Poems, blz.271): ‘Colour floods to the spot, dull purple. / The rest of the body is all washed out, / The colour of pearl’ en ‘The size of a fly, / The doom mark / Crawls down the wall’. Als de plek bijna is verdwenen, vergelijkt Stella zuigzoenen met bloemen, die ook verwelken en verbleken in de loop der tijd. De elementen lichaam, verval, ziekte en dood zijn herhaalde elementen in de gedichten van Plath. Stella's lichaam en haar gevoelens daarover keren regelmatig terug en zijn te verbinden met de lichamelijkheid in deze poëzie. De vrouwelijkheid van Stella, het wennen aan haar veranderende lichaam en de daarmee gepaard gaande gevoelens, ontluikende seksualiteit, aanrakingen en zelfbevrediging zijn aspecten die met die lichamelijkheid samenhangen. Initiatie is eveneens als motief te vinden in de poëzie van Plath, waarin sterven en opnieuw geboren worden herhaaldelijk terugkeren. Stella leest gedichten van haar moeders favoriete dichteressen, schrijft in haar dagboek en schrijft ook zelf gedichtjes. Ze koopt bewust een dichtbundel voor zichzelf om de woorden erin te kunnen ‘bezitten’. Wanneer de psychologe Stella vraagt of ze nog steeds zo geboeid is door Plath, antwoordt ze bevestigend. Ze vindt het niet fijn dat haar psychologe haar herinnert aan de verdronken kat en de zuigplek, omdat ze hoopte dat die voorgoed weg waren. Ook de spiegel is net als bij Plath een recursief element. Stella bekijkt regelmatig de zuigplek in haar nek - in een zakspiegeltje, de badkamerspiegel, de | |
[pagina 276]
| |
spiegel in de toiletruimtes op school en een handspiegel -, maar ook de rest van haar lichaam. Daarnaast is er enkele keren sprake van de spiegeling van haar gezicht in de ruit en van weerspiegelingen in het water. De cover van de Nederlandse vertaling toont Stella met de rug naar de spiegel, terwijl ze de ochtendjas van haar moeder koesterend, en als bescherming voor haar naakte lichaam, vasthoudt. Dit beeld is in verband te brengen het symbool van de spiegel in de poëzie van Plath en in het bijzonder met ‘Mirror’ (Collected Poems, blz.173), waarin de spiegel aan het woord is: ‘I see her back, and reflect it faithfully’. Ook: ‘A woman bends over me, / Searching my reaches for what she really is’ kan van toepassing zijn op Stella, die zichzelf probeert te vinden in het lichaam dat ze in de spiegel ziet. De regel ‘Now I am a lake’ geeft aan dat water bij Plath een spiegelend vermogen heeft, zoals dat ook naar voren komt in De zuigzoen. Stella heeft te maken met verschillende soorten water. In de winter is de rivier langs de geheime ontmoetingsplek kolkend zwart, dreigend en lonkend. 's Zomers ziet dezelfde rivier er veel kalmer en minder bedreigend uit. In De zuigzoen speelt de ochtendjas van haar moeder een belangrijke rol. Stella schuilt erin en ruikt eraan om zich haar moeder te herinneren. Ze is dan ook woedend wanneer de nieuwe vriendin van haar vader de ochtendjas ongevraagd heeft gewassen. Pas in het deel ‘De liefde’ wordt gesproken van ‘haar ochtendjas’ en niet meer van die van haar moeder. In een droom laat Stella haar moeders ochtendjas vallen als ze de naakte Manne ziet, terwijl het kledingstuk op dat moment de enige bescherming voor haar naakte lichaam is. | |
Maan en sterrenIn de poëzie van Plath spelen hemellichamen als maan en sterren een grote rol. In de jeugdroman komt de maan regelmatig voor met motiefwaarden die ook in de poëzie van Plath zijn aan te treffen. Zo droomt Stella in het deel ‘De zuigzoen’: ‘Wanneer ze eindelijk slaapt, droomt ze van de maan die in de grijze rivier weerspiegeld wordt. De maan heeft een gezicht, ogen en een mond. De maan lacht haar kalm toe met Manne's glimlach, terwijl een zwak windje over het wateroppervlak strijkt. De wind voert de zurige lucht van haar moeders ziekenhuiskamer met zich mee. Opeens verandert de maan in een enorme zon, die alles beschijnt. Niets blijft voor het felle licht verborgen. De dood is een schaduw die zich voor het felle licht probeert te verbergen. Maar de zon vindt de doodsschaduw en dwingt hem in de duisternis naar voren te treden’ (blz.25). | |
[pagina 277]
| |
In dit fragment heeft de maan een gezicht, zoals dat bij Plath ook het geval kan zijn. De maan wordt in het fragment geassocieerd met Manne - en niet, zoals bij Plath, met een vrouwelijke kracht - en gecombineerd met de dood van Stella's moeder. De aspecten licht (zon) en ‘gestolen licht’ (maan) komen naar voren; de maan is van zichzelf zwart, maar hult zich in het witte licht van de zon. Een andere keer is Stella wakker als ze de maan ziet, na het lezen van enkele gedichten van Plath: ‘De tere, doorzichtige zomermaan weerkaatst in het raam van een van de huizen aan de overkant. Op de maan zitten schaduwen, die net beschuldigende ogen lijken’ (blz.95). Ook in dit geval is de maan net als bij Plath een personificatie en een symbool met macht. Ook sterren spelen zoals gezegd een grote rol. De naam Stella betekent ster, waarmee de hoofdpersoon van de roman een symbolische waarde krijgt. Stella vindt steun bij een dichtregel van Inger Hagerup die haar moeders favoriet was: ‘Er heerst een eeuwigheid van vrede / achter de sterren te aller stede’ (blz.22). Deze zin herhaalt ze regelmatig, alsof hij haar troost biedt. In een afscheidsbrief aan Stella, vlak voor haar overlijden geschreven, zegt haar moeder dat ze wil dat Stella aan haar denkt als aan een ster: ‘En iedere keer als je blij of verdrietig bent, denk je aan mij en dan zal ik extra voor je stralen, zodat je weet dat ik de hele tijd bij je ben’ (blz.74). Het is Manne die Stella aan de betekenis van haar naam herinnert, waarop ze heel emotioneel reageert. Veel later droomt ze over sterren, die zich weerspiegelen in haar handpalm en dreigen op de grond te vallen. Ze wordt met een dreunend hoofd wakker: ‘Opeens weet ze dat de sterren door haar moeders dood geen andere plaats aan de hemel hebben gekregen. Ze realiseert zich dat de sterren zelf dood zijn, dat ze al lang voor het overlijden van haar moeder gestorven zijn. Lang voordat zij, Stella, geboren werd. Het is slechts hun licht dat vanaf een ver punt in het heelal straalt. Ze zijn zo ver weg dat de afstand alleen in tijd kan worden uitgedrukt. Die dode sterren zullen altijd blijven schijnen. Maar het doet wel pijn dat ze dood zijn. De zekerheid dat sterren eigenlijk dood zijn, ervaart ze als een open wond, alsof haar handpalmen nooit meer zullen genezen’ (blz.107). De positie van Stella's gestorven moeder wordt vergelijkbaar met die van een ster: dood, maar op een bepaalde manier toch aanwezig. Het motief ster is in de hele roman sterk beladen met gevoel. In negatieve zin wat betreft de associatie die het motief heeft met de nacht en de dood. In positieve zin wat betreft de troost die uitgaat van de wetenschap dat sterren | |
[pagina 278]
| |
altijd aanwezig zijn, ook al kunnen mensenogen ze niet altijd zien. Tegen het einde van de roman zegt Stella bij het graf van haar moeder: ‘Je bent heel stil. Je bent niets. Je bent helemaal wit. Sterren zijn ook helemaal wit, doorzichtig, wanneer de zon er niet op schijnt. Maar ik zal op jou schijnen, mamma. Dan wordt je zichtbaar. Dan zul je voor altijd zichtbaar zijn’ (blz.133). Hier maakt Stella expliciet dat haar moeder zal blijven bestaan, ook al is ze gestorven. | |
Spoor van verwijzingenIn De zuigzoen wordt slechts in een enkel geval expliciet verwezen naar de poëzie van Plath. Er is sprake van een tekstuele allusie wanneer Stella een gedicht van haar leest (blz.93-95). De architekst (de brontekst) waarop in de fenotekst De zuigzoen wordt gealludeerd, bestaat binnen de roman uit een gedeelte van het gedicht ‘In plaster’. Dit tekstgedeelte uit het oeuvre van Plath is de enige expliciete tekstuele verwijzing. De verwijzing vormt het beginpunt van de mogelijkheid om de tekst - met terugwerkende kracht - intertekstueel te lezen en interpreteren. Vervolgens wordt Plath als dichteres een aantal keren genoemd, waarmee sprake is van een herhaald spoor dat de lezer meehelpt de verwijzing naar de architekst betekenis toe te kennen. Plath staat als persoon - dus biografisch - en als dichteres centraal in het geval van die allusies. De andere allusies worden gevormd door de overname van elementen uit de architekst, die in de fenotekst in het licht van die tekst staan. Deze allusies zijn niet expliciet: de lezer van De zuigzoen wordt wat betreft de motiefwoorden niet gewezen op de verbinding die te maken valt met motieven in de poëzie van Plath. De overgenomen elementen vormen een geheel met het nieuwe werk, de roman van Lindell. Dit levert een allusief beeld in een nieuwe omgeving op. De overgenomen elementen zijn echter wel als allusies aan te merken, omdat ze gezien kunnen worden in het licht van de expliciete verwijzing naar Plath wanneer Stella het gedicht ‘In plaster’ leest. De allusies zijn niet lexicaal, maar tekstueel. Niet het overeenkomstige woord is van het grootste belang, maar de overeenkomstige motiefwaarde die aan dat woord is verbonden. Een overeenkomstig detail is het veelvuldig voorkomen van de dood en zelfmoord. Zowel in de poëzie van Plath als in de roman van Lindell speelt het omgaan met de dood een grote rol. Stella, die op een bepaald punt in de roman zelfmoord overweegt, betrekt de biografische feiten van de depressies en | |
[pagina 279]
| |
zelfmoord van Plath bij het gedicht dat ze van haar leest. Door de nadruk die ze zo legt op die overeenkomst tussen haarzelf en de schrijfster, is de allusie niet zuiver tekstueel. | |
Scherpzinnige lezersIn de roman De zuigzoen wordt slechts in een enkel geval direct en expliciet verwezen naar de poëzie van Sylvia Plath. Verder wordt Plath als persoon en schrijfster genoemd en zijn er verschillende overeenkomstige motieven. Claes onderscheidt in zijn studie naar intertekstualiteitGa naar voetnoot10. naïeve en scherpzinnige lezers. Een scherpzinnige lezer is volgens hem iemand met relatief veel leeservaring, die in zijn voordeel werkt bij het constateren en interpreteren van intertekstuele verwijzingen. Claes spreekt over beide groepen lezers met betrekking tot literatuur voor volwassenen, maar zijn onderscheid is ook bruikbaar voor jeugdliteratuur. De primaire doelgroep van jeugdboeken bestaat immers uit jonge lezers, die vergeleken met volwassen lezers relatief weinig leeservaring hebben. Deze jeugdige lezers kunnen in termen van Claes gezien worden als naïeve lezers, volwassen lezers daarentegen als relatief scherpzinnige lezers. In Claes' terminologie beschikt een scherpzinnige lezer over het vermogen een tekst intertekstueel te lezen. ‘Zo'n lezer zal dan ook kennis hebben van Plaths poëzie, inzien wat het belang van de dichteres Plath is in de ontwikkeling van Stella en kunnen ontdekken dat verschillende elementen uit Plaths werk zijn aan te treffen in de roman. De scherpzinnige lezer is met betrekking tot deze jeugdroman dan ook eerder een volwassen dan een jeugdige lezer. Volwassenen zonder kennis van Plath en dus zonder het vermogen De zuigzoen intertekstueel te lezen, behoren tot de groep naïeve lezers. Een relatief weinig ervaren, jonge lezer zal een allusie waarschijnlijk niet als allusie herkennen. Een scherpzinnige, volwassen lezer kan dat waarschijnlijk wel en zal op die manier de fenotekst - in dit geval De zuigzoen - extra betekenis kunnen geven. Aanwijzingen voor de mogelijkheid van deze manier van lezen en interpreteren zal een lezer met meer leeservaring eerder opmerken. Een scherpzinnige lezer zal een allusie dan ook eerder als daadwerkelijke verwijzing binnen een bepaalde tekst naar een andere tekst kunnen herkennen. De allusie op Plath zal voor naïeve lezers niet verder gaan dan de verwijzing naar het gedicht ‘In plaster’ en Stella's fascinatie voor haar gedichten en zelfmoord. Voor een naïeve lezer kan vanaf het moment dat de allusie expliciet wordt, duidelijk zijn dat het gedicht van belang is in het ontwikkelingsproces van Stella. Ze koopt immers bewust een dichtbundel voor zichzelf, herkent zich in een | |
[pagina 280]
| |
gedicht en noemt herhaaldelijk de dichteres. Verder dan deze expliciete link met de poëzie van Plath lijkt de allusie bij een naïeve lezing niet te werken. Wanneer een scherpzinnige lezer daarentegen op de hoogte is van de inhoud van de gedichten van Plath, kan met terugwerkende kracht betekenis aan de gehele fenotekst toegekend worden. Lindells roman blijkt bij een scherpzinnige lezing motieven te bevatten die met eenzelfde motiefwaarde zijn aan te treffen bij Plath. Motieven in De zuigzoen zullen in eerste instantie zowel bij naïeve als scherpzinnige lezing geïnterpreteerd worden in het kader van de roman zelf. Zeker motieven als lichaam, dood en liefde zijn veelvuldig gebruikte elementen in de literatuur die niet zonder meer gezien kunnen worden als allusies op één bepaalde andere tekst. Wanneer de allusie op Plath met het gedicht ‘In plaster’ expliciet is, kan een specifieke architekst betrokken worden bij interpretatie van de roman. Door een scherpzinnige lezer zal vanaf dát punt in de roman de reikwijdte van deze architekst binnen de jeugdroman gezien kunnen worden. Met terugwerkende kracht zijn dan de meest belangrijke motieven te interpreteren in het licht van de poëzie van initiatie van de Engelstalige dichteres. | |
ConclusieDe zuigzoen van Unni Lindell blijkt een opmerkelijk boek te zijn. Bij de receptie stuurt de vertelling vol puberproblematiek de jeugdliteraire kritiek in die zin, dat de doorwrochte compositie volkomen onopgemerkt blijft. De zuigzoen wordt door critici zonder meer als probleemboek bestempeld en niet als literatuur gezien. De roman functioneert overigens ook in de periferie van het jeugdliteraire systeem. Een geraffineerde literaire vorm is kennelijk niet het doorslaggevende element dat een boek tot literatuur maakt. Toch is het op z'n minst opmerkelijk dat critici - omdat in Lindells roman problemen een rol spelen in de verhaallijn - dan maar compleet aan de doordachte vorm van de roman voorbij gaan. Hun onmiddellijke constatering dat De zuigzoen een probleemboek is, leidt er blijkbaar toe dat ze geen enkele aandacht meer besteden aan de vorm. |
|