Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Bij de zaligverklaring van de Kameleon
| |
EenEen citaat om te beginnen: je kunt speculeren tot je een ons weegt over al dan niet vermeende kwalitatieve verschillen tussen het werk van Annie M.G. Schmidt en dat van Hotze de Roos, maar het verbluffende feit blijft dat er in de loop der jaren meer werk van De Roos dan van Schmidt is verkocht. Deze uitspraak van Kees 't Hart vormt een onderdeel van de feestredeGa naar voetnoot1. die hij hield ter gelegenheid van het verschijnen van Helden zonder zee van Paul Steenhuis, een boek over de jeugdboekenserie De Kameleon. Ik verander in dit citaat de genoemde namen: Je kunt speculeren tot je een ons weegt over al dan niet vermeende kwalitatieve verschillen tussen het werk van Gerard Reve en dat van Mien van 't Sant, maar het verbluffende feit blijft dat er in de loop der jaren meer werk van Van 't Sant dan van Reve is verkocht. Ik geef toe, het is een beproefde en weinig originele truc, maar beter kan ik de parmantige potsierlijkheid annex aandoenlijke naïviteit van 't Harts boutade niet illustreren. Je mag tijdens een feestrede wat hoger en kritieklozer van de toren blazen dan normaal, akkoord, daar ben je tenslotte voor gevraagd, maar of je je nou moet laten verleiden tot het debiteren van baarlijke nonsens? Want hoezo is het een verbluffend feit dat een zichzelf verkopende (streek)-lectuurschrijver veel hogere oplagen haalt dan literaire (beststeller)auteur? Dan moet je toch even niet opgelet hebben. | |
[pagina 255]
| |
[pagina 256]
| |
Zou 't HartGa naar voetnoot2. trouwens het veranderde citaat, met namen uit de literatuur voor volwassenen, ook voor zijn rekening hebben willen nemen? | |
TweeEigenlijk zou je aan de uitspraak van Kees 't Hart schouderophalend voorbij kunnen gaan, ware het niet dat ze symptomatisch is voor een bepaald soort referentiekader van waaruit de laatste tijd bij herhaling wordt geredeneerd als het gaat om kinder- en jeugdliteratuur. En dan doel ik niet zozeer op zijn, in dezelfde rede zonder enige aanleiding geventileerde diskwalificaties (‘nuffige jeugdboekenrecensenten en spierballenpedagogen’), maar meer op steeds frequenter voorkomend populistisch consumentisme dat daarvan de achtergrond vormt. Want dankzij een ongebreidelde expansie van een almaar ‘gewoner’ wordende utiliteits- en calculeringsgedachte, die als een virus alles en iedereen lijkt te besmetten, wordt kwantiteit en kwaliteit te pas en te onpas tegen elkaar afgewogen en niet zelden als vergelijkbare grootheden met elkaar verward. Als heel veel mensen iets vinden dan is dat waar. Zo luiden de impliciete, maar steeds vaker schaamteloos expliciet verwoorde leuzen waaronder de macht van het getal aan invloed wint. Kwaliteit is, zo lijkt het in toenemende mate voor steeds meer mensen, alleen nog iets van kwantiteit. En dus vormen kijk-, luister-, bezoek-, verkoop-, uitleen-, lees- en andere cijfers de meetlat waarlangs kunst en cultuur de maat moet worden genomen. Wie het waagt daar vraagtekens bij te zetten, krijgt een kwalijk riekende wind van voren. Die behoort tot een uitstervend ras dat onmiddellijk met elite en elitair wordt geëtiketteerd. Zo iemand is belachelijk ouderwets en heeft moeite met de moderne opvattingen van het paars gekleurde poldermodel en marktsysteem - met het ‘cultureel ondernemerschap’, speeltje van staatssecretaris Rick van der Ploeg als nieuwste product - en is daarom niet meer serieus te nemen is. Citaat van Paul de Grauwe, hoogleraar economie in Leuven, schrijvend over | |
[pagina 257]
| |
de vaste boekenprijs: ‘De literaire elite verdraagt het niet goed dat in een marktsysteem gemakkelijke en moeilijke literatuur op dezelfde wijze worden behandeld. De elite beschouwt zijn eigen kunstbeleving als superieur.’Ga naar voetnoot3. Het fetisj van de moraalloze ‘marktwerking’ als leidend principe. | |
DrieKees 't Hart noemt, in diezelfde feestrede, de wijze waarop in Helden zonder zee aandacht wordt besteed aan De Kameleon-reeks simpelweg ‘een daad van rechtvaardigheid’. Hij onderschrijft de opvatting van Paul Steenhuis dat ‘er nu maar eens serieus naar dit werk gekeken moest worden.’ Tja, als er éen ding absoluut niet in Steenhuis' boekje gebeurt, is het wel dat het werk van Hotze de Roos serieus wordt bekeken. Steenhuis gaat in op van alles en nog wat, maar aan een evenwichtige en kritische evaluatie van De Roos' schrijfarbeid, de bekende jeugdboekenserie als diens levenswerk, komt hij niet toe. Sterker, met elk hoofdstuk wordt duidelijker dat het Steenhuis daar ook helemaal niet om te doen is. In Helden zonder zee wordt de mens achter de schrijver Hotze de Roos uit de betrekkelijke anonimiteit gehaald, en dat heeft zo zijn verdienste. Via citaten uit krantenartikelen (de spaarzame interviews die De Roos tijdens zijn leven gaf) en gesprekken met een aantal familieleden en bekenden roept Steenhuis een beeld op van diens leven. Al te diep gaat dit journalistieke onderzoek niet, want kennelijk zijn er over de wat eenkennige schrijver weinig opzienbarende feiten te melden. Wie overigens een meer chronologische schets wil van het leven van Hotze de Roos kan beter terecht in de jubileumuitgaveGa naar voetnoot4. die Kluitman uitgaf ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Kameleon. In dit boek is naast een Lexicon van alle uitgaven en twee voorbeeldboeken - Ruim Baan, Kameleon (nr 27) en Volle kracht, Kameleon! (nr 30) - een, wat genoemd wordt, biografie, opgenomen. Dat is echter een veel te pretentieus woord voor wat met een monografie realistischer en bescheidener zou zijn aangeduid. Bovendien - en dat geldt ook voor de wijze waarop in Helden zonder zee over De Roos wordt geschreven - is deze niet vrij van een hagiografische inslag: Steenhuis' bijna idolate vereenzelviging met de auteur van De Kameleon is zo onvoorwaardelijk, dat (zelfs enige) relativerende distantie ver te zoeken is. | |
[pagina 258]
| |
Het werk, de boeken, kortom De Roos als vakambachtelijk schrijver, komt in de negentig pagina's slechts zijdelings, en dan nog vooral als sociologisch gegeven aan bod, bijvoorbeeld in de contacten met zijn uitgever, of bij vragen welke historische feiten en omstandigheden waarschijnlijk een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de serie. Toch presteert Steenhuis het om zijn journalistieke schets te besluiten met deze zin: ‘Die aanhoudende populariteit van De Kameleon zegt iets over de bijzondere kwaliteiten van Hotze de Roos als verteller van volkse, humoristische verhalen voor de jeugd.’ Iets? Wat dan? Bijzondere kwaliteiten? Als verteller? Hoezo? Juist over De Roos in zijn hoedanigheid als verteller komt de lezer - van zowel de ‘biografie’ als vanHelden zonder zee - bijzonder weinig aan de weet. Over die vermeende exceptionele kwaliteiten wordt een opvallend stilzwijgen bewaard, maar het suggestieve verband is niet te missen: die zijn het gevolg van, jawel, ‘aanhoudende populariteit’. | |
VierZoals dat wel vaker gebeurt: bij gebrek aan inhoudelijke argumentatie die teruggaat op het werk van een kunstenaar wordt diens postuur breeduit geëtaleerd. Althans dat is Steenhuis' intentie. Maar omdat De Roos als schrijversgestalte nou niet bepaald indrukwekkend overkomt, past hij een truc toe: hij plaatst hem op een buitenmodel sokkel. Wat klein is, lijkt zo groot. Dat gebeurt in Helden zonder zee door ideologisch knutselwerk. Enerzijds door De Roos te verbinden aan een aantal klinkende namen uit het verleden, en anderzijds door hem en zijn jeugdboeken profetische gaven toe te dichten. Zo wordt De Roos verwantschap toegedicht met onder andere Erasmus, Rousseau, Dickens, Van Eeden en Nienke van Hichtum, en worden ook nog eens Goethe en Canetti van stal gehaald. Deze namedropping, want meer is het niet, | |
[pagina 259]
| |
moet de suggestie wekken dat De Kameleon niet zomaar een pulpserie voor de jeugd is, maar voortspruit uit het literaire en cultuurhistorische voorland van zijn auteur. Steenhuis gaat daarbij als volgt te werk. Van Gerrit de Roos, Hotzes broer, heeft hij gehoord dat Hotze hield van de boeken van Dickens en zwoer bij De Lof der Zotheid. Vervolgens beweert Steenhuis dan dat het de ‘Erasmiaanse levenswijsheid (is) die De Roos in De Kameleon uitdraagt.’ Het ‘bewijs’ dat hiervoor aangevoerd wordt, is het personage van de knecht Gerben, die vaak met allerlei absurde anekdotes en gekke verhalen aan komt zetten. ‘Gerben,’ zo verklaart Steenhuis zonder blikken of blozen, ‘is als boerenfilosoof, nar en verhalenverteller in de leer geweest bij Erasmus.’ Als daarna nog eens beweerd wordt, opnieuw zonder een spoor van nadere bewijsvoering, dat Gerben een mix is van verschillende jonge boerenhelden zoals die vaak voorkomen in traditionele Europese volksverhalen, is de volgende link gelegd, namelijk naar volkssprookjes waaruit De Roos regelmatig zou hebben geput. Het patroon is duidelijk: signaleer eerst dat een auteur ergens van op de hoogte was, een auteur heeft ‘gekend’ of bepaalde boeken (vermoedelijk) heeft gelezen. Beweer vervolgens, op basis van een uiterst algemene overeenkomst en snelle associaties (Gerben/(boeren)filosoof/Erasmus), dat er sprake is van invloed. En zie daar: auteur en werk zijn voorzien van een cultuurhistorisch opkontje. Zou Johan van den Boogaard De Lof der Zotheid hebben gekend of ooit van Erasmus hebben gehoord? Dat lijkt me niet denkbeeldig, zodat aan de grappenmaker en vrijbuiter Swiebertje alsnog een filosofisch interpretatiekader kan worden verleend. | |
VijfEenzelfde disproportionele voorstelling van zaken, waarbij beweringen moeten doorgaan voor bewijzen, wordt gedemonstreerd als het gaat om de idealen - de vrijheid om je maximaal te ontplooien en de noodzaak om sociaal te zijn - waarmee het ‘polderparadijs’ van de Friese tweeling wordt gestoffeerd. De ideologisering en idealisering gaat zelfs zo ver dat Steenhuis uitspraken van Wim Kok over gedeelde vrijheid en verantwoordelijkheid van toepassing verklaart op De Kameleon. Daarmee is de bijdrage avant la lettre van Hotze de Roos aan het actueel-politieke poldermodel ‘vastgesteld’. Dat gaat dan in ronkende zinnen als: ‘De Roos brengt in De Kameleon die mythische polder, de bron van de Nederlandse democratie, eigenlijk opnieuw tot leven.’ Dit is trouwens ook een hele goeie: ‘Hielke en Sietze kunnen bijgezet worden in de | |
[pagina 260]
| |
galerij van mythische maritieme geweldenaren die ons kleine landje groot hebben gemaakt.’Ga naar voetnoot5. Dat zijn zinnen die stijf staan van intenties en projecties. Steenhuis schrikt niet terug hele lezersgeneraties te belasten, als hij bijvoorbeeld glashard beweert dat het ‘geen wonder’ (is) ‘dat naoorlogse kinderen in Nederland dat beetje maritieme vaderlandse trots dat ze nog voelden, projecteerden op De Kameleon-verhalen. Want - zo fabuleert hij er lustig op los - ‘Hielke en Sietse overbrugden op een zeer aannemelijke manier de kloof tussen de roemrijke zeventiende eeuw en het zeevaartglorieloze heden.’ En zo worden de Friese jeugdhelden behalve tot neefjes van de historische zeehelden ook nog eens, het kan niet op, tot wegbereiders van het het paarse poldermodel benoemd. En dat alles zonder een spat ironie. Arme jongens, die postuum bezwijken onder de pretenties van Steenhuis. Wie kritisch blijft lezen en zich niet mee laat slepen door al deze gewichtigdoenerij, ontdekt dat de geleverde argumentatie per saldo vooral bestaat uit boude uitspraken, makkelijke suggesties en dubieuze interpretaties. Op een gegeven moment schrijft Steenhuis: ‘Al voor de dekolonisatie werkelijk was voltooid, wist De Roos dat uitvaren naar een kolonie en daar een kerel worden achterhaalde alternatieven waren. Vandaar dat hij de Nederlandse jeugd een gedekoloniseerd, modern alternatief bood. Hij maakte van het Friese platteland een paradijs dat kon concurreren met de koloniën. Het zinderde er van avontuur en je kon er evenzeer je mannetje staan. Het koloniale paradijs en de erbijbehorende zee zijn in de Kameleon naar het Nederlandse platteland verplaatst. Hielke en Sietse komen uit dat paradijs. Zij leven dicht bij de natuur en zijn in zekere zin Nederlandse “nobele wilden”.’ Als dat allemaal niet onderbouwd wordt, niet aan de hand van documenten, ook niet middels interviews en evenmin via de boeken zelf, dan blijft er als bron maar éen mogelijkheid over: de auteur. Diens interpretatielust, voorzien van niet verifieerbare conclusies (...wist De Roos..., vandaar dat hij...), gaat bij herhaling zózeer met hem op de loop, dat de conclusie gewettigd is dat Helden zonder zee vooral veel duidelijk maakt over Paul Steenhuis zelf. Dat hij daarbij | |
[pagina 261]
| |
Hotze de Roos en diens Kameleon onrecht aandoet, dringt helaas niet tot hem door. Niet overal gaat Steenhuis even dol en driest te werk. In enkele kleine, informatieve excursies, die te maken hebben met de arbeidersbeweging en het volkshogeschoolwerk, maakt hij De Roos' verwantschap met de (vooroorlogse) socialistische idealen aannemelijk. De scherpe sociale tegenstellingen en de solidariteitsgedachte waar De Roos in zijn eigen leven mee geconfronteerd werd, zijn mogelijk van invloed geweest op zijn werk als kinderboekenschrijver, al ligt ook hier de bewijsvoering dichter bij de interpretatie dan bij de feitelijke aantoonbaarheid. Overigens zijn de door Steenhuis zo geroemde idealen - rechtvaardigheid, gemeenschapszin, verantwoordelijksgevoel, (plattelands)humor, hulpvaardigheid - bepaald niet uniek voor De Kameleon. Heel wat meer jeugdboeken(series) uit die tijd wortelen in de geest van dat soort typisch naoorlogse idealen, zowel in sociaal-democratische als ook protestantse en (rooms)katholieke kringen. Pim Pandoer, Bas Banning, Arendsoog - om maar enkele serieboeken te noemen die in mijn jeugd een grote rol vervulden, passen wat hun ‘ideologische’ lading betreft naadloos in het beeld dat wordt opgeroepen van De Kameleon. Steenhuis' grote woorden blijken onderdeel van een windhandel die vooral ijdelheden verkoopt. Lucht en leegte, zegt Prediker tegenwoordig. | |
ZesEen van die ijdelheden is het plaatsen van De Roos ‘als auteur’ in de traditie van Nienke van Hichtum, de grootmoeder van onze jeugdliteratuur. Op het ideologisch vlak zal er wel enige verwantschap zijn - maar dat geldt waarschijnlijk voor heel veel vóor- en naoorlogse auteurs, hetgeen het belang van zo'n opmerking sterk relativeert. Bovendien is het literair gezien beslist te veel eer: wie Van Hichtum en De Roos als ambachtelijk schrijver op éen lijn plaatst, mankeert het aan literair onderscheidingsvermogen. Dat gemis doet zich extra voelen waar Steenhuis, in enkele verspreide, korte passages, aandacht besteedt aan het schrijftalent van De Roos. Daarbij put hij zich uit vooral de ‘gewoonheid’ van de verteller te benadrukken (‘Gebeeldhouwde zinnen en verbijsterende ontknopingen zul je bij hem niet aantreffen.’), terwijl tegelijkertijd alles wat naar ‘literatuur’ neigt met een spottend toontje wordt omgeven: ‘Hij is er niet op uit om zijn jeugdige lezers te verbluffen met literaire kunsten.’ In het laatste hoofdstuk van zijn boek komen, bij wijze van uitsmijter, alle clichés over de relatie literatuur-lectuur naar boven. En dat met een onverholen | |
[pagina 262]
| |
giftigheid waar het volwassenen betreft die zich sterk maken voor het literaire kinderboek, en die niet onmiddellijk in zwijm vallen bij weer een nieuw deel van De Kameleon. Dit hoofdstuk wordt grotendeels herhaald in een artikel in NRC Handelsblad met de provocerende titel ‘Bescherm ons kroost tegen het goede boek’.Ga naar voetnoot6. Opvallend daarin is Steenhuis' uitval naar het deel over het avonturenboek uit De hele Bibelebontse bergGa naar voetnoot7., waarin kritische kanttekeningen worden gezet bij triviale avonturenseries als De Kameleon, De Vijf, of Arendsoog. De schrijver daarvan heet in Helden zonder zee nog ‘de auteur’ maar krijgt in het krantenartikel een naam: H. Bekkering, met als suggestieve toevoeging ‘de neerlandicus’. Ook wordt nog eens omstandig, voor de driehonderdvijfendertigste keer, de discussie Annie M.G. Schmidt-Jetta van Leeuwen uit 1972 gememoreerd, en zijn alle leesbevorderaars die een lans (blijven) breken voor het goedgeschreven, literaire kinderboek ‘leesverpesters’. Het is een artikel boordevol argumenten van het soort ad populum, vol en grof op de sentimenten van de kritiekloze lezer gespeeld, en opgebouwd uit verwijten en beschuldigingen, waarbij moedwil en misverstand niet meer te ontwarren zijn. Overigens werd Steenhuis meteen van repliek gediend door Judith Eiselin en Joke van LeeuwenGa naar voetnoot8.. De eerste verweet hem, behalve een oeroude strijd te voeren tegen windmolens, vooral stemmingmakerij, een argument dat Van Leeuwen aanscherpte door hem ‘iets verziekends’ toe te schrijven: ‘steeds vaker praten mensen elkaar na dat er maar twee soorten kinderboeken zouden zijn: goed geschreven, maar te moeilijk, en populair maar niet goed geschreven. Dit doet geen recht aan de diversiteit van wat er verschijnt.’ Om te besluiten met een vraag die de zaak terecht op scherp stelt: ‘Zijn het bepaalde kinderboeken die worden geminacht? Of kinderen?’ Je zou daar nog aan toe kunnen voegen dat die toenemende dichotomie fors in de hand wordt gewerkt door het eerdergenoemde consumentisme, zich uitend in een denken dat aangetast is door marktgericht populisme, egalisering en een afnemende belangstelling voor differenties. | |
[pagina 263]
| |
ZevenSteenhuis' opgeblazen boutade staat dan ook niet op zichzelf. Hij weet zich gesecondeerd door een groot aantal uitingen van gelijke strekking. Op de eerste plaats de bekende riedel waarop Ruud Kraaijeveld jaarlijks varieert rond de Kinderboekenweek. In 1998 gebeurde dat in de Volkskrant onder de kop ‘Jeugdboeken moeten tot lezen noden’.Ga naar voetnoot9. Waarin weer eens, zoals ook bij Steenhuis, de Griffel- en Zoenenjury's het moeten ontgelden, die ‘lezersonvriendelijke keuzes’ zouden maken: ‘Bekroningen en volwassenen-jury's werken averechts en dreigen af te breken wat in jaren is opgebouwd.’ De gerichtheid is ook hier vooral kwantitatief: op wat ‘grote groepen leerlingen met plezier willen en kunnen lezen’. Een lezersreactie van een bibliothecaresseGa naar voetnoot10. onderstreept de essentie van Kraaijeveld dat juist vaak uitgeleende boeken bekroond zouden moeten worden, en doet er nog een schepje bovenop: ‘De jury bestaat vooral uit mensen uit de grachtengordel.’ Dat is - ben ik bang - een opvatting die bij bibliotheekmedewerkers wijd verbreid is. De invloed van bezuinigingen op de (kinderboeken)collectie en de steeds grotere nadruk op uitleenaantallen spelen hier op de achtergrond een rol. Een ander aspect dat zeker zal meewegen is het feit dat sinds een aantal jaren in de bibliotheekopleiding het vakgebied jeugdliteratuur geheel is verdwenen. Bibliotheekmedewerkers worden in toenemende mate opgeleid tot multimediale, deskundige intermediairen, maar missen een inhoudelijke (jeugd)literaire scholing. De groep die kwantitatieve aspecten zal laten prevaleren wordt, vrees ik, alleen maar groter en invloedrijker: leesbevordering en leesplezier zijn belangrijker geworden dan cultuuroverdracht en literaire ontwikkeling. Het belang van de uitleenfunctie staat voorop, de rest is bijzaak. Hetzelfde geluid is ook steeds vaker te horen in kringen van boekhandelaren, waarbij het commerciële argument - kort samengevat: door volwassenen bekroonde kinderboeken verkopen niet of nauwelijks - steeds vaker onverbloemd naar voren wordt gehaald. Een enkel voorbeeld. De Bredase boekhandelaar Ineke van Nispen en D. Alberding van de Groningse kinderboekhandel wijzen, opnieuw, met hun vinger naar de Griffeljury's (‘Ze zouden van hun pilaartje moeten afdalen en meer praten met boekhandelaren en leerkrachten.’), en er wordt zelfs gepleit, ook voor de zoveelste keer, voor het onzalige en onwerkbare idee van een gecombineerde kinder-vakjury.Ga naar voetnoot11. | |
[pagina 264]
| |
En ook kinderboekenschrijvers laten zich in deze kwestie niet onbetuigd. Niet iedereen zo onbeschaamd als Lydia Rood, die elke gunstig geachte gelegenheid, ook wanneer dat niets met (jeugd)boeken te maken heeft, aangrijpt om zich met kop en als het moet ook met kont voor de camera te verdringen, teneinde vooral zichzelf en haar werk te promoten. Haar luidruchtige pleidooi voor makkelijk leesbare literatuur van enkele jaren geleden, waarmee ze tot aan Sonja Barends tafel wist door te dringen, past in hetzelfde stramien. In Literatuur zonder leeftijd is het Jacques Vriens die van mening is dat de Griffeljury elitair te werk gaat.Ga naar voetnoot12. Hij zegt nog net niet dat het goed zou zijn als dit soort jury's van volwassenen maar het best verboden kunnen worden, maar ver lijkt hij van die opvatting niet meer verwijderd. Hij is waarschijnlijk niet de enige. | |
AchtDe zaligverklaring van De Kameleon, die Steenhuis in Helden zonder zee voor ogen heeft, verkeert uiteindelijk in zijn tegendeel. Dat paradoxale feit is de auteur al doende ontgaan, maar voor de kritische lezer onmiskenbaar. Zijn beatificatie heeft een uitgesproken ideologischeachtergrond, waardoor Steenhuis' boek eerder schatplichtig is aan de jaren zeventig dan dat het een bijdrage levert aan de actuele discussie over kinderboek en literaire emancipatie. In die zin is Helden zonder zee een gedateerd boek. Maar daarmee hoef je natuurlijk Steenhuis' jeugdliefde en voorkeur niet te diskwalificeren: hij heeft ongetwijfeld veel volwassen Kameleon-adepten, die, zoals dat met rechtgeaarde fans vaak gaat, van geen kritiek willen weten, een plezierig boek bezorgd. Soit. Net zo min trouwens als je het onge- | |
[pagina 265]
| |
twijfeld aanzienlijke leesbevorderende karakter van De Kameleon niet hoeft te ontkennen, hetgeen hier ook niet wordt gedaan. Je mag alleen verwachten dat Steenhuis zorgvuldiger is in het onderbouwen van zijn beweringen, genuanceerder weet te concluderen, en minder onbezonnen om zich heen slaat. Het beste wat er over series als De Kameleon te zeggen valt, is dat ze vele kinderen in een bepaalde leesfase aanspreken, doordat ze op het niveau van de herkenbaarheid en de directe bevrediging van het leesplezier een nuttige, stimulerende functie vervullen. Maar je begaat een blunder als je dit soort hapklare reeksen, die altijd opnieuw zullen worden uitgevonden, op een oneigenlijke manier afzet tegen andersoortige (kinder)boeken, die met meer literaire middelen zijn geschreven en een andere (meer actievere) leeshouding eisen van een ander soort publiek. Of van hetzelfde publiek, dat na verloop van tijd op de eenvormigheid van de serieformule is uitgekeken. Want dat is op den duur het lot van alle zogenaamde verdunde-limonade-series: ze bieden almaar meer van hetzelfde, steeds wateriger en smakelozer, tot je er meer dan genoeg van hebt. Pulp. Lêsfoer. Elke djipgong ûntbrekt finaal. De boekjes hingje fan de stereotypen oan inoar. Kees Dykstra, soan fan de mûnder fan 'e Woudaap, is altyd en ivich wer deselde fretsek en Gerben Zonderland, de boerefeint, is yn elk dieltsje goed foar in stikmannich grappeb en practical jokes. En altyd wer is der in rike, mar gjirrige of minskeskouwe âlde man dy't ta ynkear komt en syn earme soan of omkesizzerke in slompe jild neilit. Dat hinderet allegaer neat, gjinien dy't dat slim fynt (...) want dat is it feest der herkenning, dêr giet 't krekt om, dat makket foar it grutte publyk, oft it no bern binne of folwoeksenen, it lêzen ta in plesier. Wat smakeleazer de programma's, wat heger de kijkcijfers. Mei boeken is it net oars.Ga naar voetnoot13. En zo is het. Net zoals al die andere series - van Pim Pandoer tot De Griezelbus - is De Kameleon gebaseerd op hetzelfde herkenbare stramien. Inwisselbare flat karakters, jongens (en later meisjes) van stavast met een nobele inborst, oppervlakkige gedachten en emoties, houterige dialogen, cliché-beschrijvingen, voorspelbare verhaalopbouw, een overheersende algemene verteller (afwezigheid van perspectief-experimenten) en vooral een dwingend realisme. Dan heb je het wel gehad. | |
[pagina 266]
| |
Jaap Louwes, een in Friesland bekende zanger, schreef in een bekend liedje over de tweelingbroers Hielke en Sietse Klinkhamer:
Belhamels wiene it
altyd yn tou.
O, wat wiene dy rakkerts echt,
mar stikem freegje ik my wol ris ôf:
wêrom wiene dy sijkerts naoit ris slecht...
Die vraag heeft Steenhuis zich in Helden zonder zee niet gesteld. Zou hij dat wel gedaan hebben dan zou zijn ‘verhaal achter Nederlands populairste jeugdboekenserie’ er wel eens anders uit hebben kunnen zien. Ik vermoed dat Steenhuis die vraag ook helemaal niet heeft willen stellen. Waarom niet? Omdat daarmee het verwachtingspatroon van de beoogde lezer (lees: de Kameleon-fan) al te zeer zou worden gebruskeerd. Omdat dat afbreuk zou hebben gedaan aan de ‘goudgerande jeugdherinneringen’, zowel van schrijver De Roos als van (jonge) lezer Steenhuis. Ik acht het niet uitgesloten dat het dáar toch vooral om te doen is: om de gekoesterde en gekleurde jeugdherinneringen van Paul Steenhuis, van Kees 't Hart, van Atte Jongstra (die een kritiekloze recensieGa naar voetnoot14. van Helden zonder zee schreef) en van vele dertigers en veertigers, die behoren tot de jongetjesclub (vrouwen tref je er niet zo gauw aan, vermoed ik) van De Kameleon, waaraan trouwens ook enig Fries chauvinisme niet kan worden ontzegd. En diegene die niet onvoorwaardelijk de clubregels onderschrijft, hoort er niet bij. Een van die regels, door uitgeverij Kluitman met De Roos, vlak voor zijn dood in 1991 afgesproken, is dat De Kameleon ook na de dood van de auteur voortgezet zal worden. Uitgever Piero Stanco, onder het pseudoniem P. de Roos, schrijft dan ook vanaf 1993 de nieuwe delen (vanaf nr eenenzestig). ‘Het zou onverstandig zijn,’ zo onderstreept Steenhuis deze beslissing, ‘de kip met de gouden eieren te slachten.’ Daarmee is de achtergrond van die beslissing onomwonden uitgedrukt: het gaat er vooral om zoveel mogelijk profijt te trekken van een bekende reeks - zoals dat ook bij bijvoorbeeld Arendsoog gebeurde - onder het motto: rek het succes zolang als mogelijk is. | |
[pagina 267]
| |
Om die reden wordt de inhoud van de boeken enigszins aan de moderne eisen bijgesteld (Hielke en Sietse krijgen belangstelling voor meisjes, moeder neemt een deeltijdbaan, er klinken schoten bij een achtervolging, en de computer doet zijn intrede) zodat de jonge lezer van nu niet al te zeer wordt afgeschrikt. De volwassen lezer, die graag nog eens uit nostalgische redenen naar de reeks grijpt, wordt tegemoetgekomen met herdrukken van de ‘ouderwetse’ delen. Is daar iets op tegen? Laat ik een antwoord geven in de vorm van een vraag: waarom is het voor iedereen vanzelfsprekend dat - bijvoorbeeld - Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt niet wordt voortgezet? Opdracht: bedenk meer voorbeelden. Zoek de verschillen. En kleur zelf de plaatjes.
Paul Steenhuis, Helden zonder zee. Het verhaal achter Nederlands populairste jeugdboekenserie de Kameleon. Amsterdam, Meulenhoff, 1998. |
|