Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Over de dood die niet bestaat
| |
Bergen, zaterdag 30 januari 1999Gisteren was ik wakker tot diep in de nacht. De wereld was stil als een ei in een fles. Ik dacht aan de boeken die ik nog wil schrijven. Er waren ook brieven bij, want een brief is een boek voor een vriend en een boek is een brief aan een onbekende. Tientallen verhalen dansten voor mijn ogen, fluisterden in mijn oor, streelden mijn haar, bliezen hun zoete geuren mijn neus in, legden zich op mijn tong: ‘Proef me dan...’ Ik keek naar de glazen bak op de vensterbank. Anno de Schildpad zat op zijn steen en keek naar Johnny de Kat, die zijn neus platdrukte tegen het glas. Anno keek hem totaal onbevreesd aan en zei:
Ik zie de rozen schuin gesneden
door de vazen gaan;
ik zie het licht van lang geleden
in de huizen staan.
Het waren de mooiste regels die ik in jaren mocht horen. Johnny had er niet van terug. Hij haalde zijn schouders op, sprong van de vensterbank, ging op zoek naar een hapje zonder schild. Ik keek naar de rozen in de vaas bij de haard, ik keek naar Anno. Zijn kopje verdween in zijn schild. | |
[pagina 230]
| |
Ik griste mijn stethoscoop uit de naaimand, rende naar de glazen bak, en duwde het ding op Anno's schild. Hij mompelde:
Alles is, alles was,
alles zal zijn.
Alleen wat beweegt
gaat verloren.
Ik probeerde doodstil te staan, maar alles aan mij bewoog! Mijn neusvleugels trilden, mijn borst ging op en neer, het bloed joeg door mijn aderen... Anno lag op zijn steen als een steen met een hart. Het was een bijzondere nacht. Eerst kwam de schildpad, daarna de kat, toen pas de mens en later, veel later, de schrijver. Als ik dan toch bewegen moet, dacht ik, dan meteen maar goed ook. Ik wilde weg. Op reis. Alleen. Weg van mijn huis, weg van mijn hoofd, weg van de verhalen. Ik heb dat wel vaker, diep in de nacht, dat alles zich omkeert... Stond er nog geld op de bank? Je kunt een eind komen met een kredietkaart in je binnenzak. Taxi voor laten rijden. Naar Schiphol. Eerste vliegtuig nemen. Maakt niet uit waarheen. Geeft niet hoe duur. Het is het beste om 's nachts op je bestemming aan te komen: kort slapen, vroeg op, nog voor de winkels opengaan. Rondslenteren. Een kapper zoeken waar je straks je haar kort laat knippen. Een winkel met tandenborstels. Scheermesjes. Felgekleurde overhemden. Zwembroeken. De droom begon tropische trekjes aan te nemen. En stel dat het eerste vliegtuig naar Berlijn gaat, Luxemburg, Eindhoven, Glasgow? Kopenhagen...? Je kunt vanaf het vliegveld de subway nemen naar Klampenborg. Vanaf het station is het niet ver lopen naar de Strandvejen, verdwalen zul je niet. Het pad oplopen naar nummer 661. Het hek opendoen. Misschien staat het open - waarom zou het dicht zijn? Het trapje op naar de voordeur. Het slot forceren. Naar binnengaan. Alle lampen aandoen. Ze hoeven de politie niet te bellen, je wilt niets stelen, nog geen elastiekje, en je maakt niemand aan het schrikken. Het huis is verlaten, want Anne is dood.
In de laatste brief die ze mij schreef, vertelde ze dat ze problemen had | |
[pagina 231]
| |
met haar ademhaling, met haar hart, dat ze tien kilo was kwijtgeraakt en nu nog maar tweeënveertig woog, dat haar rechteroog malle kuren vertoonde: Klampenborg, 25 augustus 1998 Het waren haar laatste woorden aan ons. Bergen, 31 augustus 1998 Ik stuurde Malmok mee, het prentenboek dat ik met Annemarie van Haeringen maakte, de Engelse versie - trots dat een boek van mij eindelijk in een taal was verschenen die Anne kon lezen. Het was mijn laatste brief aan haar. ‘De houtduif woont nog in het nest dat ze dit voorjaar in de spar bouwde. Een paar minuten geleden cirkelde een troep witte duiven boven het kleine huisje waarin ik werk, drie, vier keer of vaker nog. Zeven keer, ik weet het zeker. Dit is een goede plek om te schrijven. Ik ga een gezegend jaar tegemoet. Ik wens jou hetzelfde toe. Pas goed op jezelf, pas alsjeblieft goed op jezelf! We houden van je.’ Dat waren mijn laatste woorden. Na 31 augustus heb ik niet meer geschreven! Ik had dingen te doen. Reizen te maken. Ik stuurde nog wel een kaart van St. Eustatius, en begin december al een mooie kerstkaart. Heeft ze hem tenminste op tijd, dacht ik. Goed gedacht. Op 25 december werd haar familie (zoon, schoondochter, kleinzoon Peter en klein- | |
[pagina 232]
| |
dochter Marietta), die in het huis van Peter te Praag net aanschoof voor het kerstdiner, gebeld uit Denemarken: Anne was opgenomen in het ziekenhuis. Ze sprongen in een auto en scheurden naar het noorden. Ze konden nog net afscheid nemen. Op 27 december overleed Anne Holm, 76 jaar oud. Op 30 december belde Peter mij. Ik huilde, maar niet lang - ze was al zo stuk. Ik reisde af naar Klampenborg, om Anne te begraven in het kaalste van de jaargetijden. Na de plechtigheid, op 6 januari, zat ik met de familie in haar huis, tussen al haar prachtige spullen, en dronk haar laatste fles whisky leeg.
De whisky is op, maar er is ongetwijfeld nog een voorraad retsina. Dat dronk Anne zelf het liefst. Daaraan kan ik mij laven tijdens mijn stille omgang door het huis, straks - als ik nu een taxi voor laat rijden en instap. Maar wat kan ik daar verder doen, dacht ik, alleen in die winternacht? Of zou het huis al ontruimd zijn? Al die beeldschone schilderijen en kasten en al die boeken naar een veiling gebracht? Alle flessen retsina verscheept naar de verre oorden waar de familie woont? Peter in Praag, Marietta in Parijs, hun ouders in Stockholm... Ik wist wat ik zou doen: ik zou de deuren opengooien, op de bovenste trede van het trapje naar de tuin gaan zitten luisteren naar de laatste trein die langskwam. Luisteren naar de eerste trein van de volgende dag en duizenden, duizenden treinen daarna, tot de rozen bloeiden. Ze zouden de rozen toch niet uitgestoken hebben? En de blauwe bloemetjes die Margje, mijn vrouw, daar plantte? Klampenborg, 14 april 1996 Ik wilde niet meer naar Aruba, niet naar Glasgow of Berlijn - ik was in Klampenborg. Ik zat op de bovenste trede van het trapje naar de tuin en schonk nog een glas retsina in. Hier zou ik blijven en schrijven tot de bloemen uit de aarde kwamen en ik begreep waarom ik nooit meer brieven van Anne Holm zou krijgen. | |
[pagina 233]
| |
Bergen, zondag 31 januari 1999Tijdens de begrafenis ontmoette ik Miriam Hodgson, van Methuen, de Engelse uitgever van Annes boeken, die, drieëndertig jaar nadat het boek in Groot-Brittanië op de markt kwam, per jaar nog steeds dertigduizend exemplaren van David verkoopt. Bergen, 9 januari 1999 London, 14 januari 1999 | |
[pagina 234]
| |
en daar werd ook ik geconfronteerd met die merkwaardige toestand: hij zette me af voor de kerk en reed weg toen de andere gasten kwamen. Triest. (...) Ik zal er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Anne en haar boeken niet vergeten zullen worden.’ Bergen, 19 januari 1999 Klampenborg, 10 mei 1994 ‘Ik wist zeker dat ik gelijk had en, volgens de wet, althans de Nederlandse, mijn brieven vrijelijk kon publiceren, maar ik hield me liever aan de wetten van de vriendschap, als Anne “nee” had gezegd was het “nee” geweest. Natuurlijk zei ze “ja”. Maar ze zei “nee” tegen een prachtige foto die ik van haar en Margje, mijn vrouw, maakte, toen we voor de tweede keer in Klampenborg waren. Ik wilde die opnemen in een klein krantje dat mijn uitgeefster over mij en mijn boeken en de hoogtepunten in mijn carrière maakte. Dus dat bleef “nee”. Anne vond het vreselijk om te lijken op de oude dame die ze geworden was. Ze zag er de vertederende schoon- | |
[pagina 235]
| |
heid niet van in. Wat vind jij, Miriam, kan ik die foto nu wel opnemen, bij mijn verhaal, nu ze dood is? Ze zal me zitten haten in de hemel. Onmachtig. Maar ze had ongelijk, ze staat er zo mooi op, schouder aan schouder met Margje, sigaret in haar hand, kleine oogjes in het felle licht van de zon. Heb jij foto's van Anne? Die bij het herdenkingsartikel in The Independent kende ik al, die zie je overal, maar is er verder nog iets? Misschien moet ik het aan Marietta en Peter vragen. Een week later schreef ik een brief aan de kleinkinderen Peter en Marietta. Twee keer precies dezelfde brief. Ik stuurde die naar Praag en naar Parijs. In een P.S. legde ik uit dat ik ze nog niet goed genoeg kende om ze ieder een persoonlijke brief te schrijven, maar dat ik dat zeker zou doen als ik een antwoord ontving - hetgeen ik zeer op prijs zou stellen. | |
[pagina 236]
| |
Daar was geen woord aan gelogen. Bergen, 25 januari 1999 | |
[pagina 237]
| |
| |
Bergen, woensdag 10 februari 1999Gisteren reisde ik per trein van Heerenveen naar Alkmaar. Het sneeuwde. 't Is altijd weer een eer, vind ik, erbij te mogen zijn als het sneeuwt. Het was mijn eerste lange treinreis na die naar Klampenborg en terug, en ik moest voortdurend aan Anne denken; aan hoe schitterend het geweest zou zijn om haar in de sneeuw te begraven. Ik gleed door een wit landschap. De vlokken bleven zelfs op de kleinste twijgjes liggen. Fijn dat ik nog zulke goede ogen heb. Weilanden, bossen, rivieren, schoorstenen waar rook uit kwam, wit tegen de grijze hemel. Af en toe viel zonlicht als een guillotine de mist in. Toen Johan, Annes geliefde echtgenoot, begraven werd, twaalf jaar geleden, lag er sneeuw in Denemarken en was het zo glad op het kerkhof dat de dragers van de kist (onder wie Peter, die mij het verhaal vertelde) doodsangsten uitstonden op de glibberige paden en op de nog gladdere balken aan weerszijden van het graf waarop zij stonden toen ze de kist lieten zakken. Ik zag de crematie van mijn grootmoeder voor me. Het was in de maand januari en het had gevroren. Het crematorium lag op een heuvel, het halve bejaardentehuis was uitgelopen en de oudjes klauterden met pannensponsjes onder hun schoenen langs het slingerende pad omhoog. Ik liep voorop, dat moest, maar liever had ik achteraan gelopen, als een geriatrische catcher in the rye. Ik weet niet of iedereen die aan de klim begon boven is gekomen, en al helemaal niet of ze allemaal weer veilig in het bejaardentehuis zijn teruggekeerd. We hadden ze moeten tellen, toen we weer beneden waren... Toch hoopte ik op sneeuw toen ik naar Klampenborg afreisde - sneeuw in Denemarken, dat klonk als iets dat kon. Ik zag een begrafenis voor me als in Josje: ‘Het was winter en nog lang geen lente. De kleine haven lag dichtgevroren en de daken van de huizen bogen door onder de sneeuw. (...) Ze begroeven Sanders op de | |
[pagina 238]
| |
plek waar hij gevonden was: onder de kastanjeboom, onder de sneeuw, in de harde grond.’ Maar toen we Anne naar het graf droegen waarin ze met Johan mocht rusten, waren we al blij dat het niet regende. De bossen tussen Zwolle en Amersfoort waren schitterend, ze leken in alles op het betoverde Narnia achter de dikke jassen in de kleerkast. Het was alleen nog niet donker en ik miste de lantaarn in de sneeuw die met zijn licht dat hele boek voor mij betovert. Ik zag hem eens, die eenzame straatlantaarn, op een doek van Magritte; hij stond daar voor een huis, geen sneeuw te bekennen - absoluut verdwaald. Vorige week maandag kreeg ik twee brieven. Een uit Charlottenlund, een dorp vlakbij Klampenborg, een uit Parijs. De eerste kwam van Nina Mouritzen, de hartsvriendin van Anne in haar laatste jaren, de tweede van kleindochter Marietta. Het was een Teken - ik had er goed aan gedaan om de aantekeningen voor de boeken die ik wilde schrijven terzijde te schuiven en mij geheel te wijden aan dit verhaal over Anne. Goedkeuring van Hogerhand. De postbode leek een hemelse gezant. Nina sloot een Engelse vertaling bij van de toespraak die ze tijdens de rouwdienst voor Anne had gehouden, en... een prachtige foto van Anne, in kleur. Gemaakt op Nina's verjaardag - op de dag af een jaar voor ze stierf. In de toespraak vertelde Nina dat ze Anne maar kort had gekend. Sinds 1996. Maar: ‘Ze noemde mij haar “bestste vriend” (slyngveninde). Die had ze nog nooit gehad - ik ook niet!’ In haar begeleidende brief schreef ze: Charlottenlund, 30 januari 1999 | |
[pagina 239]
| |
Bergen, 2 februari 1999 Bakkum, 23 december 1996 | |
[pagina 240]
| |
Klampenborg, 23 december 1996 ‘Ik nam die foto in haar tuin, in het felle zonlicht, ze staat erop als de allerliefste oude dame die je ooit gezien hebt. Ik weet bijna zeker dat ze zichzelf te liefvond. Op die foto. Op de foto die jij me stuurde, staat ze precies zoals ik me haar herinner: een van de liefste gezichten die je ooit zag, maar... in de ogen dansen duiveltjes. “Slyngveninde” is volgens mij heel goed in het Nederlands te vertalen: hartsvriendinnen. Mijn dochter Marianne had een hartsvriendin in het dorp waar we woonden voor we, bijna twee jaar geleden, naar Bergen verhuisden. Ze beschreef het meisje als “een tweelingzusje dat per ongeluk uit andere ouders was geboren” - als dat geen slyngveninde is! Vergeef mij als ik het helemaal mis heb als ik kleine duiveltjes in Annes ogen zie, maar haar foto staat vlak voor me op dit moment en ik zie ze nu en zag ze altijd. Ze huisden niet alleen in haar ogen, maar ook in haar woorden. Verrukkelijke duiveltjes, dat wel. De foto zal hier zeker nog een paar weken blijven staan, want eergisteren (precies op het moment dat jij je brief aan mij schreef, als om te bevestigen dat ik de juiste keuze maakte) besloot ik een verhaal te schrijven over Anne, over haar boeken, mijn herinneringen, onze brieven, en ik wil haar recht in de ogen kijken terwijl ik schrijf, opdat ik zeker weet dat ik me gedraag zoals zij het zou hebben gewild. Ik vermoed dat een tijdschrift hier in Nederland het verhaal wel zal willen publiceren, hoewel Anne hier nooit echt bekend is geweest. Ik vrees dat wij Hollanders iets te veel op de Denen lijken. Hoewel, er was eens... een Nederlandse jongen, veertien jaar oud, nu bijna drieëndertig jaar | |
[pagina 241]
| |
geleden, die Peter las en door dat boek helemaal uit het lood geslagen werd. Jaar naar jaar herlas hij het, keer op keer, telkens weer, tot hij veertig was en eindelijk een brief aan Mevrouw Holm durfde te sturen. Om haar te bedanken. Dat was zo ongeveer het beste wat ik ooit in mijn leven heb gedaan. Ik huilde toen ik Annes antwoord op de mat zag liggen. Nog voor ik de enveloppe had geopend. Ik beloof je dat ik mijn verhaal met liefde zal schrijven. Miriam Hodgson zal het laten vertalen en als het zo ver is, stuur ik je de vertaling toe. Erewoord. Het wordt een soort dagboek. Ik schreef als een gek in de trein naar Klampenborg, in het hotel, in de trein naar huis - ik ben verzot op dagboeken en brieven. Ik ben een “mailmaniac”. Zelfs de perfect getimede komst van jouw brief zou in het verhaal terecht kunnen komen. Niet de brief zelf natuurlijk. Maar deze, de mijne...? Het idiote is dat ik niets of minder nog weet over Annes leven. Ik ken vier boeken: Peter, David ontdekt de wereld, De lucht werd rood en The hostage. De eerste drie werden in Nederland uitgegeven. Het vierde alleen in Engeland. Niet eens in Denemarken. Ik weet dat Anne poëzie en proza voor volwassenen gepubliceerd heeft, maar niet of ze nog meer schreef voor kinderen. En wat weet ik van haar leven? Ze was niet iemand van wie je dacht: die zal ik eens dagen achtereen lastigvallen met vragen naar haar levensloop. Wat ik weet, haalde ik uit haar brieven: dagelijkse beslommeringen, dierbare herinneringen aan Johan. We voerden eens een pittig gesprek over godsdienst (we waren naar het Frans Hals Museum geweest en daar was ik verliefd geworden op een schilderij van Tobias en de Engel), we kibbelden wat over goede manieren en maakten voornamelijk plezier. Heel lang heb ik niet kunnen geloven dat ze werkelijk zoveel van mij en mijn gezin hield als ze schreef in haar brieven. Maar dat deed ze toch, daar ben ik nu wel achter. Ik begon het een beetje te geloven toen ze me ongerust opbelde toen hier in Nederland een overstroming dreigde, en geloofde het helemaal toen ze Marianne een fax zond, voor haar verjaardag: een schattige brief en een liedje om op de piano te spelen. Het was het lied dat Anne eens zong, op een warme zomeravond in de tuin van mijn ouders. Wij gingen bij hen op bezoek, mijn zusje en mijn broer waren ook gekomen. Zij zijn niet zo idolaat van Peter als ik, maar hebben het boek met veel plezier gelezen. Ze vroegen meteen: “Bestaat het portret | |
[pagina 242]
| |
van de gele jongen echt?” Dat was destijds ook mijn eerste vraag. “Nee.” Mijn vader verontschuldigde zich voor het feit dat hij geen Deens sprak. Maar, zei hij, hij kende wel een Deens liedje. Hij begon het te zingen en Anne viel in. Het lied heette “Jeg er havren”.’ Klampenborg, 16 augustus 1996 ‘Jij kent het lied vast wel, Nina. Het was heerlijk om te luisteren naar hoe Anne en mijn vader het samen zongen op die warme zomeravond in die vredige tuin. Maar hoe ik ook graaf in mijn herinneringen en haar brieven, ik heb nog steeds het gevoel dat ik Anne niet ken. Ze is een geheimzinnige dame die als een geest uit een fles mijn leven binnenkwam. Eén keer, in Klampenborg, heeft ze mij verteld over haar leven. Helaas was het diep in de nacht, en ze had de fles whisky naast mijn stoel gezet en me verzocht zelf in te schenken. Dan sla je heel wat naar binnen, maar je slaat weinig op. Ze wist haar momenten wel te kiezen. Het verhaal stopte, toen de oorlog uitbrak. Die was te akelig voor woorden, zei ze, maar ik begreep dat toen haar zoon, een baby nog, is weggegaan, gevlucht met zijn vader, naar Zweden, en eigenlijk nooit meer bij haar is teruggekeerd. Het was allemaal zo triest... Na de begrafenis en de maaltijd in het restaurant ging ik mee naar Annes huis, met Marietta, Peter, en hun moeder. En wie deed de deur van Annes huis voor ons open? Haar zoon! Die zat daar de hele dag te wachten! Hij had Miriam van het | |
[pagina 243]
| |
vliegveld gehaald, haar naar de kerk gereden, en was toen weggegaan... Later vertelde hij enthousiaste verhalen over Annes huis in Italië. Was hij daar als Anne er was? Dat zijn van die dingen die je niet aan een vreemde vraagt, een paar uur na een begrafenis. Maar het verbijsterde me. Heeft hij soms een hekel aan begrafenissen? Een hekel aan kerken? Aan restaurants? Zijn moeder...? Is dat een geheim, Nina? Ik kijk naar Annes foto en volgens mij vindt ze het goed als ik je dit vraag. Maar ze vindt ook dat jij geen antwoord hoeft te geven. Dat zie ik. Ik heb een brief geschreven aan de kleinkinderen om ze te bedanken voor het bezoek aan het huis van hun grootmoeder. Ik vroeg ze ook om materiaal waarmee ik mijn verhaal zou kunnen illustreren: foto's, misschien kopieën van bladen uit een manuscript, bij voorkeur uit dat van Peter. De dag waarop de jouwe kwam, kreeg ik een brief van Marietta, ook al, zo vermoed ik, om mij aan te moedigen door te gaan met mijn “Herinneringen aan Anne Holm”. Het was duidelijk dat ze mijn eerste brief nog niet ontvangen had. Dat kon ook niet, want die schreef ik op de dag waarop zij deze brief aan mij schreef. Ze bedankte mij voor de lange reis naar Klampenborg en schreef: “Ons gezin zal waarschijnlijk tegen het einde van februari terug zijn in Kopenhagen om alle zaken af te handelen.” Dat zal een trieste klus zijn. Karin, de moeder, heeft me verzekerd dat ze het huis alleen zullen verkopen aan iemand die de unieke sfeer kan eerbiedigen en niet door de betonmolen zal halen. Ik hoop dat het lukt zo iemand te vinden. En dan... al die prachtige, prachtige spullen die Anne bezat! En nóg belangrijker: haar kostbare geschriften! Ik vroeg Miriam Hodgson of zij een goede plek wist om Annes literaire erfenis te bewaren. Ik zou er zo gauw geen weten. Jij? Welnu, ik vrees dat deze “mailmaniac” al te veel van je kostbare tijd heeft opgeslurpt. Mag ik je nog één vraag stellen? Ik hoop dat je me er niet om zal haten, maar zou je, als je naar Annes graf gaat, daarvan een foto willen maken? En die naar mij toesturen? Nu de steen er waarschijnlijk weer staat? En wil je dan één mooie roos op het graf leggen (één is genoeg) en de rekening naar mij zenden? Ik voelde me nogal ongemakkelijk, toen ik op 6 januari met lege handen stond toe te kijken. En ik denk niet dat ik binnenkort in Klampenborg zal zijn om het zelf te doen. Als er iets is wat ik voor jou kan betekenen, laat me | |
[pagina 244]
| |
het weten, alsjeblieft. Wil je kopieën van de brieven die Anne mij zond (als slyngveninde heb je recht op alles, denk ik, op de hele Anne) of die van mij aan haar? En als je ooit per ongeluk in Nederland bent of gewoon zin hebt om hier te komen... Onze deur zal altijd wijd openstaan.’ Bergen, 3 februari 1999 Na afloop van de begrafenis in het restaurant aan de kleine haven van Klampenborg vroeg mijn tafeldame wie ik was. Ik vertelde het haar, en zei: ‘Ik ben blij dat ik gekomen ben.’ De dame had van mij gehoord: ‘Anne zal blij zijn om jou hier te zien. Of geloof je niet dat ze ons nu kan zien?’ ‘Ik niet,’ zei ik, ‘maar Anne geloofde het wel, en ik weet zeker dat ze nu naar ons zit te kijken. Als ze mij ziet zal ze haar hoofd schudden, omdat ik het nog steeds niet geloven wil.’ | |
[pagina 245]
| |
En nu kijkt Anne me aan vanaf haar foto. Ik ben haar kleinkinderen aan het uithoren en haar hartsvriendin, en dat weet ze. Niet hysterisch worden...! Maar soms lijkt het of haar blik verandert. Duiveltjes kennen vele dansen. Misschien hoor ik nooit meer iets van Marietta en Peter, denken ze: zie je wel, toch een indringer! Hij wilde iets van oma, al die tijd al, maar nu durft hij pas! Maar het enige wat ik wil, is dat niemand ooit de kans krijgt om Anne Holm en haar boeken te vergeten. Toen ik gisterenavond terugkeerde uit Friesland, was de sneeuw in Bergen van de twijgen gegleden. Ik vond een tweede brief van Nina Mouritzen: ‘Ik zit nog te piekeren hoe ik het best antwoord kan geven op je vragen over onze geliefde Anne. Ik denk wel dat ik iets kan uitleggen over haar leven, maar daar heb ik meer tijd voor nodig.’ Die zin windt me op, ik kan niet anders zeggen. Was ik té fatsoenlijk toen Anne leefde? Ben ik onfatsoenlijk nu ze dood is? De queeste naar haar leven is begonnen. Als de brieven in dit tempo blijven komen, mag ik wel vaart maken, wil ik niet amechtig achter mijn eigen speurtocht aanhobbelen... Ooit heb ik Anne gevraagd of ik haar mocht interviewen, per brief, en dat mocht. Klampenborg, 16 december 1993 Ik heb het niet gedaan. Rund. Toen had Anne zelf haar grenzen kunnen trekken. Was ik Ian Hamilton maar, toen hij een biografie van Salinger probeerde te schrijven en door zijn held de grenspalen van privacy en fatsoen door de strot geramd kreeg. Ik moet alles zelf bedenken. De jonge professor in de literatuur, bijvak Deens, uit Oxford of Harvard of Amsterdam, zou schaamteloos al Annes papieren door mogen vlooien, als een hufterige journalist door haar verleden walsen, diepte-interviews afnemen, tot op de bittere bodem, met iedereen die nog voorhanden was - luide jubel zou zijn deel zijn. Men zou dolblij zijn met het resultaat. Ik ook. Waarom kan ik dan niet, nu, voorzichtig, voetje voor voetje, een stukje teruggaan in de tijd, en uitzoeken wie Anne Holm was - voor mij en de | |
[pagina 246]
| |
wereld? Omdat: ‘... je kent me, en de brieven die je schreef, waren aan mij gericht, dat betekent dat ze mijn eigendom zijn. Ik ben betrokkene en moet dus geraadpleegd worden.’ Daarom. ‘Ik vertrouw op je tact en goede smaak.’ Ook dat nog... Weet ik eigenlijk niet genoeg? Als je weinig feiten tot je beschikking hebt, blijft er fijn veel ruimte over voor de liefde waarmee je ze wilt opschrijven. De kwaliteit van een biografie hangt niet af van de kwaliteit van het leven van de beschrevene, maar van die van de schrijver. Als een dame van éénenzeventig, met wie je pas één jaar correspondeert en die je pas twéé keer hebt ontmoet, schrijft... Klampenborg, 16 december 1993: ... en je haalt niet lang daarna je rijbewijs - dat is toch voldoende reden voor een verhaal? Je kunt immers ook over niets schitterend schrijven! Ja, maar dat heb ik al iets te vaak gedaan. En Anne was niet niets. Integendeel. Maar wie was zij dan wel? Ik wacht op post uit Londen, uit Charlottenlund, uit Praag, uit Parijs, uit Zweden wellicht. Wat anderen prijsgeven, mag ik gebruiken. Dan ben ik second opinion. Nina is aan zet: ‘Ik denk wel dat ik iets kan uitleggen over haar leven, maar daar heb ik meer tijd voor nodig.’ Ik heb de foto van Anne weggelegd. | |
[pagina 247]
| |
Bergen, dinsdag 16 februari 1999Afgelopen zaterdag kreeg ik een derde brief van Nina Mouritzen. Ze heeft in Annes huis een manuscript van Anne gezien - dertig pagina's autobiografie. Charlottenlund, 11 februari 1999 De adem maakte een radslag in mijn keel! In een flits van genade graaide ik het artikel dat Kitty Nooy over Anne schreef, voor het Lexicon van de Jeugdliteratuur, uit mijn map. Bergen, 16 februari 1999 | |
[pagina 248]
| |
ontvangen van het stuk van Miep Diekmann (Haagsche Courant, 20-7-1965); het artikel uit Something about the Author. Volume 1 (Gale, 1971); het artikel uit Major Authors and Illustrators for Children and Young Adults (Gale, 1993); en vooral, maar dan ook dol- en dolgraag, het artikel uit Something about the Author Autobiography Series. Volume 7 (Gale, 1989). Bergen, 16 februari 1999 | |
[pagina 249]
| |
omdat ze het huis komen ontmantelen, of je grijnst, omdat ze je de sleutel hebben gegeven, waarmee ze, zoals wij in Nederland zeggen “de kat op het spek bonden”. Misschien wilde je het wel alletwee zeggen, in één subtiele zin... Die eeuwige twijfels over fatsoen en onfatsoen! Ze kwellen mij meer dan mij lief is. Rudi, de zoon, had in mijn brieven aan Anne zitten lezen toen wij op de begrafenis waren, zo vertelde hij, dus... Dus wat? Niks dus. | |
[pagina 250]
| |
| |
Bergen, woensdag 17 februari 1999Het houdt maar niet op! Na de wandeling naar de brievenbus vond ik een brief van Clara Hillen, redactrice van Gottmer/Becht, de uitgever van Annes boeken in Nederland. Ze stuurde me, op mijn verzoek, een brief die ik haar op 22 september 1992 had gezonden. De brief ging over mijn bewondering voor Anne Holm, en eindigde met het verzoek het boek Peter opnieuw uit te geven. Het is de brief waar alles mee begon. Ik vroeg om het adres van Anne. Clara had hem teruggevonden. Bergen, 17 februari 1999: | |
[pagina 251]
| |
rondkruipen, met al die spinnen en die afschuwelijke mederedacteuren die de zoldertrap weghaalden en lakens door het gat omhoog wierpen en daarbij “hoei, hoei” riepen. Ik ben erg blij dat je de brief gevonden hebt. De brief is ook erg blij. Heb jij toevallig het boek Something about the Author Autobiography Series. Volume 7 (Gale, Detroit, 1989) in huis? | |
Bergen, zondag 28 februari 1999Kitty Nooy zond mij een kopie van het in Detroit gepubliceerde artikel. Ik las het en raakte diep ontroerd. Er stond bijna alles in wat ik wilde weten. Sterker nog, besefte ik opeens: ik wist bijna alles al... Ik kende de hele geschiedenis! Dit was precies wat Anne mij verteld had op die van whisky doordrenkte nacht bij haar thuis! Letterlijk! Ik graaide in mijn geheugen, maar kreeg niet in beeld dat ze papieren in haar hand hield, dat ze voorlas. Nu ja, het betrof haar eigen leven - dat kende ze waarschijnlijk uit haar hoofd. | |
[pagina 252]
| |
Bergen, 19 februari 1999 Charlottenlund, 22 februari 1999 | |
[pagina 253]
| |
verzekerde Anne me altijd), dus ik was nog niet thuis of ik belde Elsebeth (Annes advocate) en stuurde e-mails naar Rudi en Marietta - morgen worden de bloemen weggehaald. De steen kan nu nog niet geplaatst worden, heb ik begrepen - na een traditionele begrafenis in deze tijd van het jaar moet je 2-3 maanden wachten tot de aarde wat is ingeklonken. Daarna moet de familie beslissen welke bloemen ze willen planten. Maar ik beloof je: steeds als ik naar het graf ga, zal ik namens jou een prachtige roos neerleggen. (wordt vervolgd: Deel III - Anne Holm over Anne Holm) |
|