Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Op de bres voor leesbevordering
| |
Kwetsbare plekSchrams anekdote van de Harderwijkse bibliotheek maakt nog iets duidelijk, namelijk dat er in de ontwikkeling van lezers een kwetsbare plek zit. De overgang van kinder- naar volwassenenliteratuur leidt niet zelden tot een knak in | |
[pagina 182]
| |
deze ontwikkeling. ‘Waar dat aan ligt?’, vraagt Schram zich hardop af. ‘Er wordt al snel beschuldigend gewezen naar de didactiek en de verplichte leeslijst. Uit het onderzoek van Margitka van Woerkom naar leesbiografieën kwam zoiets wel naar vorenGa naar voetnoot1., maar het gaat mij te ver om alles op het onderwijs af te schuiven. Je hebt sowieso al met een hele lastige leeftijd te maken, waar jongeren wel wat anders te ontdekken hebben dan boeken.’ Hij spreekt dan ook van een blinde vlek in het onderzoek die hij graag nader zou willen inkleuren. ‘Ik zou graag longitudinaal onderzoek doen om met name die overgangsperiode in kaart te brengen.’ Zijn onderzoek naar en interesse voor het leesgedrag van adolescenten maakte Schram tot een ideale kandidaat voor Stichting Lezen. Ook de stichting wil meer aandacht voor de groep van 12 tot 18 jaar. Aanvankelijk richtte ze zich sterk op jonge kinderen (zoals met het Voorleesproject, Boekenpret en Fantasia) vanuit de gedachte zoveel mogelijk kinderen zo vroeg mogelijk te winnen voor het boek. Nu is het zaak die lezers bij wijze van spreken ook voor het leven te behouden. Acties als S.Y.P.R.A.B. (Shock Your Parents, Read A Book) en de instelling van de Gouden Zoen en de Jonge Jury geven aan dat deze missie bij meer boekpromoters leeft. Schram beseft terdege dat de adolescente leeftijdsgroep om nog een andere reden lastig is. Zestig procent van alle jongeren zitten op het schooltype vbo/mavo (dat, door een reorganisatie die vele malen ingrijpender is dan de tweede fase en het studiehuis, per september 1999 allemaal onder de noemer vmbo, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, valt). Met gevoel voor understatement: ‘Lezen staat daar niet in hoog aanzien.’ Een van de dingen waar hij en de Stichting Lezen mee bezig zijn, is nagaan waar voor lezers op vmbo-niveau de drempels liggen om verhalen te begrijpen. Een wetenschapper uit Tilburg onderzoekt al de factor identificatie, Schram focust op tekstbegrip. ‘Ik wil leerlingen teksten voorleggen om na te gaan of die drempel echt met begrip te maken heeft of met een attitude. Want op het vmbo geldt een boek zo'n beetje als het ergste wat er is.’ | |
Allochtone scholierenSchram geeft nu in Utrecht colleges over de ontwikkeling van het leesgedrag, volgend jaar wijdt hij een reeks aan de theorie en praktijk van leesbevordering. Zijn onderwijs, zo hoopt hij, mondt uit in een reeks scripties. ‘Ideeën heb ik | |
[pagina 183]
| |
genoeg. Het is de clou om mensen aan te zetten dingen uit te zoeken.’ Hij heeft nu een studente die uitzoekt wat de rol van uitgeverijen is bij leesbevordering. En een promovendus die onderzoek doet naar het ervaren van griezelen. ‘Bij griezelen gaat het om een combinatie van het aangename en het onaangename. De vraag is waar het een omslaat in het andere.’ Beide voorbeelden geven aardig het onderzoeksgebied aan waarin Schram zich graag begeeft. Enerzijds sterk gericht op het veld, anderzijds met de neus bovenop de tekst. Dat past ook bij het soort lezersonderzoek zoals dat aan de VU plaatsvindt, vertelt Schram. ‘Wij blijven dichter bij de inhoud van teksten, terwijl Verdaasdonk in Tilburg meer op macroniveau zit, meer de cultuurparticipatie meet.’ Een voorbeeld van tekstgericht onderzoek is dat wat Schram momenteel samen met VU-collega Liesbeth Korthals Altes doet, een vergelijking tussen de ethiek in de jeugd- en de volwassenenliteratuur. ‘Het grappige is dat men in de jeugdliteratuur graag af wil van het belerende, terwijl het in de volwassenliteratuur juist weer terug komt.’ Schram en zijn collega's leunen ook dichter tegen de literatuurdidactiek aan. Zo werkt hij veel samen met neerlandicus en vakdidacticus Cor Geljon. In zijn promotie-onderzoek al bleef Schram dicht bij het onderwijs. Hij onderzocht hoe middelbare scholieren reageren op vernieuwende fictionele teksten.Ga naar voetnoot2. ‘De gedachte dat literatuur altijd iets nieuws brengt, dateert van eind vorige eeuw. Daaruit vloeit voort dat ontspanningsliteratuur slecht is, want niet kritisch genoeg. Ik ben nagegaan in hoeverre die vernieuwing bij middelbare scholieren zich laat zien, en hoe je daar in de didactiek mee om kunt gaan.’ Schram ontdekte dat er, zeker op adolescente leeftijd, duidelijke grenzen zijn aan wat literatuur vermag. Een tolerante leerling gaat door een extreme tekst niet opeens anders denken, en omgekeerd veranderen rigide meningen niet door een tolerante tekst. Ook moet een tekst niet te vervreemdend zijn. Recentelijk heeft Schram, samen met Geljon, onderzoek gedaan naar leeservaringen van Nederlandse, Turkse, Marokkaanse en Surinaamse leerlingen. ‘Er wordt nogal eens gezegd dat je migrantenliteratuur niet in de klas moet gebruiken, omdat dat dubbel stigmatiserend zou werken. Ik dacht: laten we leerlingen eens gewoon vragen wat ze ervan vinden. Dan blijkt dat allochtone scholieren het juist heel leuk vinden, als ze tenminste met voldoende in de klas zijn. En ook Nederlandse scholieren vinden het leuk.’ Hij heeft ook onderzocht in hoeverre een docent bij het uitkiezen van teksten rekening zou moeten houden met | |
[pagina 184]
| |
verschillende normen en waarden.Ga naar voetnoot3. Hij liet leerlingen het verhaal ‘Fraude’ van Jan Siebelink lezen, over een leerlinge die een geheime relatie met de rector heeft. Zij beëindigt de relatie en hij steelt voor haar eindexamenopdrachten. Het verhaal sloeg bij alle leerlingen goed aan, ook bij allochtonen. Het maakt zeker discussie los, maar van een tweedeling in morele beoordeling tussen allochtone en Nederlandse jongeren ontdekte Schram niets. Wel werd het dilemma iets afwijzender bejegend door Surinaamse en Marokkaanse leerlingen dan door andere. Verder legde hij leerlingen een tekst van Halil Gür voor waarin een meisje, dat is uitgehuwelijkt aan een oudere man, wegloopt van huis. ‘Leerlingen waren daar heel enthousiast over. Het was voor velen een openbaring dat literatuur ook over dit soort situaties kon gaan. Allochtone leerlingen konden zich wel beter met het meisje identificeren dan Nederlandse, maar ook bij Nederlandse leerlingen sloeg het verhaal aan.’ Bovengenoemd onderzoek was een soort voorwerk voor de bundel niet-westerse verhalen die Schram samen met enkele collega's aan het maken is, compleet met inleiding en didactische suggesties. Hij hoopt dat de bundel gebruikt gaat worden binnen het nieuwe vak wereldliteratuur in de tweede fase. ‘Niets is makkelijker om bij dat vak Goethe of de grote Russen te pakken. Maar wij pleiten er juist voor om ook aandacht te besteden aan niet-westerse literatuur en de rijkdom van die literaire tradities te tonen.’ Hij participeert ook in het grootscheepse NWO-project over de Multiculturele en Pluriforme Samenleving, waaraan onderzoekers van diverse disciplines en universiteiten deelnemen. ‘Zo'n onderwerp kun je modieus noemen, maar het is wel nodig’, verklaart hij. ‘Migrantenliteratuur is in opkomst, ook in de jeugdliteratuur. Ik vind het interessant om dat onderzoeksmatig te begeleiden.’ | |
Leesplezier‘Onderzoeksmatig begeleiden’, dat zijn woorden die Schram herhaaldelijk in de mond neemt. Hij wil als wetenschapper in dialoog staan met het veld, direct kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen, en deze begeleiden met onderzoek. Neem nu het vak literatuur in het studiehuis en de tweede fase. In de hele discussie over leesplezier of cultuuroverdracht neemt Schram een middenpositie in. ‘Ik vind het een moeilijke discussie. Wil je aansluiten bij de leerling of wil je hen gewoon iets leren? Als leesplezier voorop staat, moet je gewoon niet met te ingewikkelde teksten komen. Maar als voor jou als docent cultuuroverdracht | |
[pagina 185]
| |
bovenaan staat, kun je best met de Beatrijs aankomen. Ik heb begrip voor het laatste, maar uit onderzoek blijkt gewoon dat dat niet motiverend werkt op het leesgedrag van leerlingen. Leerlingen zoeken in boeken herkenning en spanning.’ Waarbij hij onmiddellijk toegeeft dat de presentatie ook heel wat uitmaakt. ‘Als ik kijk hoe mijn dochter literatuuronderwijs krijgt, snap ik wel dat zij niet warm loopt voor literatuur. Het is of heel onbegeleid, zo van lees maar twintig boeken, of heel technisch. In die zin mogen we hopen dat het studiehuis een verbetering brengt.’ Hij glimlacht: ‘Dat is ook iets wat we onderzoeksmatig moeten begeleiden.’ Mensen aan het lezen krijgen, vormt zeker een deel van Schrams motivatie. ‘Maar wel met een realistische inschatting. Kijk, dat lezen en goed leesonderwijs onontbeerlijk zijn, daar is men het wel over eens. Maar het is overtrokken van boeken alle heil te verwachten. Er is nog wel meer dan boeken alleen. Je hebt ook films en Internet.’ Wel vindt hij dat het onderwijs kinderen en jongeren in elk geval in de gelegenheid moet stellen kennis te maken met het lezen van fictie. De naam van Aleid Truijens valt, de Volkskrant-redacteur die in paginagrote artikelen regelmatig heeft gefulmineerd tegen leesbevordering.Ga naar voetnoot4. Schram veert op. Bijna als door een angel gestoken: ‘Zij draaft wel erg door, ze doet wel erg neerbuigend. Ik vind het een beetje flauw, ze trapt mensen die uit volle overtuiging met leesbevordering bezig zijn enorm op de ziel.’ Bovendien suggereert Truijens ten onrechte, aldus de hoogleraar, dat volgens de leesbevorderaars iedereen aan de hoge literatuur moet. Hij vindt haar standpunt ook een beetje elitair: ‘Ze beseft niet dat juist door leesbevordering in bepaalde milieus boeken opeens een positieve rol krijgen. Dat er steeds meer voorgelezen wordt, is een verworvenheid. Het is arrogant tegen zoiets als het Voorleesproject, waarin je kinderen de sensatie van boeken laat ervaren, te zijn.’ Schram erkent dat lezen in de vrije tijd onder spanning staat, zoals in de laatste CPB-cijfers ook weer naar voren kwam. ‘Maar door uitgekiende leesbevorderingsprojecten kun je wel wat bereiken’, is zijn overtuiging. Natuurlijk weet hij ook wel dat je tegen niemand kunt zeggen: jij moet lezer worden. Maar je kunt wel zorgen voor gunstige voorwaarden waardoor potentiële lezers tenminste een kans krijgen. Allereerst is de attitude van ouders belangrijk. ‘In een gezin moet het boek een plaats krijgen, een kind moet de ruimte krijgen om in | |
[pagina 186]
| |
een boek op te gaan, zonder te horen “zit je weer niets te doen”.’ Hij verwijst naar het proefschrift van zijn collega-hoogleraar Helma van Lierop, die typen gezinnen onderscheiddeGa naar voetnoot5.. ‘Daar kun je wel wat mee doen in projecten.’ Belangrijk zijn voorts leerkrachten die zelf veel lezen en enthousiast over boeken zijn. En dat is een zwakke schakel, aldus Schram: ‘Een van de aspecten waardoor jeugdliteratuur in de basisschool niet die plaats krijgt die ze verdient, is dat leerkrachten zelf geen goede lezers van jeugdliteratuur zijn.’ Verder is het belangrijk dat leerlingen over gelezen boeken kunnen praten. ‘Een e-mailpool waarin kinderen hun leeservaringen kunnen uitwisselen, zou heel goed werken. Dan beschouw je Internet tenminste ook niet als vijand van het boek.’ |
|