zulke wonderlijke dingen te vinden. Tot mijn favorieten behoorden tenslotte ‘Broertje en zusje’ en ‘De zeven raven’. Hoe sterk leefde ik mee met dat kleine zusje dat er alles voor over had om haar broers te redden. Thuis waren we met zes broers, zonder zus ...
De sprookjes van Grimm hebben me ook op een bijzonder manier leren houden van taal. Ik vermoed dat mijn vader heel weinig of niets aan de gedrukte tekst veranderde als hij voorlas. De soms wat overladen stijl had voor mij iets magisch. Zinnen als het begin van ‘De kikkerkoning’ herkende ik meteen toen ik het sprookje herlas: ‘In oude tijden, toen wensen nog hielp, leefde er eens een koning. Hij had heel mooie dochters, maar de jongste was zo mooi, dat de zon zelf, die toch veel gezien heeft, warm werd als hij haar in 't gezicht scheen.’ Dat ik nog altijd precies weet hoe Sneeuwwitje eruit zag, is te danken aan die ene onvergetelijke zin: ‘Had ik nu een kindje, zo wit als sneeuw, zo rood als bloed en zo zwart als ebbenhout.’
Ook toverformules en rijmpjes fascineerden me zo sterk dat ik ze nooit meer vergat: ‘Knibbel knabbel knuisje/ wie knabbelt er aan mijn huisje?’, ‘Niemand, niemand, niemand weet/ dat ik repelsteeltje heet’, ‘Roekedekoe, roekedekoe,/ bloed in de schoe/ deze schoen is veel te klein/ de echte bruid zal hier niet zijn’, ‘Mannetje, mannetje Timpe Te,/ botje, botje in de zee,/ mijn vrouwtje die heet Ilsebel,/ ze wil niet zoals ik wil’. De grootste auteurs voor kinderen zijn voor mij auteurs van fantasieverhalen: Roald Dahl, Astrid Lindgren, Annie M.G. Schmidt, Otfried Preussler ... Misschien heeft ook die voorkeur van mij iets met sprookjes te maken.