Een zich almaar uitbreidende wereld
Jenny de Jonge
De laatste jaren heb ik me wel eens afgevraagd hoe mijn leven eruit zou zien als ik niet kon lezen, of als er geen boeken zouden zijn, leesboeken. Geen boeken naast mijn bed, dus meteen gaan slapen en niet nog even lezen. Niet praten over boeken. Met niemand. Niet: ‘Dit móet je lezen’ of ‘Heb jij dat nog niet gelezen?’ of ‘O, nee, ik vind Rascha Peper veel beter.’ (School) ‘Heb je dat boek nog niet? Maar dat is allang uit!’ ‘Welke nieuwe titels moet ik lezen?’ (Beth, Boekhandel Van Rossum).
Moeilijk voor te stellen, zo'n leven zonder boeken. Geen uitgeverij, geen school of beter geen literatuur op school en thuis lege wanden. Nooit met je hoofd scheef in een boekwinkel of voor een boekenkast om titels te lezen. Heel raar.
Toch was er ooit een tijd dat ik niet las. En die tijd duurde lang. Er waren geen boeken in mijn omgeving. Of toch. Drie. Boven de radio tussen twee enorme boekensteunen. Boeken over de oorlog. En in de winter mocht je 's zondags een bruingekaft boek lenen bij de koster in de keuken. Eentje! Hij betrapte je als je een boek snel uitlas en een ander kwam halen. Mocht niet. Een was meer dan genoeg.
Wat deed ik in die tijd? Me vervelen, veronderstel ik. Zelfs toen ik nog niet wist dat boeken voor mij een essentiële levensvoorwaarde waren, wist ik wel dat dit niet het echte leven kon zijn. Ik zat mijn tijd uit. Tot mijn tiende. Toen kreeg ik met sinterklaas een sprookjesboek: De mooiste sprookjes. Het kostte wel tien gulden. Met een rood hoofd van opwinding ben ik in de onverwarmde voorkamer gaan zitten lezen. Eerst geroken en toen voorzichtig de ene bladzijde na de andere in me opgezogen. Het boek verhinderde dat je je benen over elkaar kon doen, zo zwaar was het. Het dwong een eerbiedige leeshouding af.
Het was zo dik dat ik het niet in één dag uit kon lezen. Ik mocht ook niet de hele dag lezen. Maar de hele week was er de gedachte aan dat boek. Dat het er was en dat het niet terug hoefde. Dat ik het ook twee keer kon lezen. Of drie. Ik bewaarde het op een stoel, op een fauteuil in die koude kamer. Daar kwam namelijk niemand. Het lag recht op die stoel, precies in het midden. Als ik binnenkwam, zag ik het daar liggen. Meteen lezen hoefde niet. Kijken alleen was ook al prachtig.