Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
‘Schop de kinderen een geweten’Ga naar voetnoot1
| |
Geen valse romantiekUit de uitspraak in het Eva-interview valt een voorkeur voor een bepaald soort jeugdboeken af te leiden. Maar aanvankelijk (dat is nu niet meer voor te stellen) was Diekmann helemaal niet van plán een schrijfster van jeugdboeken te worden. Op haar veertiende las ze Vestdijk en Huxley en pas na de oorlog, toen ze om zo te zeggen de volwassen literatuur al achter de rug had, kreeg ze de | |
[pagina 115]
| |
eerste echte jeugdboeken in handen. Daar werd toen de (vernieuwer) Miep Diekmann geboren, zoals we die nog steeds kennen, want ze ergerde zich ongelooflijk aan die boeken, omdat ‘het essentiële’ er niet in stond. Wat was dan dat essentiële? Haar eerste ontdekking was, zoals ze het noemt ‘de rottigheid van meisjesboeken’ (ik citeer uit een interview met collega-auteur Gerti Evenhuis): ‘Rottige boeken, omdat een meisje dat alleen maar zoete meisjesromans leest, waarin alles goed afloopt met de hoofdpersoon en er gelukkig getrouwd wordt (met een rijke man met een sportauto) ontdekken zal dat de praktijk heel anders is: voor haar niet zo'n rijke man waar ze door die boeken van droomde, maar een puber met puistjes en een bromfiets op afbetaling en inwoning bij de ouders.’ Dus weg met de mooie meiden, de stoere jongens en de eeuwigdurende zoenen. Nog een aardige uitspraak van Diekmann, min of meer over hetzelfde onderwerp, tegenover Fred de Swert: ‘Ja, ja, jongens die 10 bladzijden lang een prachtige monoloog houden en dan een zoen geven bijvoorbeeld. Ik kende vanaf mijn dertiende alleen maar jongens, die snel wisten hoe ze in je bloesje moesten komen.’
Die valse romantiek wilde ze dus niet, maar de werkelijkheid. Níet de overtrokken helden, maar mensen zoals zij ze had leren kennen. Níet het kille gevoelsarme leven, dat in Nederland voor keurig en beschaafd doorgaat, wilde ze beschrijven, maar het felle en emotionele leven, dat ze op de Antillen had leren ervaren als een bevrijding uit de verstarring. Het kernwoord is derhalve realiteit. Het gaat bij haar om het schrijven vanuit een betrokkenheid met die realiteit, maar tegelijkertijd is er het besef dat dat geen eenvoudige opgave is: ‘Geëngageerd schrijven is moeilijk, juist omdat je zo gauw tendentieus gaat schrijven. Tenslotte heeft de schrijver ook maar één visie op de gebeurtenissen en haast onbewust wil hij die doordrukken. Ik tracht enkel informatie te geven in mijn boeken. Ik ben geen idealiste, ik ben een realiste. Ik schrijf sociologisch.’ Eigenlijk doet ze zichzelf met zo'n uitspraak te kort, alsof haar boeken niet meer zijn dan louter informatie. In De druiven zijn zoetGa naar voetnoot2 omschrijft ze de functie van jeugdliteratuur zodanig dat haar eigen werk meer recht wordt gedaan: ‘leeskritisch maken, zodat het kind nu al voor later toegang leert krijgen tot de wereldliteratuur; en tevens via deze leeskritische scholing leefkritisch aan de hand van een ontmoeting met boekfiguren, die weten te verwoorden wat in hemzelf, de jonge lezer nog onverklaarbaar leeft.’ Nog altijd een schitterende uitspraak, die elke leraar Nederlands in zijn literatuuronderwijs eigenlijk tot de zijne zou moeten maken. | |
[pagina 116]
| |
Actuele relevantieDe boeken welke ik het meest de moeite waard vindt en die welke de poëtica van Diekmann representeren, vallen, niet toevallig natuurlijk, samen. Marijn bij de lorredraaiers bijvoorbeeld sluit naadloos aan bij haar opvattingen. In De hele Bibelebontse berg noem ik dit boek als voorbeeldig in een bepaald opzicht. Weliswaar betreft het hier een historische roman, maar het is tegelijkertijd meer dan dat, het bezit ook wat ik daar noem ‘actuele relevantie’. Diekmann laat aan het daadwerkelijke verhaal een soort inleiding voorafgaan, waarin die ‘actuele relevantie’ verwoord wordt: ‘Is de slavernij nu zo belangrijk in onze tijd dat een schrijver er 20 jaar van zijn leven aan besteedt en nog eens 2 speciale studiejaren (zoals ik) om er achter te komen wat de achtergronden van de slavernij zijn? Hoe precies slaven en meesters tegenover elkaar stonden? Het ís belangrijk, juist in onze tijd met zijn rassendiscriminatie. Om daar een eind aan te maken moet je allereerst weten hoe zo'n situatie gegroeid is en met welke verouderde opvattingen we vaak opgescheept zitten.’ Met dit boek is Diekmann niet in goede bedoelingen blijven steken, met Marijn betoont zij zich nog steeds de beste schrijfster onder de moderne auteurs van historische jeugdboeken. Het boek vertelt de geschiedenis van Marijn, die als slavenarts zijn eiland Curaçao ontvlucht, zijn uitzichtloze liefde voor Knikkertje, het verhaal is soms schokkend (bijvoorbeeld het overboord springen van Knikkertje, als ze opnieuw verkracht dreigt te worden. Ze beslist dan wel over haar eigen leven en dood, maar een andere beslissing is haar nauwelijks gegeven), vaak ontroerend. Het verhaal is in mijn geheugen gegrift, en dat is niet alleen te danken aan de inhoud, de gebeurtenissen, maar ook aan de stijl en compositie. Vergelijk in dit verband de symbolisch geladen slotzinnen: ‘Een stad met sterke muren, met vestingen en geschut. Daarboven een fiere vlag, die alleen maar waaien kon zoals de heersende wind hem opjoeg.’ Historische realiteit en actuele realiteit gaan in dit boek om zo te zeggen een verbond aan, een prestatie van formaat. | |
VoortrekkersrolVan een andere orde is de realiteit in De dagen van olim (1971), een boek dat in het Schrijversprentenboek over Diekmann, Ogen in je achterhoofd een grote rol krijgt toebedeeld, ook natuurlijk vanwege het autobiografische karakter van de desbetreffende roman, maar evenzeer, mag ik aannemen, omdat dit werk in literair en literair-historisch opzicht een voortrekkersrol kan worden toegekend. In feite is het een typisch grensverkeerboek, een boek, waarvan je niet onmiddellijk kunt vaststellen of het nu om een jeugdboek of om een boek voor volwassenen gaat. Tegenwoordig verschijnen er met een zekere regelmaat | |
[pagina 117]
| |
dergelijke boeken, maar in die periode, begin jaren zeventig, was dat niet het geval. Ook in een ander opzicht verlegt dit indringende en aangrijpende boek grenzen. Is De dagen van olim een meisjesboek? Jossie Walther, een meisje speelt immers de hoofdrol. Volgens Aukje Holtrop is het absoluut géén meisjesboek, omdat het met geen mogelijkheid te verbinden is met het archetypische meisjesboek en zijn ‘vrolijkheid, optimisme, veiligheid, warme gezinnen en gezellige vriendinnenclubs’ (terzijde zij opgemerkt dat ín het boek zelf dit soort meisjesboeken onderuit wordt gehaald: ‘Zo'n stom verhaal met allemaal van die keurige meisjes, die zich keurig naar een verloving sloofden met een in-keurige jongen. En intussen maar ouwehoeren over de hogere zaken des levens. Nooit iets over jongens, die in je bloesje grabbelden; over aangewaaide ooms met hun handen onder je rokken; over het vriendje van je moeder dat een kind maakte bij de meid’). Maar misschien is het ook weer wél een meisjesboek, als je Jos Walther beschouwt als een model: Jossie Walther als het intelligente meisje, zich bewust van ongelijke behandeling, die vrouwen en mannen krijgen in de maatschappij, zich bewust van de racistische tendensen in de wereld waarin ze leeft (Curaçao); ze verzet zich tegen de volwassenenwereld, waarin deze tegenstellingen gewoon en acceptabel lijken. Hoe het ook zij, het is zeer waar wat Aukje Holtrop over dit boek opmerkt: ‘Een jeugdboek dus (...), dat ook jongens met genoegen kunnen lezen, al zou alleen het feit van een vrouwelijke hoofdpersoon wel eens afstotend kunnen werken. En dat is jammer voor die jongens, want De dagen van olim is een prachtig, helder geschreven boek dat bovendien heel mooi in elkaar steekt.’ Aan dit boek wordt ook duidelijk, wat Diekmann bedoelde, toen ze zei dat ze ‘sociologisch’ schreef, maar altijd, net als bij Marijn bij de lorredraaiers, met oog voor het literaire karakter dat het verhaal óók dient te bezitten: oog dus voor de compositie (het boek kent een opmerkelijke structuur), oog voor de stijl, de psychologie van de karakters en de diepgang van diezelfde karakters. | |
VitaliteitEen derde boek dat een plaatsje in mijn Diekmann-pantheon verdient, is Total Loss, weet je wel (1973), een boek dat het in de kritiek nogal zwaar te verduren kreeg, omdat er te veel problemen in het boek ‘gepropt’ zouden zijn. Om twee redenen. Enerzijds omdat ik het een typisch Diekmann-boek vind, met de vitaliteit, die toch wel een wezenskenmerk van haar genoemd mag worden (kijk maar naar de voorkant en naar de inhoudsopgave), ook met talloze geestige uitspraken, zoals deze van Lola, één van de figuren, die volgens mij Diekmann zelf representeren (als een soort spreekbuis van de auteur fungeren dus): ‘Als U niets te | |
[pagina 118]
| |
doen heeft, doe het dan niet hier.’ Dit adagium is uiteraard vooral bedoeld voor die ‘hippies’, die niet de handen uit de mouwen wensen te steken. Anderzijds is het boek vooral jeugdliterairhistorisch van belang, omdat er uit af te lezen valt welke maatschappelijke c.q. politieke problemen er in die tijd centraal stonden, maar vooral welke van die problemen een auteur onder de aandacht van de jeugd wenste te brengen. Opnieuw roept een dergelijke beschouwing de door Diekmann geijkte term ‘sociologisch’ op. Tenslotte heb ik Wiele, wiele, stap (1977) en Stappe, stappe step (1979) met groot plezier (en tot groot genoegen van mijn kinderen, maar misschien hangt het een met het ander samen) voorgelezen. En ik zal bepaald niet de enige ouder geweest zijn, hele generaties kinderen hebben via deze twee bundels kennis gemaakt met wat je wel degelijk Poëzie (met een hoofdletter) zou kunnen noemen:
een twee hop
de roltrap op
allemaal benen
allemaal tenen
allemaal tassen
en nu oppassen
een reus van een stap,
dag roltrap
En Miep Diekmann blijft de sociologe Diekmann, ook in deze gedichten voor de allerkleinsten, want in Stappe, stappe, step komen we dit gedichtje tegen (vergezeld van de prachtige tekeningen van The Tjong King. Ook visueel waren deze boeken een lust voor het oog):
Kijk dáár!
Een anderskindje
met anders haar
Niet kijken!
'k kijk wel!
een anders kindje
met anders vel
| |
[pagina 119]
| |
dag, kindje, mag ik even voelen
en hier, voel jij ook maar bij mij
van kriebel, krullen-kriel, krioelen.
zijn we nou vriendjes, ik en jij.
samen steppen opzij
opzij
Misschien is mijn bewondering voor haar persoonlijkheid en haar werk wel hierin gelegen, dat Diekmann, of het nu voor de allerkleinsten was of voor de wat oudere jeugd, heel haar literaire loopbaan is blijven proberen, om een bekende uitspraak van Louis Paul Boon uit Mijn kleine oorlog te variëren, haar kleine en grote lezers ‘een geweten te schoppen’. En dat alles op literaire wijze. De hulde die haar via tentoonstelling en schrijversprentenboek gebracht wordt, is dan ook een zeer verdiende hulde. | |
Literatuur‘De Cassandra van de jeugdliteratuur’. In: Eva 16-3-1971 (anon.); Gertie Evenhuis, Provinciale Zeeuwse Courant 8-11-1964; De hele Bibelebontse berg, onder redactie van Nettie Heimeriks en Willem van Toorn, Amsterdam 1989; Fred de Swert, ‘In gesprek met Miep Diekmann’, In: Leven en werk van Miep Diekmann. Lier 1976. |
|