Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groot Gelijk, klein gelijkIn Antwerpen ontmoetten ze elkaar, de jeugdboekenrecensenten uit Noord- en Zuid-Nederland. Op 7 november 1998 in 't Paleis. Marita Vermeulen en Joke Linders gaven er ieder een kort overzicht van de stand van zaken in de jeugdliteraire kritiek sinds de Tweede Wereldoorlog. Joke van Leeuwen vertelde wat kritiek voor een auteur kan betekenen. Bregje Boonstra en Annemie Leysen deden een boekje open over de praktijk van de kinderboekenkritiek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zorgenkind met groeiproblemen?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle opvoeders helpen om deze positieve taak te volbrengen. Wij allen moeten ervan overtuigd zijn dat het goede en schone boek voor de jeugd een uitgelezen middel is om “de wereldse geest van oppervlakkigheid en zucht naar zingenot” te bekampen. Een goed en schoon jeugdboek is als een tweede engelbewaarder. Het is een vriend die nimmer de jeugd verraadt. Het is een gelegenheid van bezinning, van gemoedsvorming, van edele ontspanning, van echt kunstgenot.’ Er bestond geen twijfel over, het schone jeugdboek moest dienen om jongeren op te voeden tot brave, katholieke mannen en vrouwen, die binnen die hoeksteen van de samenleving, het gezin, hun voorafbepaalde rol zonder enig voorbehoud zouden gaan innemen. Om mogelijke misverstanden te voorkomen plaatste men bij de recensie symbolen zoals een + voor ‘in katholieke geest geschreven’, een K voor ‘kommunistisch’, een N voor ‘storend neutraal’ enzovoort. Een boek bestempeld als storend neutraal kwam niet op de advieslijsten van de rooms-katholieken. En op die lijsten baseerden nogal wat mensen zich.Ga naar voetnoot1 De pedagogische en religieuze visie bleek onomwonden uit zinnen als: ‘Uit dit boek spreekt veel idealisme, veel goedheid en naastenliefde’, ‘Opvoedend en bekoorlijk werk’, of ‘Het boeit van het begin tot het einde omdat het in een bevattelijke, onberispelijke taal direct de ridderlijke snaar van het jongensgemoed doet trillen’. Een serie als De vijf van Enid Blyton achtte men pedagogisch niet verantwoord vanwege ‘het al te jongensachtige gedrag van de meisjes’ en ‘de ongehoorzaamheid die telkens de basis vormt voor het latere succes’. Bij Gideons reizen van An Rutgers van der Loeff plaatste men kanttekeningen bij het ontbreken van verwijzingen naar God, maar: ‘Toch willen wij het boek ter lezing aanbeveling omdat onze katholieke kinderen moeten weten dat er mensen zijn zonder God die toch van goede wil zijn.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren zeventig: Nieuwe problematiek aan de kaakIn de jaren zeventig was het verouderde maatschappijbeeld dat uit de bestaande kinder- en jeugdliteratuur naar voren kwam, plots onderhevig aan scherpe kritiek. Tot op dat moment had men in het kinderboek alle kommer en kwel geweerd die eigen is aan het leven van alledag. Het kinderboek was ‘van het echte leven vervreemd’.Ga naar voetnoot2. Geleidelijk werden de maatschappelijke verschuivingen die zich voordeden in de jaren zestig en zeventig echter weerspiegeld in de jeugdliteratuur. Eerst in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertaalde producties en later aarzelend ook in Vlaamse uitgaven. Eindelijk vond het kind de wereld waar het dagelijks mee geconfronteerd werd terug in zijn lectuur. Het geëngageerde kinderboek was geboren. Was daarmee de tijd van de pedagogische benadering van het jeugdboek voorbij? Welnee, de beoordelingscriteria verlegden zich enkel van de religieus geïnspireerde invalshoek naar de ideologische en maatschappijkritische. Al dient gezegd dat men warempel ook al eens van verhaalopbouw, taal en stijl gewaagde. Wie in 1973 nog klaagde over dat ‘bloedarmoedige Vlaamse jeugdboek’Ga naar voetnoot3, dat geen problemen kende, kwam korte tijd later loftuitingen te kort bij het verschijnen van De boodschap van de onzichtbare van Cyriel Verleyen. ‘Dit boek is een gebeurtenis. Niet alleen omdat heteen prachtig staaltje is van literaire techniek (flashbacks, inlassen van krantenberichten) maar vooral omdat het een nieuwe problematiek aan de kaak stelt’, vond Fred de SwertGa naar voetnoot4. Zijn woorden werden in andere bladen vaak in min of meer dezelfde bewoordingen herhaald. De enige wanklank tussen al dat gejubel kwam van Eric Hulsens: ‘Literair-technisch gezien ben je in de jeugdliteratuur kennelijk al revolutionair als je het aandurft flashbacks en inwendige monoloog te gebruiken, en als je wat gefingeerde krantenberichten, telegrammen en brieven in je verhaal inlast. De conclusie die daaruit moet getrokken worden is, dat de jeugdliteratuur in literair-technisch opzicht achterlijk is.’Ga naar voetnoot5 De stemmen van De Swert en Hulsens brachten eindelijk leven in de brouwerij. Daardoor nam de belangstelling voor jeugdliteratuur in de pers gaandeweg toe. Of men het nu eens of oneens was met Hulsens, zijn scherpe formuleringen daagden critici en recensenten uit om stelling te nemen om hun gelijk met steviger argumenten te ondersteunen. Er werd niet alleen nagedacht over jeugd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boeken, men boog zich ook over het verschijnsel jeugdliteratuur en stelde zich vragen over de beoordeling ervan. In wezen had men in dat opzicht sinds de jaren vijftig niet zoveel vooruitgang geboekt, alleen de terminologie was aangepast. Men had het over algemeen-menselijke verhalen, over de humane bekommernis van de auteur, over persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp. De jeugdliteratuur werd sterker dan ooit benaderd vanuit pedagogisch standpunt en uitspraken over de intrinsieke kwaliteiten van het boek werden er niet minder schimmig op. Had dat iets te maken met het feit dat op dat ogenblik vooral mensen uit het onderwijs aandacht hadden voor het jeugdboek? Met de volgende uitspraak in Humo (1976) bracht Hulsens Vlaanderen in beroering: ‘De gemiddelde Vlaamse jeugdschrijver is 52, onderwijzer en bewusteloos.’ En hij vervolgde: ‘Ik vind dat een recensent iemand is die beroepshalve aanstoot moet nemen aan wansmaak en onbenulligheid, mufheid en gezeur, geklungel en conservatisme. Er wordt in onze jeugdboekenkritiek veel te veel vergoelijkt, er worden teveel schouderklopjes uitgedeeld. Een criticus moet er toe bijdragen dat de literatuur in leven blijft, dat ze niet verstikt onder lintjes en complimenten. Als de toestand ernstig is, zoals bij ons, dan moet er met het mes gewerkt worden.’ Vloeide de golf van verontwaardiging die op dit interview volgde misschien voort uit de wetenschap dat slechts een zeldzaam jeugdboek het literair-esthetische dissectiemes van Hulsens zou overleven? Intussen vormde de toenemende belangstelling voor jeugdliteratuur de aanzet tot nieuwe initiatieven. Naar aanleiding van de nieuwe problematiek die in jeugdboeken aan de orde kwam, werd tijdens een congres van Pax Christussen over vredesopvoeding in Vlaanderen de Alternatieve werkgroep jeugdliteratuur Zozo opgericht (1975). Bedoeling was om de ideologie-overdracht in jeugdboeken kritisch te evalueren. Het eerste nummer van Zozo verscheen in 1976. Gaandeweg muteerde het probleemboek tot een heus kommer- en kwelboek. De belangstelling ervoor begon te tanen, de kritiek nam toe. En met het wegdeemsteren van het probleemboek leek ook de rol van Zozo uitgespeeld, in 1981 verscheen het laatste nummer. Op initiatief van De Swert verscheen in 1976 het eerste nummer van Refleks waarin visies op jeugdliteratuur naar voren werden gebracht, vaak via uitgebreide boekbesprekingen. Maar ook dit initiatief was geen lang leven beschoren, het laatste nummer verscheen in 1984. Toch leek eind jaren zeventig de benadering van het jeugdboek aan een vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wassenwordingsproces toe. In 1976 werd het Nationaal centrum voor Jeugdliteratuur gesticht, dat zich vooral in de jaren tachtig profileerde als een promotor van het betere kinderboek. In 1978 kwam jeugdliteratuur voor het eerst aan bod op de universiteit. En dat leverde uiteindelijk een nieuwe lichting recensenten op die het jeugdboek op een wetenschappelijke manier begonnen te benaderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren tachtig: Te veel voor volwassenenIn de jaren tachtig nam de beroering in de Vlaamse jeugdboekenwereld sterk af. De Swert was overleden en Hulsens stopte ermee, de kritiek verstomde. Nochtans hadden de jeugdboekenrubrieken inmiddels een vaste stek verworven in dag- en weekbladen. Een van de belangrijkste jeugdboekenrecensenten uit die tijd omschreef zichzelf als ‘iemand die probeert om mensen aan te sporen om kinder- en jeugdboeken te kopen of in de bib te ontlenen’,Ga naar voetnoot6 daartoe recenseerde ze haast uitsluitend boeken die ze de moeite waard vond. Dat recensenten, met uitzondering van een aantal vakbladen, enkel recenseren wat volgens hen de moeite waard is, laat natuurlijk weinig ruimte voor verrassingen, laat staan voor controverse. Anderzijds is het de vraag of het zin heeft om kostbare ruimte te besteden aan minderwaardige boeken. En als je bezig bent mensen aan te sporen om kinder- en jeugdboeken te kopen of te ontlenen, doe je dat dan als criticus of als leesbevorderaar? Of alle twee tegelijk? En is dat niet verwarrend, de verschillende uitgangspunten in acht genomen? Het is ook opvallend dat wat de selectie betreft nogal op veilig wordt gespeeld: er komen veelal boeken van gevestigde waarden en bekroonde boeken aan bod. Is dat de reden waarom Pitjemoer (1982) van Henri van Daele pas enige weerklank vond in de Vlaamse pers nadat het in Nederland de Bruna-jeugdboekenprijs had gekregen? Pitjemoer vormde nochtans in meer opzichten een belangrijk keerpunt in de Vlaamse jeugdliteratuur. Net op het moment dat critici genoeg begonnen te krijgen van het probleemboek kwam Van Daele met een kinderboek over zijn jeugdervaringen dat ook literair interessant was. De recensies die na de uitreiking van de Bruna-jeugdboekenprijs verschenen, bestonden vaak grotendeels uit een uitgebreide inhoudsparafrase met enig commentaar daarop, terwijl men opvallend zuinig was op literaire criteria. Men sprak van een prachtig boek, van een auteur die kon schrijven, van een hoofdfiguur die kinderen veel te zeggen heeft, van een ongewoon verhaal... Waren de gangbare criteria misschien ontoereikend om dit boek te karakteriseren? Pitjemoer werd indertijd overigens bekroond met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur en bijzonder was dat de jury misschien voor het eerst expliciet literair-esthetische criteria hanteerde. Mag het verwonderen dat na decennialang gekrakeel of we onze jeugd mochten blootstellen aan boeken met een volwassen problematiek of aan boeken voor volwassenen, naar aanleiding van dit boek voor het eerst de opmerking klonk: ‘Het lijkt ons iets te veel een kinderboek voor volwassenen?’Ga naar voetnoot7 Eind jaren tachtig treedt er met de opkomst van de literaire jeugdroman een verschuiving op in de evaluatie van kinder- en jeugdboeken. Vooral in de vakbladen worden de romans van Aidan Chambers, Cynthia Voigt en Hadley Irwin geprezen om hun benadering van de thematiek, de vorm, de stijl, de taalrijkdom. Niet alleen werd het kinderboek volwassener, gaandeweg ging men ook in de beoordeling ervan volwassen criteria hanteren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jaren negentig: gewoon een goed boekIn de jaren negentig zet de opkomst van de literaire jeugd- en adolescentenroman zich door en deze trend wordt in dag-, week- en vakbladen overwegend positief onthaald. De Vlaamse groten (onder wie Anne Provoost, Bart Moeyaert, Jan Simoen, Willy van Doorselaer enEd Franck) komen in de media uitvoerig aan bod, vaak in goed uitgebalanceerde kritische evaluaties en interviews. Opvallend is de heterogene kwaliteit van de overige recensies, zelfs voor eenzelfde krant of blad hanteren verschillende recensenten verschillende criteria. Vooral wat kleuter- en kinderboeken betreft, beperkt men zich niet zelden tot het voorstellen van een aantal titels aan de hand van een beknopte inhoudsparafrase. Bij het doornemen van het literaire katern van een krant krijg je soms de indruk dat de besprekingen van kleuter- en kinderboeken qua taal, stijl en toon op een ander publiek zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afgestemd dan de overige teksten. En alweer rijst de vraag: stelt men zich hier op als leesbevorderaar of als criticus? Net zoals in de jaren tachtig wordt wat de keuze betreft vaak op veilig gespeeld. Een stap naar het onbekende kan soms tot verrassingen leiden. Over Ik heet Kasper, de debuutroman van Willy van Doorselaer, lezen we in een krantenrecensie: ‘Hoe zwierig en grappig de schrijver ook zijn pen hanteert, als hij geen stevig verhaal heeft, gaat de lol er gauw af. En dat is bij Ik heet Kasper eigenlijk wel het geval.’ Het boek werd overal elders met veel gejubel onthaald, zodat even later in diezelfde krant een nieuwe recensie verscheen waarin het boek ‘ongewoon’ werd gevonden ‘vanwege de ongegeneerde vermenging van realistische psychologie en fantasie. [...] Dit is niet zozeer een jeugdboek, maar gewoon een goed boek.’ Bij de verschijning van Van Doorselaers volgende boek gewaagde men zelfs van de schrijver van het ‘meesterwerk’ Ik heet Kasper.Ga naar voetnoot8 De voorkeur in kranten en tijdschriften voor het evalueren van het betere jeugdboek geeft een wat vertekend beeld van de actuele productie. Ook al omdat een nieuw boek zelden wordt gekaderd binnen het werk van de auteur of binnen een bepaald genre (met uitzondering van onder meer Leesidee jeugdliteratuur en aparte brochures als de VWS-Cahiers). Zo wekten de afzonderlijke recensies met veel aandacht voor prijsbeesten anno 1998 de indruk dat er enkel reden was tot gejubel op het Vlaamse jeugdboekenfront. Dat optimisme werd gerelativeerd door het overzichtsstuk van Annemie Leysen in de Morgen. Onder de kop ‘Zorgenkind weigert te groeien’ geeft ze een gefundeerde stand van zaken en ze besluit: ‘Een goed boek - voor wie dan ook bedoeld - ontstaat, dacht ik, uit dwingende noodzaak, uit de dringende behoefte aan het vertellen van een verhaal. Dat dringende en dwingende, of die authentieke klank voel je maar zelden achter de vaak verkrampte humor, de voorspelbare banaliteit, de belerende betutteling, de geforceerde samenzweerderigheid, de bedroevende taal- en stijlarmoede en de veelbeproefde vertelstrategieën die - samen of afzonderlijk - het handelsmerk blijven van een groot deel van de Vlaamse jeugdliteratuur. Over dat andere part wil ik met graagte meejuichen. Over die keurgroep van schitterende, volwaardige jeugdboekenauteurs, die onze kleuren verdedigt.’Ga naar voetnoot9 Jaar na jaar klinkt de vraag steeds luider of een kinderboek op basis van literaire normen moet worden beoordeeld of op basis van de inhoud, de boodschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en sterker nog de voorkeuren van de jonge lezer? Verwant daaraan lijkt de uitroep ‘Jeugdboek voor volwassenen’. Als we even terugblikken op de afgelopen vijf decennia dan hebben recensenten het kind beschermd tegen onder meer het storend neutrale jeugdboek, het probleemloze jeugdboek, het probleemvolle jeugdboek. Gaan we de jonge lezer vanaf nu beschermen tegen literatuur? Is jeugdboekenkritiek bij tijd en wijle niet ook een zorgenkind met groeiproblemen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vier momenten in de beoordeling van het kinderboek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaande uit D.L. Daalder, Margreet Bruijn, pater H. Helmer, Han G. Hoekstra en Anne de Vries sr. is ‘vanwege het grote elan waarmee het boek geschreven is’ én vanwege de opbouwende gedachten daarin bereid haar ‘de verschillende slordigheden in woordkeus en zinsbouw’ te vergeven. Deze bekroning stond geheel in lijn met de oprichting van Kris Kras, een literair verantwoord tijdschrift voor kinderen, opgericht door mensen die de belangen van het kind wilden behartigen en ze om die reden uitsluitend goede en mooie verhalen in handen wilde geven. Zelfs Annie M.G. Schmidt, het boegbeeld van Hollandse recalcitrantie, die alleen al op grond van haar eigen ervaringen wars was van moralistische boeken, pleit in Van schuitje varen tot Van Schendel voor het voorlezen (door de ouders) van verhalen waar kinderen voor het leven wat aan hebben: Alice in Wonderland bijvoorbeeld, Winnie de Poeh of De avonturen van Robinson Crusoë. De eerlijkheid gebiedt daaraan toe te voegen dat Schmidt kinderen ook ruimte biedt zelf uit te zoeken wat ze willen lezen. Curieus is ook de receptie van wat zij in 1954 publiceerde: De groeten van Jip en Janneke en haar vijfde bundel met kinderversjes, De lapjeskat. Haar eigen krant, Het Parool schreef: ‘Over deze boekjes hoef ik u niets meer te vertellen want de versjes en verhaaltjes die er in staan hebt u elke zaterdagavond met nimmer verminderend genoegen in PS Kind kunnen lezen.’ Meer een uiting van nauwelijks verholen trots op het eigen blad dan een beoordeling van het werk van Schmidt. De Provinciaalse Zeeuwse Courant is iets uitgebreider maar ziet niet zo veel in het genre. De recensent vindt de gedichtjes ‘leutig, zangerig, bont van onderwerp en dwaas van situatie’. De overwegend morele kritiek op Rutgers van der Loeff en de schrale opmerkingen over Schmidt illustreren dat de kritiek als ‘een tot oordelen bevoegde instantie’ in 1954 nog behoorlijk in zijn kinderschoenen stond. Als er al herkenbare criteria gehanteerd werden, dan waren die voornamelijk gericht op de effecten die een boek kon hebben op ‘het publiek’. Dat wijst op een pragmatische poëtica, een opvatting over literatuur waarin het publiek, casu quo de lezer het belangrijkste is.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1972: ‘Jip en Janneke wonen in Peyton Place’Ga naar voetnoot4Een kleine twintig jaar later zitten we midden in het tijdperk van de werkgroepen die kinderboeken vanuit een andere, veelal maatschappijkritische, sociaal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geëngageerde of feministische hoek willen bekijken.Ga naar voetnoot5 Hun publicaties, met even opruiende als spraakmakende kreten als ‘Negers dragen nog steeds rokjes in meeste kinderboeken’ of ‘Moeder haalt de mand met kapotte kousen maar weer eens voor de dag’Ga naar voetnoot6 vormen de opmaat voor een reeks van boekjes en brochures waarin kinderboeken worden afgerekend op hun inhoud.Ga naar voetnoot7 Die inhoud zou namelijk moeten aansluiten op de werkelijkheid zoals die buiten het boek is (de zogenaamde mimetische poëtica).Ga naar voetnoot8 Hoewel de verschillende werkgroepenonderling andere accenten aanbrengen in de mate waarin kinderboeken inzicht moeten bieden in of voorbereiden op de realiteit van het leven vormt dit voor ieder van die werkgroepen een belangrijk criterium. Kinderen mogen niet langer opgesloten blijven in de aparte kinderwereld waarin ze sinds de Verlichting vertoeven. Ze dienen opgevoed te worden tot mondige mensen die voor zichzelf op kunnen komen; elke ongelijkheid tussen kinderen en volwassenen achten de werkgroepen taboe. Om die reden moeten kinderen geconfronteerd worden met alle denkbare vormen van informatie en gedrag. Zij hebben recht op een opvoeding waarin zij hun eigen persoonlijkheid kunnen vormen en als gelijkwaardig aan volwassenen worden behandeld.Ga naar voetnoot9 Mooie, positieve doelstellin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen (tenminste als je dit soort emancipatie belangrijk vindt), waarin de vraag in hoeverre het publiek via deze boeken kennis kon krijgen van de werkelijkheid nog altijd meespeelt. Je zou dus kunnen zeggen dat de kritiek van de jaren zeventig opereerde op het raakvlak van een mimetische en een pragmatische poëtica.
Een aardige illustratie van deze combinatie van wat het publiek in de ogen van de recensent nodig heeft en de beoordeling van het realistische karakter van het beeld van de samenleving biedt de brief die Jetta van Leeuwen, een overigens onbekende grootheid, op 15 januari 1972 in Vrij Nederland gepubliceerd weet te krijgen. In die brief verklaart zij Jip en Janneke ‘dood’ en ‘achterhaald’ omdat de schrijfster het tweetal De Waarheid (met hoofdletters vanwege de ernst van het verwijt en omdat Jetta van Leeuwen de enige is die Die Waarheid kent) omtrent seks, scheidingen, ruzies, driehoeksverhoudingen, homofilie en nog meer van dat soort zaken onthouden zou hebben. ‘Als Jip en Janneke groot zijn, wonen ze in Peyton Place’, schreef Van Leeuwen. Met haar even geestige als doeltreffende reactie weet Schmidt deze poging tot revolutie de kop in te drukken. ‘Zolang kinderen er plezier aan beleven, zijn ze niet dood. En duizenden kinderen beleven er plezier aan, samen met hun ouders. Omdat ze er nog altijd herkenning in vinden, geruststelling, grapjes, avontuurtjes.’ Een paar maanden later wordt haar eigen Pluk van de Petteflet bekroond met een Zilveren Griffel. (De twee Gouden Griffels van dat jaar gaan naar De kleine kapitein van Paul Biegel en De koning van Katoren van Jan Terlouw). Alle gezaghebbende kinderboekencritici van die tijd - Miep Diekmann, Mischa de Vreede, Jonneke Krans en Wim Hora Adema - reageren onmiddellijk, enthousiast en in redelijk uitgebreide stukken. In die zin is er dus het een en ander veranderd ten opzichte van 1954. Men prijst het fantasierijke karakter van het boek, de humor ervan, de overtuigende tekening van de verschillende personages, het aansluiten bij de kinderlijke geest, het terloops inspelen op eigentijdse zaken als flatneurose, de dreigende uitsterving van diersoorten, druggebruik en nog veel meer. Het boek maakt wel duidelijk, zo betogen de recensenten, hoezeer Schmidt ‘bij de tijd’ is gebleven. Alleen Jan Willem Hofstra die normaal nooit over kinderboeken schrijft, denkt daar anders over. In zijn ogen is Pluk van de Petteflet ‘het summum van establishment-lectuur-voor jongedametjes-en-jongeheertjes’. De verheerlijking van de welvaartsstaat in dit werkje vindt hij belachelijk. Pluk zelf is onuitstaanbaar vervelend, zo betoogt hij: ‘een alles-beterwetende, alles-beter-doende, slimme en handige industrieel in den dop’, ‘een vervelend jongetje dat zich alles kan permitteren’ en alles en iedereen naar zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hand zet. De afwijkende mening van Hofstra mag dan komisch zijn en geen enkele invloed hebben gehad op het succes van het boek, hij berust in principe op dezelfde uitgangspunten die de beoordelaars van Pluk, maar ook de werkgroepen in overwegende mate gehanteerd hebben: de mate waarin het gegeven beeld van de werkelijkheid hen beviel. Een mimetisch uitgangspunt dus waarin slechts ruimte is voor hier en daar een toefje vorm, speelse taal, opbouw of fantasie. Dus ondanks of misschien wel dankzij de culturele en seksuele revolutie van de jaren zestig wordt Pluk van de Petteflet aan het begin van de jaren zeventig nog vrijwel uitsluitend beoordeeld op inhoudelijke aspecten, dat wil zeggen op de mate waarin het boek de werkelijkheid weerspiegelt. De werkelijkheid zoals de beoordelaars die bij voorkeur zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1985: ‘Een bijzonder mooi opgebouwd verhaal’In 1984 verschijnt Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom en The Tjong Khing, een boek dat de Nederlandse kinderboekenwereld in beweging zet. De recensenten prijzen het om de gelaagde structuur, de knappe verweving van de verschillende verhaallijnen, het realistische karakter (kinderen gaan wel eens dood en het leven is niet altijd een pretje), de glanzende taal en geslaagde combinatie van fantasie en werkelijkheid. De Griffel- én de Penseeljury gaan mee in dat enthousiasme en belonen het boek met een Gouden Griffel en een Gouden Penseel. Het juryrapport zag het verhaal als een geslaagde compilatie van een queeste naar de zin van het leven, een sprookje vol wonderlijke figuren, een toneelstuk van poppenkastpoppen, en een epos waarin allerlei archetypen spelen. Ze schrijft: ‘Een bijzonder mooi opgebouwd verhaal' dat door thema en verteltechniek alles in zich heeft om een klassiek boek te worden.’Ga naar voetnoot10 Vijftien jaar later zal Harry Bekkering dit oordeel exemplarisch noemen voor het moment waarop maatschappelijke en ethische normen niet langer doorslaggevend zijn, maar ook stijl, structuur, woordkeus, beeldspraak en de allusies naar andere schrijvers en werken een rol gaan spelen bij de beoordeling van het kinderboek.Ga naar voetnoot11 Deze laatste criteria worden vaak ‘literair’ genoemd, hoewel ze in feite slechts deel uitmaken van één van de vier manieren om literatuur te benaderen: de objectieve of autonomistische poëtica. In deze opvatting over literatuur wordt het werk (zoveel mogelijk) geïsoleerd van referentiële aspecten en beoordeeld op intrinsieke kwaliteiten, dat wil zeggen op die kwaliteiten die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenhangen met de aard van het werk.Ga naar voetnoot12 Dat de jury in haar oordeel over Kleine Sofie en Lange Wapper naast de ontroering die het boek bij kinderen kan oproepen of het inzicht in kwesties van leven en dood, veel aandacht had voor vorm en opbouw, was de aanleiding voor nieuwe doodverklaringen.Ga naar voetnoot13 Dit keer niet van de hoofdfiguur uit het boek die inderdaad dood gaat en ons daarom bij is gebleven, maar van het kinderboek als zodanig en van de kinderboekenkritiek. Maar juist omdat kinderen recht hebben op het beste wat er is, en zowel recensenten als jury's in de loop der jaren meer aandacht kregen voor wat de essentie van literatuur is, lieten ze zich niet zo makkelijk het graf in werken. En zo bleven ze kinderboeken beoordelen op de kwaliteit van taal, opbouw en thematiek. Daar rolden bekroningen uit voor Imme Dros, Margriet Heymans, Toon Tellegen, Bart Moeyaert, Ted van Lieshout, Joke van Leeuwen, Wim Hofman en anderen van gelijke signatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1998: ‘Bescherm ons kroost tegen het goede boek’Tien jaar later zijn we, blijkens het artikel van Paul Steenhuis in het NRC HandelsbladGa naar voetnoot14 niet veel verder dan we in 1954 vertrokken. En dan een graadje erger. Want Steenhuis slaagt erin de Kinderboekenweek met de bijbehorende Griffels, Zoenen en Penselen op één hoop te gooien met de wijze waarop jury's de kwaliteit van een kinderboek moeten beoordelen. Waar het ‘kind’ in kinderboeken nooit iets anders heeft willen betekenen dan een declaratie van de auteur of zijn uitgever dat taal, opbouw, thematiek, manier van vertellen of wereldbeeld zo veel mogelijk is gehanteerd met het oog op een jeugdig lezerspubliek, wil Steenhuis geheel terug naar het hanteren van een pragmatische poëtica, en dat in zijn eenzijdigste vorm. De vraag in hoeverre het lezen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een boek effect kan hebben, is bij hem gereduceerd tot de mogelijkheid tot lachen, gieren, brullen of griezelen. Als kinderen aangeven dat in voldoende mate te kunnen doen, is het boek goed. Punt uit, discussie gesloten. Het is een literatuuropvatting waar geen schrijver of criticus van boeken voor volwassenen op afgerekend zou willen worden. Wie als uitgangspunt voor literatuur neemt dat zoveel mogelijk mensen zich moeten kunnen vermaken, komt uit bij de P.C. Hooftprijs voor mevrouw Visser-Roosendaal of John Grisham. En natuurlijk hebben de boeken van deze auteurs evenals de lezers ervan bestaansrecht, maar die constatering staat volledig los van het onderzoek naar wat verhalen, gedichten, romans, novelles of theaterteksten tot de beste in hun soort maakt. Ik zou me over het jongensachtige en fris geschreven stukje van Steenhuis niet eens zo boos gemaakt hebben, als hij niet de spreekbuis was van een tendens die snel aan populariteit lijkt te winnen. Een tendens die het resultaat is van het misverstand dat de kwaliteit of schoonheid van kunst en literatuur afhangt van het aantal gebruikers ervan. En dat brengt me bij de vraag óf en zo ja waarin het kinderboek zich onderscheidt van een boek voor volwassenen. Het woord onderscheiden is opzettelijk gekozen, want dat betekent ‘de eigen kenmerken van iets aangeven’ en heeft niets te maken met ondergeschikt zijn aan iets anders. Naar mijn vurigste overtuiging zit het eigene van het kinderboek niet in één van de vier door Abrams omschreven poëtica's, maar in de wijze waarop deze door de auteur van het kinderboek gehanteerd zijn. De mate waarin een schrijver aanwezig is, zijn toon van schrijven, de taal, het gehanteerde vertelperspectief, de ideeën die een schrijver wil overdragen en de wijze waarop de werkelijkheid voor het publiek is uitgelegd dan wel toegedekt, bepalen in hun onderlinge samenhang of boeken door jongere lezers gelezen, verstaan en gewaardeerd kunnen worden. De Oostenrijkse wetenschapper Maria Lypp, en in haar voetsporen vele anderen, heeft duidelijk gemaakt dat de communicatie met jongeren een principiële ongelijkwaardigheid inhoudt.Ga naar voetnoot15 Want het zijn altijd volwassenen die de boeken voor jongeren schrijven, maken, illustreren, verspreiden én beoordelen. En hoe hard die volwassenen ook proberen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun voorsprong in levens- en leefervaring te vergeten of te negeren, helemaal weg te poetsen valt die voorsprong niet. En dat moet ook niet, voeg ik daaraan toe, want literatuur gedijt bij een gelijkwaardige, symmetrische communicatie. En dat betekent dat kinderboeken pas dan als een vorm van kunst kunnen worden ervaren als ze verder reiken dan waar de lezer is. Als ze storen, prikkelen of vernieuwen. Dat is een uitgangspunt dat voor alle literatuur geldt, die voor kinderen en die voor volwassenen. En daarmee ligt de bal weer bij de beoordelaars van het kinderboek. Die moeten proberen vast te stellen in hoeverre de taal, opbouw, vertelperspectief, de tot uitdrukking gebrachte persoonlijkheid van de schrijver en de weergave van de werkelijkheid een publiek van kinderen uitsluiten dan wel aantrekkelijk maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Recensies in vier soorten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vingen knipsels, en een goede recensie was als een brevet van hogere instanties, dat ik (of mijn oudere zus, die ook nogal eens in de openbaarheid kwam als actrice) was goedgekeurd. Minder lovende recensies leidden in de ouderlijke woning een kwijnend bestaan, zo ze er al binnenkwamen. Het duurt een poosje voor je als schrijver in staat bent anders naar recensies te kijken (en sommigen komen er nooit toe): als een zichtbare reflectie van een persoon met kennis van de wereld waarbinnen je boek verschijnt en, als het goed is, een interessante eigen kijk van die persoon op wat je hebt gepleegd. Een recensent is een reageerder in een bocht: wel op het werk van de schrijver reagerend, maar niet in de richting van de schrijver; in die van de lezer. Helaas heb ik meer dan eens de indruk dat de kennis van zaken beperkt is als in recensies wordt geoordeeld over een werk dat meer dan éen artistieke discipline omvat. Zo worden illustraties vaak te oppervlakkig behandeld, en kan ik me niet herinneren (maar ik kan me vergissen) dat specifieke aspecten van illustratieopvatting in mijn boeken echt doorgelicht werden. Ook werd bijvoorbeeld de muzikale inbreng van pianiste Caroline Deutman bij mijn optredens wel eens met een onooglijk zinnetje afgedaan. En de illustraties van een toevallig via via door mij gekende tekenaar op leeftijd met een lange staat van dienst, die blijkbaar een uitstap maakte naar de kinderboekenwereld, werden eens beschreven alsof het hier een beginneling betrof. Hem werd beïnvloeding toegedacht door een illustrator die jaren jonger was dan de betreffende tekenaar. Zelfs noemde iemand het ooit onjuist dat het tv-station uit Deesje zich in de hoofdstad bevond, terwijl dat toch in Hilversum stond. Praktisch overal staat het omroepgebouw in de hoofdstad, alleen in Nederland zochten ze voor de zekerheid een heuveltje op, bij Hilversum. Wat mij betreft zijn er grofweg - dus met nuances ertussen- vier soorten recensies: de slechte slechte recensie, de goede slechte recensie, de slechte goede recensie en de goede goede recensie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slecht slechtDe slechte slechte recensie is een negatieve recensie die slecht geschreven is, of vol onbegrip en vooroordeel steekt. Een voorbeeld daarvan herinner ik mij uit mijn cabarettijd. Ik had een programma gemaakt, Hoe langer hoe zwanger, waarin ik mijn eigen moeizame ervaringen een vrolijke draai gaf, waarna het programma associatief en figuurlijk van van alles en nog wat zwanger bleek te zijn. Het percentage zwangere vrouwen in de zaal was overigens hoog. Hoewel het programma over het algemeen prima ontvangen werd, bleek alleen al de titel de meest merkwaardige reacties op te roepen. Bijna agressieve. Er was een recensent, die boven de recensie - ik doe het uit mijn hoofd - iets had gezet als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Maar niet van de behanger’, en die er in zijn kortzichtigheid en gebrek aan inlevingsvermogen vanuit ging dat ik de titel alleen al uit platvloerse sensatiezucht zou hebben gekozen. Zijn negatieve recensie kwam dan ook niet boven de gordel uit. Een ander voorbeeld is iets wat ik al van tevoren voorzag toen ik met poëzie voor de in een bepaald opzicht wat beperktere leeftijdsgroep der uitsluitend volwassenen debuteerde. De reacties waren aanvankelijk zoals ik ze had voorspeld: in eerste instantie zou niet onbevooroordeeld naar mijn gedichten worden gekeken. Het idee dat ik tot dan toe alleen voor kinderen zou hebben geschreven, wat onjuist was, bracht allerlei vooronderstellingen met zich mee, waarbij ik me soms verbaasd afvroeg wat mensen toch dachten bij ‘kind’ en ‘kinderlijkheid’. Natuurlijk werd gezegd dat ik voor het eerst iets ‘serieus’ had geschreven, en werd zelfs verondersteld dat ik het daarom had gedaan, alsof ik in mijn boeken niet genoeg met dit soort ‘serieus’ een loopje had genomen. Verbaasd las ik dat er iets naïefs en onbeholpens zou zijn aan de woorden ‘legden omstanders zich plek’ bij een openluchtvoorstelling. Wie in Boechout of elders op een festival was, weet dat het letterlijk zo gaat: de ruimte voor de toeschouwers is een weiland-van-iedereen. Met zeiltjes en jassen legt men zich een plek, bakent men zijn eigen territoriumpje af, dat door de anderen wordt gerespecteerd. Ik schreef een soort vervolggedicht naar aanleiding van het psychotisch worden van een jongen. Ik nummerde de delen van een tot zeven, dan leek het me wel duidelijk dat het een volgorde had. Maar zo werd het niet gelezen. Tot mijn schrik werd ook het ‘vreemde volk’ in het hoofd, de niet te sturen stemmen, zo plat als een dubbeltje gelezen als ‘asielzoekers’. Na een poosje kwamen er recensies die niet uitgingen van de vooroordelen die blijkbaar werden opgeroepen door het feit dat ik kinderboeken schreef. Nu behoor ik op tijd en stond tot dat andere circuitje, dat tien minuten voorleest en dan lekker eten krijgt. Daarbij vergeleken is het optreden voor een theaterzaal tienjarigen topsport. Bij slechte slechte recensies horen wat mij betreft ook die, waarin het boek getoetst wordt aan geheel daarbuiten gelegen eisen of sjablonen. Bepaalde zwaar protestantse kranten keken zo wel eens of alles wel naar hun voorgekookte recept was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goed slechtEen goede slechte recensie geeft een integere analyse waarom betreffende recensent niet tevreden is. Daar kun je het mee eens zijn, of je krijgt een beeld van de denkwijze van de recensent. Het is opbouwende kritiek en geen gemakkelijke vloeraanvegerij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo heb ik eens voor een jeugdtheater een stuk geschreven dat in mijn hoofd een zeer flitsend verloop had. De regisseur was heel tevreden over de tekst. Maar omdat er als Leitmotiv een schilderij in voorkwam, koos hij voor een statische opvatting, met tableaux vivants. Ook de liedteksten en de daarop gemaakte muziek vormden een ongelukkig huwelijk. Ik zat in de zaal en zag dat we met z'n allen iets hadden gepleegd dat helaas niet goed was geworden. In de kunsten mag er ook plaats zijn voor missers, zonder dat die je al te zeer achterna worden gedragen. 's Middags heb ik met mijn zus de actrice alles geanalyseerd, wat eigenlijk wel boeiend was om te doen, want het scherpte de geest. Gelijkaardige analyses hebben tot goede slechte recensies geleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slecht goedDe slechte goede recensie is een positieve recensie, waarvan omstanders roepen: wat fijn dat je zo'n goede recensie hebt. Toch neem ik die met licht ongenoegen door, bijvoorbeeld met het gevoel dat het zo oppervlakkig is geschreven, zo eenduidig, alsof er met te weinig verwachting is gelezen. Of ik bespeur een monter kinderboekentoontje dat me niet bevalt. Of ik vind dat het iets afgeraffelds heeft, alsof iemand te veel heeft moeten lezen en de vonk niet meer ziet of voelt, zodat ik denk: die moet misschien eens een sabbatsjaar krijgen. Of ik heb de indruk dat de meerduidigheid wordt versmald tot eenduidigheid. Een voorbeeld daarvan is het reduceren van een boek tot een kritiek op maatschappelijke misstanden, iets wat nimmer mijn uitgangspunt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Goed goedEen goede goede recensie is wat mij betreft een positieve recensie waarin betrokkenheid, persoonlijkheid, visie, openheid van denken, integriteit, en inzicht in stijl, vorm, structuur zichtbaar wordt. Als ik een recensie lees over Bezoekjaren, waarin alle valkuilen genoemd worden waarin ik niet zou zijn getrapt, weet ik dat de schrijver ervan als het ware mijn denken heeft overgedaan. Als ik een recensie lees, waarin niet met mijn boek is weggelopen, maar er even in is gewoond, en op een goede manier gewag wordt gemaakt van die logeerpartij, dan ben ik zo'n recensent en de krant heel erkentelijk voor de aandacht die mijn boek krijgt. Natuurlijk mis ik altijd wel wat, want je denkt er een jaar over na als schrijver en dat haalt een recensent nooit in. Maar het enige dat er uiteindelijk toe doet, is niet wat ik erover denk, maar wat het boek weet te brengen voor wie er ontvankelijk voor is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werken in een bochtAls schrijver ben je, net als de recensent, iemand die in een bocht werkt. Je wilt wel lezers, maar schrijft niet naar hen toegekeerd, maar naar en in jezelf gekeerd. Terwijl je schrijft, moet het commentaar tijdelijk op afstand blijven. Wie zich te veel laat beïnvloeden door meningen over waar hij als schrijver staat, en welke kant hij uit gaat, kan door twijfel worden verlamd of uit eigenzinnigheid expres een andere kant uit gaan. Onlangs stonden er gedurende een paar zaterdagen in de rubriek ‘Letter en Geest’ van Trouw een aantal artikelen over schrijvers en recensenten. Argumentatietheoreticus Rob Grootendorst pleitte voor meer onderlinge discussie. Recensenten zijn reageerders, maar moeten schrijvers weer reageerders van de reageerders zijn? Volgens schrijver Joost Zwagerman zijn er drie legitieme redenen voor een schrijver om te reageren: - als er een literair beginsel kan worden bediscussieerd dat het incidentele belang en bereik van een recensie overstijgt; - als er feitelijke onjuistheden zijn; - als rancune en eerzucht toon en oordeel van recensies bepalen. Schrijver Atte Jongstra schetste in zijn bijdrage aan de discussie een beeld van schrijvend en recenserend Amsterdam, dat elkaar almaar bij de bakker tegen het lijf loopt, dat je ter plekke vooral wil gaan pleiten voor afstand en ruimte, zodat de recensent al oordelend niet beïnvloed wordt door te veel persoonlijk contact en gereageer, en de lezer na de recensent de volgende is die aan de beurt komt. Overigens, als ik echt diep onder de indruk ben van een film of een boek of een concert, dan heb ik even helemaal geen woorden en wil ik ze niet krijgen ook. Ik wil even helemaal zwijgen, of hoogstens mompelen ‘Wat mooi’, of zoiets. Maar dat heet geen recensie, dat heet een gelukkige verzuchting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Loslopende gedachten over het verschijnsel kinderboekenrecensent
|
⋆ | Kinderboekenrecensent word je niet, omdat het al sinds je zesde je liefste wens is. Er is geen opleiding voor. Je rolt erin. |
⋆ | Het vak biedt een aardige mogelijkheid om te kunnen doorgeven wat je weet en van belang vindt. | ||||||||
⋆ | Recenseren is vergelijken. De recensent is altijd op zoek naar kaders en verbanden en doende om de hiërarchie te wijzigen binnen het jeugdliteraire corpus. Een meesterwerk in zijn tijd is meestal aan slijtage en inflatie onderhevig. | ||||||||
⋆ | Een kinderboek schrijven is een volwassen literaire prestatie die een volwassen literaire reactie verdient. | ||||||||
⋆ | De recensent is een kritisch klankbord voor de makers en een kritisch doorgeefluik naar de gebruikers. | ||||||||
⋆ | De kinderboekenrecensent is een handige, zij het zeldzame volwassene, die zo gek is om minstens driehonderd kinderboeken per jaar met meer dan gewone aandacht te lezen. | ||||||||
⋆ | De recensent moet zelf ook altijd een kleine literaire prestatie leveren, iets schrijven dat anderen graag lezen, nog los van het eventuele belang van de gedane mededelingen. | ||||||||
⋆ | Een goede recensie kleurt zich qua taal en vooral qua toon naar het besproken boek. | ||||||||
⋆ | Het afwerken van een rijtje vaststaande ijkpunten - inhoud, bedoeling en relevantie van het verhaal, levensechtheid der figuren, oorspronkelijkheid, humor, vormexperiment, stijl en taalgebruik, nadrukkelijkheid versus subtiliteit, de houding van de auteur ten opzichte van de lezer - kan nooit een interessante beoordeling opleveren. | ||||||||
⋆ | Een belangrijk kinderboek betreft altijd iets dat ons als volwassenen ook aangaat. | ||||||||
⋆ | Een goed kinderboek:
|
||||||||
⋆ | In een slecht kinderboek:
|
||||||||
⋆ | Tenslotte de uitspraak van een onbekend Engels persoon. Hangt boven mijn bureau en is voor mij ook na vijftien jaar nog altijd even waar: ‘A good review is no more nor less than an honest, personal reaction to a book.’ | ||||||||
⋆ | P.S. Van kinderboeken recenseren kun je niet leven. |
Het recenseren van kinder- en jeugdboeken: een schizofreen bedrijf?
Annemie Leysen
⋆ | Het recensentenvak krijgt niemand mee in de genen. Aangeboren eigenzinnigheid, koppigheid, alertheid en een soort bekeringsdrift wel. Handige eigenschappen voor wie een publiek wil overtuigen van de kwaliteiten, of het gebrek daaraan, van wat anderen schrijven. |
⋆ | Een volwassen kinderboekenrecensent pretendeert bij voorkeur niet stiekem tien of twaalf te zijn gebleven, maar oordeelt over literatuur met de ogen, de levenservaring, de belezenheid van de volwassen lezer die hij/zij is. Enige inleving in wat kinderen boeit en bezighoudt, kan verhelderend zijn. Toch wil een volwassen lezer van kinder- en jeugdboeken vooral zelf ontroerd, geroerd en gegrepen worden om die ervaring vervolgens mee te delen. |
⋆ | Een criticus van volwassenenliteratuur vraagt zich nooit af of een boek bijvoorbeeld vijftigjarige bedrijfsmanagers kan aanspreken. Daar beslissen die lezers zelf wel over. |
⋆ | Al te lang is het kinderboek in het rozige getto van de kindercultuur ondergebracht, waar de groten enkel op de hurken binnen raken. |
⋆ | Critici van kinder- en jeugdboeken moeten het hele literaire aanbod overzien: verrukte kreten als ‘schattig’ en ‘leuk’ zouden dan stilaan uit hun jargon verdwijnen. De verkaveling van het literaire landschap wordt zo minder ingrijpend. |
⋆ | Geloofwaardigheid is een doorslaggevend criterium bij het recenseren. Een goed boek - voor wie dan ook bedoeld - ontstaat uit dringende noodzaak, uit de dringende behoefte aan het vertellen van een verhaal. Dat dringende en dwingende geeft literatuur - en dus ook kinderliteratuur - die authentieke klank. Doorzichtige stilistische manoeuvres en valse samenzweerderigheid met de jonge lezer staan die geloofwaardigheid in de weg. |
⋆ | Wat zich als literatuur wil voordoen, moet ook als literatuur beoordeeld worden. Verfrissende, innoverende taal- en stijlvirtuositeit, de kracht van de suggestie, zorgvuldig uitgebalanceerde compositie, karaktertekening tussen de regels, boeiende en onvoorspelbare vertelstof maken een boek de moeite van het lezen waard. De evaluatie van de vormgegeven inhoud is aan de orde. |
⋆ | De kinderboekenrecensent onderhoudt een volwassen publiek over producten, bestemd voor een jonge doelgroep. Het gebrek aan directe overdracht bemoeilijkt de taak. De recensent als doorgever dus, maar niet als leesbevorderaar, didacticus of pedagoog. Daar staan andere specialisten voor. Recen- |
senten blijven bij voorkeur binnen het boek. Ze gaan het boekje niet te buiten. | |
⋆ | Het hervertellen van een gelezen verhaal levert zelden een zinnige recensie op. |
⋆ | Wanneer een recensent een kind als getuige gaat opvoeren, levert hij bewijsvoering in de tweede graad. De beoordelaar verschuilt zich dan achter de consument; voor waspoeder kan dat werken, voor boeken niet. |
⋆ | Een recensent van kinder- en jeugdboeken laat zich het liefst niet opnemen in het vaak zelfgenoegzame, schouderklopjes uitdelende wereldje van het kinderboekenbedrijf. Hij/zij loopt met een natte vinger in de lucht door het literaire landschap om te voelen waar de nieuwe wind vandaan komt en vervolgens de kracht ervan te registreren en in te schatten. |
- voetnoot1
- Rafaël-catalogus van IDIL.
- voetnoot2
- Cyriel Verleyen in Knack, 4-12-1974.
- voetnoot3
- Fred de Swert in Jeugdboekengids, jrg. 1973, blz. 17.
- voetnoot4
- Fred de Swert in Mimo, jrg. 1973, nr. 1940.
- voetnoot5
- Eric Hulsens in De Nieuwe, 6-12-1974.
- voetnoot6
- Tilly Stuckens in Bubi 1990, blz. 76.
- voetnoot7
- Guido Troch in Jeugdboekengids jrg. 1980, blz. 150.
- voetnoot1
- In het schrijversprentenboek 1954 Een literaire doorsnee geeft Bregje Boonstra de volgende typering van de kinderboekenkritiek van de jaren vijftig: ‘In alle dagbladen, weekbladen, kerk- en onderwijsbladen werd met enige regelmaat aandacht besteed aan nieuw verschenen kinderboeken, maar dat gebeurde voornamelijk in signalerende zin en [...] met zo weinig mogelijk woorden.’
- voetnoot2
- Deze, in 1954 voor het eerst door de CPNB toegekende onderscheiding is te beschouwen als de voorloper van de latere Gouden Griffel.
- voetnoot3
- In The mirror and the lamp (1953) onderscheidt Abrams vier literair-kritische theorieën waarin respectievelijk de auteur, het publiek, het universum en het werk zelf centraal staan.
- voetnoot4
- Jetta van Leeuwen in Vrij Nederland, 15-11-972.
- voetnoot5
- Deze werkgroepen berusten op uiteenlopende links-socialistische, feministische, marxistische en theologische beginselen. Zie ook Elly Nannings: ‘De ene werkgroep is de andere niet’. In: En nu over jeugdliteratuur 1981/4; Nel Teeuwen: ‘Er is niet wezenlijk veel veranderd’. In: En nu over jeugdliteratuur 1986/3; Anne de Vries, Wat heten goede kinderboeken? (1989) en Peter van den Hoven, Grensverkeer (1994).
- voetnoot6
- Lidy van Marissing in de Volkskrant, 14-10-1972; Margreet Kolkman in Opzij, juni 1973, blz. 7-10.
- voetnoot7
- De Werkgroep voor kinder- en jeugdlektuur Eindhoven publiceert tussen 1974 en 1980 vier brochures onder de titel Het kinderboek vanuit een andere hoek en één Boekenwijs... boekenwijzer. De Werkgroep kinderboeken van Man-Vrouw-Maatschappij Leiden en Twente publiceert tussen 1973 en 1977 drie Plus-min boeken. De Rooie Vrouwen publiceren Daar was laatst een meisje loos. De Werkgroep Ilona brengt tien keer het maandblad Vuistje uit. Veel verhaal, weinig kritiek uit 1978, een verslag van een vergelijkend onderzoek naar de beoordeling van acht kinder- en jeugdboeken, is een gezamenlijke uitgave van een aantal werkgroepen.
- voetnoot8
- In een mimetische poëtica ligt de nadruk op datgene waarnaar het literaire werk verwijst. Literatuur als nabootsing of weerspiegeling van de werkelijkheid.
- voetnoot9
- Jeanette Kok, Later zul je dat begrijpen, later als je groter bent. Den Haag, NBLC, 1979.
- voetnoot10
- Juryrapport van Kleine Sofie en Lange Wapper, dat ook nog meldt: ‘Het taalgebruik van Els Pelgrom is evenwichtig, oorspronkelijk, mooi van beelden en nergens te zwaar.’
- voetnoot11
- Harry Bekkering, ‘De emancipatie van kinder- en jeugdliteratuur.’ In: Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Groningen, Martinus Nijhoff, 1993. blz. 750.
- voetnoot12
- Van den Akker in Een dichter schreit niet. Utrecht, Veen, z.j. blz. 53/54: ‘De autonomistische poëtica isoleert het literaire werk (zoveel mogelijk) van alle referentiële aspecten; het dient niet als expressiemiddel voor de dichter, is niet bedoeld om in functie van een publiek te staan, noch om te verwijzen naar enige (buitenliteraire) werkelijkheid.’
- voetnoot13
- In ‘Het verdwijnende kinderboek’ (Leesgoed, 1990/2) betoogde Anne de Vries dat boeken als Kleine Sofie en Lange Wapper en in haar kielzog ook Annetje Lie in het holst van de nacht veel te moeilijk, want te onbegrijpelijk zijn. Dat oordeel berustte op wat een kinderjury in Schagen had gezegd. Zijn betoog paste in een reeks aankondigingen over het einde van de ideologie (Daniel Bell), de geschiedenis (Francis Fukuyama), de ondergang van het denken (Alain Finkelkraut) tot en met de politiek (Bart Tromp). Annejet van der Zijl kwam in HP/De Tijd (19-10-1990) met een soortgelijk betoog: belachelijk om kinderen en Dante met elkaar op één lijn te willen zetten. Dat laatste was een reactie op wat ik in ‘Nieuwe ontwikkelingen in de jeugdliteratuur’ (Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur, 4e jaargang nr. 14, mei 1990) had betoogd: ‘Het slot is een knipoog naar Dantes Goddelijke komedie, omdat alle antagonisten uit het poppenkastverhaal, Lange Wapper, Terror de kater, Annabella en Beertje hun protagonist en heldin als een geliefde Beatrice voorgoed in de armen kunnen sluiten.’
- voetnoot14
- Paul Steenhuis, ‘Bescherm ons kroost tegen het goede boek. Kinderboekenweek, feest der leesverpesters.’ In: NRC Handelsblad, 9-10-1998.
- voetnoot15
- Tom Baudoin, ‘Die vent met dat veertje is stapelgek.’. In: Bzzlletin 95, 10e jaargang, april 1982: ‘Tegenover de asymmetrische communicatie [die karakteristiek is voor kinderliteratuur] plaatst Lypp het ideaal van symmetrische communicatie. Dit begrip - dat zij ontleent aan Habermas - houdt in dat er tussen communicatiepartners in principe “echt begrip” (wahre Verständigung) mogelijk is, vervolgens dat de partners wederkerig de kans krijgen zich talig te uiten en dat zij zich verbaal mogen en kunnen richten op de ander, op alle mogelijke onderwerpen en op zichzelf. Bovendien bestaat er in een symmetrische communicatie steeds ook de intentie of de wil om te komen tot echt begrip. [...] Door deze socialisatiefuntie anticipeert kinderliteratuur op een toekomstige communicatie waarin het kind de volwassen partner van de volwassene is geworden.’