Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 13
(1999)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
In elke meter archief zit een spannende geschiedenis
| |
[pagina 52]
| |
restauratie nog vormpjes gevonden zijn, en inmiddels is het, net als vroeger, weer (deels) een woonhuis. Overal in het heden vinden we, als we goed kijken, sporen van het verleden. Dit huis, dat ik eens in de zes weken bezoek, is daar een voorbeeld van. In het huis weerspiegelt zich de historie van de stad. En dat is precies wat me boeit aan ‘geschiedenis’: je omgeving wordt erdoor bepaald. Alles wat er nu is, heeft zijn wortels in het verleden. Sterker nog, wanneer je het verleden kent, kun je het heden in een ander licht zien. Dat het regiodepot van Amnesty International gevestigd is in een voormalig militair hospitaal, geeft het voor mij een extra dimensie. Hoe zouden de soldaten van toen over Amnesty gedacht hebben en hoe zouden we nu aankijken tegen de manier waarop zij behandeld werden en anderen behandelden? Het verleden relativeert het heden en andersom. Daarnaast biedt het verleden een onuitputtelijke bron voor iedereen die van verhalen houdt. Wat heeft dit huis allemaal gezien en meegemaakt? Het heeft ons vast veel te vertellen. Welke families hebben er gewoond? Waar kwamen ze vandaan en hoe verdienden ze hun geld? Hadden ze kinderen? Hoe leefden die kinderen? En speelden ze met de kinderen van de koetsiers uit het koetshuis of was dat ondenkbaar? Hoe doorstonden de bewoners de belegeringen van Willem van Bergh? Waren zij aanhangers van hem of van de Spaanse koning? Wie in het archief van Doesburg gaat zoeken, vindt het ene spannende verhaal na het andere. Ondertussen is dit huis nog steeds in gebruik en bepaalt het ook voor een klein deel mijn heden. Daarom boeit het verleden mij, zozeer dat ik er vrijwel dagelijks op één of andere manier mee bezig ben. En zozeer dat ik dit aan anderen wil overbrengen. | |
StamboomSinds 1989 schrijf ik over kinderboeken. En van 1990 tot 1993 maakte ik deel uit van de Griffeljury. Daar merkte ik voor het eerst dat er - althans in die jaren - erg weinig Nederlandse historische jeugdboeken verschijnen. Op dat moment rijpte bij mij het plan om zelf een historisch jeugboek te schrijven. In diezelfde periode kreeg ik de opdracht om voor een historisch nummer van het tijdschrift Bumper een artikel te schrijven over het maken van een stamboom. Het moest met behulp van anekdotes smeuïg gemaakt worden. Daartoe zocht ik in de papieren die mijn vader verzameld had over de stamboom van de Letteries. Waren er in de achttiende eeuw niet eens twee Letteries opgepakt in verband met ‘tuindieverijen’? Dat bleek inderdaad zo te zijn. Die twee maakten zelfs deel uit van een heuse bende, die verraden werd door een jongen van elf jaar, Willem van Esch. Ik schreef het artikel en had tegelijkertijd hét onderwerp voor mijn boek gevonden. | |
[pagina 53]
| |
Ik besloot mijn stamboom te gebruiken als uitgangspunt, omdat ik het belangrijk vind dat historische romans een kern van waarheid bevatten. En volgens mij geldt dat ook voor veel kinderen. Door over mijn eigen familie te vertellen kan ik lezers laten zien hoe dichtbij het verleden is. Iedereen heeft een stamboom. Iedereen kan op zoek naar zijn eigen geschiedenis, ook mijn lezers. Door je voorouders in de historie te plaatsen kun je zien hoe die hen beïnvloed heeft. Daardoor gaat het verleden meer voor je leven. Bovendien heeft de geschiedenis in zekere zin ook jou beïnvloed. Je bent immers een product van je voorouders. Mijn stamboom was bovendien een goed uitgangspunt, omdat ik historische onderwerpen wil belichten die geen of weinig aandacht hebben gekregen. Als ik mijn stamboom beschrijf, is dat een geschiedenis van armoede. Terwijl meestal rijkere mensen het onderwerp van een historische roman zijn, misschien alleen al omdat er over hen veel meer te vinden is. En met mijn stamboom kan ik ook periodes belichten die tot nu toe in de jeugdliteratuur onderbelicht zijn gebleven. De meeste historische jeugdromans spelen in de middeleeuwen of in de Gouden Eeuw. Mijn boek zal in de achttiende eeuw spelen. | |
Het schorriemorrie van de PrukNadat ik mijn onderwerp heb gekozen, ga ik op zoek naar informatie over de bende en de tijd waarin die opereerde. Ik bezoek het Rijks- en gemeentearchief in Den Haag. Behalve doopaktes vind ik in het gemeentearchief de verslagen van de Haagse rechtbank. Daarin staan uitgebreide verhoren van alle bendeleden, die lezen als een roman. Relaties van de leden met elkaar worden me duidelijk en ook de rol die ze in de bende speelden. De ‘tuindieverijen’ die ik eerder opvatte als het stelen van een kropje sla, blijken veel verder te strekken. De bende brak in verlaten tuinhuizen in en nam mee wat in die tijd de meest kostbare bezittingen waren: serviesgoed, damast, zilveren kandelaars, beddegoed en kostbare kleding. Hoe zwaar de rechtbank hun vergrijpen opvatte, bleek uit de straffen. Johannes de Clercq, naast de Letteries één van de belangrijkste bendeleden, werd veroordeeld tot dood door verhanging. In het Rijksarchief vind ik onder andere getuigenverklaringen van gevangenispersoneel en omwonenden die vertelden over de ontsnapping van één van de broers Letterie uit de Gevangenpoort. Maria Hilligers, een dienstmeisje in de herberg de Plaats Royaal, zag een man langs haar dakraam gaan. Zij was waarschijnlijk de laatste die deze Letterie in Den Haag zag. De politie kon de man nooit meer vinden. Ik lees veel over de tijd waarin dit zich afspeelde en kom tot de ontdekking dat de jaren waarin de bende actief was, tot armste behoren uit de Haagse | |
[pagina 54]
| |
geschiedenis. Het proefschrift van Florike EgmondGa naar voetnoot2 leert me, dat de daden van dergelijke bendes opgevat kunnen worden als blijken van politieke onvrede. Zo krijg ik langzamerhand een beeld van de leden van die bende en van hun manier van denken. En vanaf dat moment begint het interpreteren van feiten: het verhaal ontstaat. Ik merk hoe moeilijk het is structuur in het verhaal te brengen. Ik heb zoveel geweldig spannende feiten dat ik er moeilijk afscheid van kan nemen. Na een gedeeltelijke eerste versie moet er een behoorlijk aantal bendeleden afvallen, omdat het verhaal anders onduidelijk wordt. Ik laat ze gaan met pijn in het hart, terug de vergetelheid in. Als ik mijn tweede versie af heb, wordt mijn handicap duidelijk: ik heb teveel respect voor de feiten. Ik ‘mag’ van mezelf niet manipuleren met de werkelijkheid. Ik realiseer me dat ik dat sowieso doe en dat ik fictie schrijf: het is mijn verhaal. Ik ga schuiven met gegevens en tast voorzichtig bestaande feiten aan. Hoe Den Haag er in die tijd uit heeft gezien, laat ik daarbij in stand.Ga naar voetnoot3 Ik vind het belangrijk mijn visie op de geschiedenis in het verhaal te brengen. De lezer moet begrip krijgen voor de omstandigheden waardoor de bende tot haar daden is gekomen. Het gaat er niet om mijn voorouders te verontschuldigen, maar om begrip te kweken voor mensen die onder druk van de situatie handelen. Ik laat Willem als courantenbezorger een pamflet bezorgen, waarin de mening van zijn tijdgenoot de Utrechtse geleerde Van Hamelsveld wordt verwoord. Die vindt dat de bedeling - paar stuivers, een brood en een turf in de winter - de armen werkschuw maakt. Op die manier gaan ‘die luie donders’ nooit op zoek naar een baan. Ik hoop dat deze toevoeging de mening van sommige van onze tijdgenoten relativeert. Er is niets nieuws onder de zon. Nu zie ik dat ik op deze manier nog meer feitelijkheden in het verhaal heb gebracht. Mijn hoofdpersoon Willem moet het opnemen tegen een overdonderende hoeveelheid informatie en achteraf weet ik niet of hij gewonnen heeft. | |
Ver van huisAl tijdens het schrijven van Het schorriemorrie van de Pruk weet ik waar mijn tweede boek over moet gaan. Tijdens mijn onderzoek heb ik in een boek over een Haagse straatGa naar voetnoot4 twee meisjes Letterie gevonden. Zij worden ‘opgezonden’ naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid. Ik heb hiermee | |
[pagina 55]
| |
opnieuw een vergeten onderwerp te pakken. De negentiende eeuw heeft net als de achttiende niet veel aandacht gehad in de jeugdliteratuur en de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid al helemaal niet. Ik ga weer op zoek in het Haags gemeentearchief en nu ook in het Rijksarchief te Assen, waar het archief van de Maatschappij ligt opgeslagen. Ik lees wat ik vinden kan over de Maatschappij en haar geschiedenis.Ga naar voetnoot5 Een medewerker van het Haags gemeentearchief vindt schrijnende details, maar er is lang niet zoveel informatie over het persoonlijk doen en laten van de meisjes als over dat van de bende. Ik weet waar ze wanneer zijn geweest en wie in hun omgeving heeft verkeerd, maar niet wat ze precies deden. Dat blijkt een voordeel te zijn. Nu voel ik me vrij dat zelf in te vullen. Omdat ik mijn hoofdpersonen dit keer goed uit de verf wil laten komen, schrijf ik eerst een verhaal waarin Johanna en Catherina (Kaatje) Letterie de hoofdpersonen zijn.Ga naar voetnoot6 Ik wil ze leren kennen, voordat ik een verhaal over ze vertel. Omdat Johanna hierin serieus en zorgelijk is geworden en Kaatje positief en vol energie, besluit ik dat zij de hoofdpersoon in Ver van huis moet worden, als tegenwicht voor de zorgelijke omstandigheden waarin ze zal verkeren. Anders dan bij mijn vorige boek leeft de hoofdpersoon voor me als ik aan het verhaal begin. Nog steeds heb ik heel veel feiten in mijn verhaal. Ik wil dat mijn lezers zich inleven in de bizarre situatie waarin Kaatje verkeert. Weggehaald worden bij je vader door het armenbestuur, omdat hij geen bron van inkomsten heeft, is verschrikkelijk. Ze woont een aantal jaar aan de andere kant van het land in een vreemd gezin onder een militaristisch aandoend regime. Om mijn lezers de negatieve kant van de koloniën te laten zien, roep ik Liesbeth van der Werf in het leven. Zij wordt door de Maatschappij verstoten en leeft in een zogenaamde desperado-kolonie onder barre omstandigheden. Kaatjes huisgenoot Michiel Windt, die echt bestaan heeft, verzet zich tegen het regime en komt in de strafkolonie Ommerschans terecht. Ik maak een bewuste afweging waar het Kaatjes keuze betreft om zich tenslotte te voegen naar de regels van de Maatschappij: Kaatje is geen twintigste-eeuws meisje in een negentiende-eeuws decor, maar een negentiende-eeuws meisje dat in haar omstandigheden de beste keuze maakt. Ook al is die in onze ogen misschien braaf. Terugkijkend op Ver van huis denk ik dat hierin feit en fictie meer in evenwicht zijn dan in het eerste boek. Ik heb me in Kaatje durven verplaatsen en | |
[pagina 56]
| |
haar ontwikkeling is belangrijker voor me geworden dan die van Willem. Als ik een brief krijg van een medewerker van het Haags gemeentearchief, ben ik een dag van slag. Hij schrijft me, dat Kaatje op haar 28e is gestorven aan ondervoeding. Dan realiseer ik me, dat ik rouw om iemand die ik voor een groot deel zelf heb verzonnen. | |
Focke en het geheim van MagnusIn mei 1999 zal mijn derde historische roman verschijnen, Focke en het geheim van Magnus. Ditmaal geen verhaal over mijn eigen stamboom, maar een boek in opdracht van de stichting Oude Groninger Kerken. Het onderwerp dat ik hiervoor uitkies, past in mijn straatje: de veldslag in 1398 te Westeremden. De Schieringers verslaan de Vetkoopers. Het verhaal speelt weliswaar in de al veel beschreven middeleeuwen, maar wij kennen over het algemeen alleen de geschiedenis van Holland, en niet die van het noorden. Dus toch een onderbelicht aspect van de geschiedenis. Voor dit boek heb ik één maand intensief onderzoek gedaan. Ik ben in Groningen van kerk naar kerk gereden en heb alles gelezen wat er ik kon vinden over de periode en het onderwerp. Misschien is het wel mijn geluk, dat er over deze periode in Groningen relatief weinig bekend is. Dit biedt ruimte voor de ontwikkeling van het verhaal. Een ander voordeel is, dat ik van huis uit mediëviste ben. Ik hoef bijvoorbeeld niet op te zoeken wat ze aten in de middeleeuwen.Ga naar voetnoot7 De middeleeuwen zitten meer in mijn bloed dan ik me op voorhand realiseer. Ik kan de orale traditie bijvoorbeeld goed in het verhaal laten zien, zonder dat geforceerd wordt. Mijn hoofdpersoon Focke denkt middeleeuws. Hij weet dat hij Gods ordening als een gegeven moet accepteren. Toch ontwikkelt hij zich tot zelfstandig denkend mens, binnen de mogelijkheden van zijn tijd. In dit boek is de fictie sterker en wint Focke het van de informatie, zonder dat ik die tekort gedaan heb. Ik heb inmiddels de smaak te pakken en ben de uitdaging van een nieuw boek aangegaan. Het wordt een verhaal over een jongen die in de jaren zeventig ontdekt dat zijn vader fout is geweest in de Tweede Wereldoorlog. De effecten van de oorlog op de tweede generatie is mijns inziens een ‘vergeten’ onderwerp uit de contemporaine geschiedenis. Het intrigeert me, dat hierover nog steeds geen volledige openheid mogelijk is. Met mijn boek hoop ik hieraan een kleine bijdrage te leveren. | |
[pagina 57]
| |
Al heb ik mijn stamboom twee boeken lang laten rusten, het betekent niet dat deze bron voor mij gesloten is. Er liggen nog spannende onderwerpen op me te wachten. Zo zitten er door de eeuwen heen tenminste acht beeldhouwers in de stamboom en mijn vader is daar één van. Een ander verhaalidee: mijn grootvader maakte voor de oorlog deel uit van radicale linkse bewegingen. De dag na het verbreken van het Molotov-Von Ribbentropfpakt werd hij als één van vierhonderd communisten opgepakt. Hij stierf in een concentratiekamp. Mijn vader is dan 10 jaar. Dit onderwerp durf ik nog niet aan, maar ik hoop me zo te ontwikkelen dat ik dat daar ooit aan begin. Ook het in opdracht schrijven is een goede ervaring geweest. Ik weet nu dat ik me net zo verbonden kan voelen met een onderwerp dat van buitenaf wordt aangedragen. Een medewerker van het Haags gemeentearchief zei me dat er in elke meter archief een spannend verhaal te vinden is. Ervaring heeft me geleerd dat hij gelijk heeft. |
|