| |
| |
| |
| |
| |
| |
Realiteit met een tikje
Joke Linders in gesprek met Paul van Loon
In twee categorieën werd Paul van Loon, 41 jaar, door de Nederlandse Kinderjury uitgekozen. Meester Kikker (6-9 jaar) en Nooit de buren bijten (10-12 jaar) behoren inmiddels tot de best verkochte boeken van 1995. De meester van het griezelgenre vertelt over zijn schrijverschap.
De ontmoeting met 's lands beroemdste vampirist verloopt volgens de ongeschreven regels van het Griezelgenootschap. Zonder afspraak over de exacte plaats van onze ontmoeting stuit ik op het station van Den Bosch op een slanke jongeman, zwarte zonnebril, zwarte paraplu, zwarte broek en wit jasje, elegant tegen een lantaarnpaal leunend. Houding, uitstraling en vermomming, alles wijst op grote vertrouwdheid met heksen en andere griezeligheden. De man loodst me naar een passende lokatie voor een heksenproces, café de Draakexpres. Twee stoelen en een tafel voor een glas-in-lood raam met middenop een groene vuurspuwende draak.
Ook binnen blijft de zonnebril op. Vanwaar die behoefte om zich te verstoppen. ‘Sinds mijn zeventiende zijn mijn ogen gevoelig voor licht. Geen idee wat daar de oorzaak van is, maar een zonnebril helpt. Inmiddels heb ik besloten hem nooit meer af te zetten. Misschien wel omdat iedereen er zo'n punt van maakt. Of omdat die bril een deel van mijn imago is geworden. Je mag ervan denken wat je wilt maar ik vind dat je iemand moet nemen zoals hij is.’
Die combinatie van recalcitrantie en relativering is Paul van Loon ten voeten uit. Een keiharde werker die zijn stiel langzaam maar zeker veroverd heeft, een vakman zonder valse pretenties. We beginnen bij het begin: zijn eigen leesgeschiedenis. ‘Paulus de boskabouter was mijn absolute favoriet vroeger en eigenlijk nog steeds. Ook vanwege de tekeningen van Dulieu. Die vond ik prachtig. Ik zie nog de kleurenplaat uit Paulus en Wawa voor me. Dat boek kreeg ik bij mijn Eerste Heilige Communie. Paulus die de trap oploopt met in zijn hand een kaars, een donkere, aquarelachtige plaat. Al heel vroeg begon ik onderscheid te maken tussen illustraties. Puk en Muk waren aanzienlijk beter getekend, vond ik, dan Wipneus en Pim. Dat zag ik,
| |
| |
al moet je me niet vragen wie de tekenaar was. Ik heb geen geheugen voor namen, alleen voor beelden.
Ik las veel, alles door elkaar. Rijp en rot, kunst en kitsch. Mijn vader had een kast vol boeken en kwam regelmatig met nieuwe stapels aanzetten. Ik was ook lid van de bibliotheek. Alles aan een boek vond ik prettig: het vasthouden ervan, de geur, het formaat. Natuurlijk heb ik ook wel gevoetbald en op straat gespeeld, maar mijn nieuwsgierigheid won het meestal. Ik vond het leuk om dingen te leren en in boeken te duiken. Niet omdat het thuis niet veilig was, integendeel, maar omdat ik iets aan mijn leven toe wilde voegen. Het onbekende trok. En dan vooral het onbekende van andere werelden en werkelijkheden.
Mijn vader had het Limburgs sagenboek van Pierre Kemp en daarin stonden allerlei verhalen over weerwolven en juffers zonder hoofden. De verhalen in dat boek hebben veel indruk gemaakt. Maar ik heb ook alle Karl May's gelezen. Toen ik daar onlangs nog eens inkeek - mijn broer verzamelt ze - snapte ik niet hoe ik daar als kind doorheen heb kunnen komen. Het begin is vreselijk taai en het barst van de beschrijvingen. Maar kennelijk is het zo dat een beginnende lezer bereid is alles tot zich te nemen. Volgens mijn vader las ik gewoon altijd. Toen ik in de eerste klas kwam, kon ik de strips van Toonder al lezen. Dit tot verbazing van mijn meester.
Ik ben altijd blijven lezen, al is het nu veel minder geworden. Misschien omdat ik zoveel schrijf? Zeven dagen in de week, alle avonden en nachten. Ik mis het wel hoor, en ik zou graag meer willen lezen, maar dat lukt niet. Schrijven komt eerst. Alles wat in mijn hoofd zit, moet eruit. Ik ben er voortdurend mee bezig, bewust en onbewust. De ideeën komen gewoon bovendrijven, tijdens de afwas, het stofzuigen of het strijken. En dan móet ik het opschrijven. 's Nachts krijg ik ook vaak ideeën: een mooie zin, een oplossing voor een probleem en één keer een hele droom voor een geweldig boek. Stom genoeg heb ik dat toen niet meteen opgeschreven en 's morgens was ik het kwijt. Dat boek is er dus nooit gekomen. Daarom sta ik tegenwoordig altijd op als ik een inval krijg, ook al is het midden in de nacht. Even naar zolder en een paar aantekeningen maken.
Wel lees ik regelmatig over “andere werelden”. Dat zou je vakliteratuur kunnen noemen. En Jung natuurlijk. Die man inspireert me. Want alles wat je aanspreekt, is gebaseerd op herkenning van iets in je jezelf. Zo moet ik in de tekeningen van Dulieu iets herkend hebben van mezelf. Maar ook in die geweldige stem van Eucalypta op de
| |
| |
radio.
Op de middelbare school ontdekte ik Lovecraft, een Amerikaanse auteur van griezelverhalen die ik nu, eerlijk gezegd, tamelijk onleesbaar vind. Maar toen vond ik ze eng, omdat ze zo anders waren, met allerlei dreigingen van buitenaf. Onvoorstelbaar fantastische dingen. Die verhalen zaten in een pocketreeks bij Bruna. Nu vind ik dat er te veel in wordt beschreven en uitgelegd. Zo moet dat natuurlijk niet, de spanning moet blijken. Maar die man heeft grote invloed gehad op de griezelliteratuur.
En dan lees ik regelmatig voor aan onze Manisha. Die is nu 7 jaar. Zo hebben we enorm genoten van Grootmoeder, wat heb je grote oren. Bij het voorlezen hoor je de stem van Jacques Vriens. En dat heb ik ook bij de boeken van Sjoerd Kuyper. Geweldig is dat.
Eigenlijk zou ik eens drie maanden moeten uittrekken voor alleen maar lezen. Al moet je de noodzaak daartoe ook relativeren. In feite is alles wat je ziet en meemaakt van invloed op je schrijven. Op den duur ligt er een heleboel opgeslagen in de kelder van je onderbewustzijn. Dat moet je de kans geven om los te komen.’
| |
Eerst tekenen en daarna schrijven
Na de middelbare school ging Van Loon naar de kunstacademie in Den Bosch. ‘Ik wilde leren tekenen. Je kunt dus zeggen dat wat ik als klein kind tot me heb genomen, de sprookjes van Grimm, de bijbelverhalen en het werk van Dulieu, min of meer bepalend is geweest voor wat ik nu doe. Al heeft het lang geduurd voor ik wist wat ik wilde. Alles van school stond me tegen, misschien wel omdat er altijd zoveel moest. Alleen tekenen hield iets aantrekkelijks en daarom ben ik in die richting verder gegaan. In het basisjaar van de kunstacademie heb ik veel geleerd: beeldhouwen, tekenen, werken met karton en kleur. Maar pas toen Kurt Löb vroeg of er iemand belangstelling had voor illustreren, ging er een lichtje branden. Als jongen had ik al mijn schriften en boeken vol gekrabbeld met poppetjes en andere versieringen, een vorm van illustreren eigenlijk. En door de lessen van Margriet Heymans kwam ik op de gedachte van kinderboeken. Op een dag had zij haar zus Annemie uitgenodigd om over haar werk te komen vertellen. Die kwam met een stapel kinderboeken aanzetten waaronder Max en de Maximonsters van Maurice Sendak. Adembenemend mooi. En toen wist ik het.
| |
| |
| |
| |
Toch heb ik de opleiding niet afgemaakt. In het vierde jaar blokkeerde ik. Ik had het gevoel niets meer te leren en op advies van Kurt Löb ben ik toen een tijdje iets anders gaan doen. Gitaar spelen, op mijn zolderkamertje zitten en een beetje buiten rondhangen: naar graven kijken. Tussen de bedrijven door zat ik dan te tekenen.
Het bezwaar van die opleiding was dat niemand je vertelde wat je moest doen als je illustrator wilde worden. Op een gegeven moment had ik twintig tekeningen over één onderwerp. Een grote boom met een dwerg op een tak die angstig naar beneden keek en onder aan die boom een trol met een bijl op zijn nek. Heel beangstigend allemaal. Ik zie het nog voor me. Daar heb ik toen een verhaal bij geschreven en dat heb ik naar het Brabants Dagblad gestuurd. Die wilden het wel hebben en betaalden er zelfs 150 gulden voor. Dat was natuurlijk fantastisch. Na een tijdje kwam er een briefje met de vraag: waar blijven de volgende verhalen? En omdat ik nog een heleboel tekeningen had waar wel een verhaaltje in zat, heb ik die toen afgemaakt en ingestuurd. Je zou kunnen zeggen dat ik die verhalen eerst tekende en daarna pas schreef.’
| |
Alsof het een film is
‘Tegen de kinderen zeg ik altijd dat ik per ongeluk schrijver ben geworden. Als kind is die gedachte nooit bij me opgekomen. Ik had ook geen voorbeelden in mijn omgeving. Alles is op gang gebracht door de verhalen voor de krant. Voor mij is schrijven eigenlijk een soort tekenen. Er zitten beelden in mijn hoofd, een complete film, en die schrijf ik op.
Na twee jaar Brabants Dagblad ben ik toen verhalen naar de Kleine Margriet gaan sturen en zo belandde ik in de Donald Duck en de Bobo. Omdat op den duur de ruimte van het verhaal te klein werd voor de ideeën die ik had, kreeg ik behoefte aan iets langers. Een echt boek. Maar bij Leopold kwam ik niet verder dan de trap omdat mijn verhalen zo'n sprookjesachtig karakter hadden. Die zochten toen vooral verhalen over de actualiteit, gescheiden ouders en zo. Bij Lemniscaat waren ze aanvankelijk wel geïnteresseerd, maar na een jaar ploeteren en schaven, werd het toch nee. Ik kreeg ten slotte nog 3000 gulden voor de tekeningen geloof ik of voor de moeite, en dat vond ik erg netjes. Mevrouw Boele van Hensbroek die het heel vervelend vond dat het niet door kon gaan, adviseerde me
| |
| |
• eigen hoekje
Het oude vrouwtje en de aardappeltjes
Er was eens een oud vrouwtje, dat erge honger had. Ze had zo'n honger, dat haar maag er van knorde. “Stil maar,” zei het vrouwtje tegen haar maag. “Ik zal wel aardappeltjes gaan bakken”.
Je zult het misschien raar vinden, dat het vrouwtje tegen haar maag praatte, maar dat deed ze, omdat ze helemaal alleen was. Ze had helemaal niemand om tegen te praten, behalve haar maag. En af en toe zei ze hallo tegen de koekoek in de koekoeksklok. Het vrouwtje kwam overeind uit haar schommelstoel en liep naar de kelder. Ze haalde een zak met aardappelen uit de kelder en legde die naast haar stoel neer. Daarna nam ze een scherp mesje uit de keukenla en ging zuchtend weer in haar schommelstoel zitten. “Knorknor,” deed haar maag.
“Ja, ja, rustig maar,” mopperde het vrouwtje tegen haar maag. “Ik begin al te schillen.” Ze pakte een aardappel uit de zak en bekeek die eens goed, om te zien of het wel een mooie was. En toen zag ze, dat de aardappel haar ook aankeek, met kleine kraaloogjes. Het vrouwtje wreef eens goed in haar ogen. “Droom ik nou, of heeft die aardappel oogjes?” zei ze hardop.
“Jazeker hebben wij oogjes. Wij hebben zelfs handen en voeten,” klonk het uit de aardappelzak. Een voor een sprongen de aardappelen uit de zak. Ze hadden waarachtig handjes en voetjes, en ze stonden | |
| |
met z'n allen naar het vrouwtje te zwaaien.
“Knor-knor,” deed haar maag ongeduldig. “Stil! houd je koest!” zei het vrouwtje. “Ik heb nog nooit aardappelen met handen en voeten gezien,” zei ze. “Maar wij zijn hele bijzondere aardappelen hoor,” zeiden de aardappelen. “Wij kunnen hele mooie kunstjes doen, kijk maar.” En toen begonnen de aardappelen allerlei rare toeren uit te halen. Ze gingen bokje springen en kopje duikelen. Ze balanceerden op de leuning van de schommelstoel en ze bouwden een toren van wel tien aardappelen op elkaar. Het oude vrouwtje lachte zo hard, dat de tranen uit haar ogen rolden.
“Knor-knor,” deed haar maag boos. “Stil, stil,” zei het vrouwtje. “Ik vind het net zo leuk.” “Kunnen jullie ook liedjes zingen?” vroeg ze. “Jazeker,” riepen de aardappelen in koor. En toen begonnen ze met z'n allen het aardappellied te zingen. Toen ze uitgezongen waren, klapte het vrouwtje luid in haar handen. “Mooi hoor,” riep. “Maar nu is het etenstijd.” “Oh, lekker,” riepen de aardappelen. “Wat eten we?” “Frietjes,” zei het oude vrouwtje vrolijk. En vervolgens schilde ze de aardappelen en gooide ze in de pan. Ze bakte er mooie goudbruine frietjes van. “Lekker, he,” zei ze tegen haar maag. Maar haar maag gaf natuurlijk geen antwoord meer.
PAUL VAN LOON
| |
| |
toen contact op te nemen met Zwijsen. Richard van den Waarsenburg zag er wel wat in en zo heb ik de eerste boekjes geschreven voor de Duizendpoot-reeks. En twee boekjes voor Sjaloom.
Maar doorslaggevend was het moment dat tot me doordrong dat kinderen mijn verhalen graag lazen, dat ze zich er net als ik van alles bij voor konden stellen. Hun manier van lezen klopte met mijn manier van schrijven: zo helder en duidelijk mogelijk, alsof het een film is. Ik werk behoorlijk lang aan een boek. Voor een dik boek heb ik gemiddeld negen maanden nodig, een dun boek gaat wat vlugger. Maar in het algemeen schrijf ik langzaam.’
| |
Een vorm van loutering, een bron van creativiteit
Maar waarom griezelverhalen? ‘In de eerste plaats natuurlijk omdat ik daar vroeger zelf zo van genoten heb. En zo vreemd is dat niet. De eerste verhalen waar kinderen mee in aanraking komen, sprookjes, zijn toch ook een soort griezelverhalen. Daar kun je al je angsten en vragen in kwijt. Zo hoorde ik van een meisje dat ze door het lezen van De griezelbus haar angst voor het donker kwijt was geraakt. En dat kan ik wel begrijpen. In dit soort literatuur wordt angst tastbaar en hanteerbaar. Je sluit de angst op in een boek dat je vervolgens dichtklapt. Dat geldt niet voor realistische verhalen als Blauwe Plekken van Anke de Vries. Ik heb grote waardering voor dat verhaal en tegelijk heb ik er moeite mee. 't Is me te heftig en dat maakt het bedreigend.
Natuurlijk, ook het griezelgenre heeft zijn beperkingen. Al is er meer mogelijk dan je denkt. Zo heb je Frankenstein van Mary Shelley. Dat verhaal is ontstaan in Zwitserland op een bijeenkomst van schrijvers die geïnteresseerd waren in spookverhalen. Daar waren toen ook dichters als Byron en Shelley, de echtgenoot van Mary. Persoonlijk vind ik Frankenstein niet zo inspirerend, maar het is een heel belangrijk boek geweest voor de ontwikkeling van het genre. Toen kreeg je Bram Stoker met Dracula, zo'n beetje het bekendste vampierboek ter wereld. En Edgar Allen Poe natuurlijk. Spook- en griezelverhalen hebben de mensen altijd geboeid. Dracula is na 1897 nooit meer uit druk geweest. En in de jaren twintig, dertig van deze eeuw kreeg je Lovecraft die er weer een andere impuls aan gaf. De belangstelling voor dat soort verhalen groeit nog steeds. Kinderen worden er enorm door geïnspireerd. Ze richten eigen griezelclubjes
| |
| |
op en bedenken de mooiste verhalen. Dat is toch geweldig.
Wat mij het meest boeit is het maken van een verhaal dat van het begin tot het einde klopt en liefst aan het einde nog iets onverwachts heeft. Het venijn zit in de staart. Vaak begin ik zonder te weten hoe een verhaal zal aflopen. Zo blijft het ook voor mij spannend.
Voorlopig heb ik nog ideeën zat. Natuurlijk, ook dit genre heeft zijn begrenzingen maar dat geldt voor alle vormen van literatuur. Ook de griezelliteratuur heeft haar archetypes en clichés. Een vampier moet je doden met een houten staak. Een vampier kan ook niet tegen zonlicht. Dus kun je hem niet laten zonnen in een zwembad. De uitdaging zit er in dat je aan dat soort gegevens een draai moet geven. Je moet iets nieuws bedenken in een genre dat al honderd jaar oud is. Maar er hoort altijd een vampierverhaal bij. De vampier staat immers het dichtst bij de mens. Pure horror interesseert me wat minder. Humor en geheimzinnigheid meer. Al mijn verhalen, ook de detectives en de schoolverhalen hebben net iets anders dan alleen maar de werkelijkheid. Realiteit met een tikje. De gewone werkelijkheid van alledag zie je alle dagen om je heen. Die vind ik minder spannend en daar schrijven al zoveel mensen over. Ik voeg daar liever iets aan toe.’
| |
Je moet de mensen in hun waarde laten
‘Verhalen die in een andere wereld spelen blijken kinderen erg aan te spreken. En die erkenning vind ik het belangrijkst. Over literaire erkenning kan ik me niet druk maken. Wat is dat eigenlijk? Ik schrijf over datgene wat in mijn hoofd zit. Alsof je uit een vierkant stuk steen een bol probeert te maken. Om mezelf te vermaken stop ik er dan allerlei verwijzingen in naar de klassieken en naar mensen of situaties uit mijn eigen omgeving.
Wat recensenten er dan over zeggen komt op de tweede plaats, al is het leuk als blijkt dat iemand je werk werkelijk goed gelezen heeft. Het belangrijkste blijven de reacties van mijn lezers. Ik krijg stapels post, duizenden brieven die ik ook allemaal beantwoord. Daaruit blijkt dat kinderen enorm van mijn verhalen genieten. En dan kan het me werkelijk niet schelen of dat literatuur is of niet. Je moet de mensen gewoon in hun waarde laten, vind ik.
Door de reis naar Curaçao twee jaar geleden heb ik een aantal collega's leren kennen die andere genres beoefenen: Sjoerd Kuyper,
| |
| |
| |
| |
Anke de Vries, Jacques Vriens, Hans Hagen. En het mooie is dat we elkaar de ruimte kunnen geven, dat we elkaars vakmanschap waarderen. Dat is een enorme verruiming. Die vriendschappen hebben mijn leven verrijkt. Dan maak je je niet druk meer over wat ‘men’ zegt. Dat berust toch veelal op beeldvorming en vooroordelen. Ik lig heus niet wakker van de vraag of mijn werk tot de literatuur behoort. Dat soort stempels interesseert me niet.
‘Ik ben een zeer gelukkig mens, heb een lieve vrouw, een lief dochtertje, fijn werk en zie de toekomst opgewekt tegemoet. En mochten de ideeën voor griezelverhalen ooit opdrogen, dan heb ik het volste vertrouwen dat er zich iets nieuws voordoet.’
| |
Een doodgewoon leven
De dagelijkse werkelijkheid van Paul van Loon ziet er overigens heel gewoon uit. ‘'s Ochtends mijn dochtertje naar school brengen en wat in huis rommelen. Dan post beantwoorden, dochtertje weer ophalen, boterham eten, weer naar school, boodschappen doen of een vriend bezoeken, dochter uit school halen, en 's avonds schrijven. Elke dag, al is het maar één regel. Anders verlies je het contact met wat je aan het doen bent. Zelfs op Aruba heb ik dagelijks aan Griezelbus 3 zitten werken, op een laptop. Niet dat ik ver gekomen ben, maar toch. Dat is het mooie van deze tijd, computers maken het sleutelen aan teksten een stuk makkelijker.
‘Ik heb geen idolen of schrijvers aan wie ik me wil meten. Ik wil gewoon een zo goed mogelijk boek schrijven en daar werk ik aan tot het af is. En dat vieren we dan.
‘Aan illustreren kom ik nooit meer toe. Dat komt omdat ik schrijf vanuit de beelden in mijn hoofd. Als alles opgeschreven is, heb ik geen beelden meer over om het verhaal nog eens te illustreren. Er is geen uitdaging meer. Terwijl Camilla Fialkowski er van alles aan toe weet te voegen.
| |
Liegen is verplicht
Wat betekent het Griezelgenootschap voor Paul van Loon? ‘Zoals je weet, hebben we statuten en regel 1 is dat we verplicht zijn te liegen. Dus alles wat ik nu zeg, moet je met een korreltje zout nemen. Het
| |
| |
belangrijkste is dat we een keer per jaar samen een boek maken. Maar voor het overige heeft ieder van ons een heel ander gebied. Daar praten we wel over, maar we geven elkaar nooit ideeën. En zo vaak ontmoeten we elkaar niet.
Kijk, het prettige van schrijven is dat er een band ontstaat tussen jou en datgene wat je aan het doen bent, met de gedachten in jezelf. Je bent in feite een soort tovenaar. Het boek is een gematerialiseerde gedachte die je met een heleboel andere mensen kunt delen. Dat is ook het mooie als je boeken vertaald worden. Het aantal lezers breidt zich enorm uit. En dan te bedenken dat het allemaal begonnen is bij dat ene kleine vonkje, die ene gedachte in je hoofd. Daarom vind ik “gelezen worden” het allerbelangrijkste. Als mijn boeken niet meer gelezen worden, hou ik onmiddellijk op met schrijven.’ |
|