Vader, waarom heet een stoel een stoel?
Henri van Daele
Ik moet nog heel klein geweest zijn, toen ik die diepgravende vraag aan mijn vader stelde. Hij was een eenvoudige klompenmaker, mijn vader, die met zijn twee klompen stevig op de grond stond.
‘Ja, jongen,’ zei hij, ‘een stoel heet een stoel omdat het een stoel is. Dat is altijd zo geweest.’
Dit antwoord bevredigde me geenszins. ‘Ze hadden toch net zo goed een stoel tafel kunnen noemen?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei mijn vader, wat korzelig. ‘Een tafel is om aan te zitten en een stoel dient om op te zitten.’
Fascinatie voor taal, voor woorden, ligt aan de basis van ieder schrijverschap. Vragen over de wonderen van de eigen taal, waarin twee plus twee gerust vijf kan zijn. Daarna de kennismaking met andere talen. Daar bleek een stoel, tot mijn stomme verbazing, opeens chaise te heten en chair en Stuhl.
Eens moest er iemand geweest zijn die opeens met enig gezag verklaarde dat een stoel voortaan door iedereen stoel moest worden genoemd. Wie was dat dan? Was hij de uitvinder van de stoel? Heette hij zelf toevallig Stoel en was het daarom dat... Op al die vragen heb ik vele jaren later zelf een antwoord verzonnen in De tovenaar met het letterzakje. Hij had de eerste woorden van de mensen eenvoudig een beetje bijeengescrabbeld. Als hij behoefte aan een nieuw woord had, ging hij daar gewoon voor zitten, paste wat letterblokjes bij elkaar ‘en keek of het mooi was’.
Vorm dus! Er zijn woorden die er lekker uitzien en andere zijn ondergeschoven kinderen met een immer-lopende neus. Snot, ja, bah! Terwijl neuskeuteltje...
Daarna kom je bij de typografische vorm. Te weinig schrijvers hebben daar belangstelling voor. Ik ben daar wat maniakaal in. Een tekst moet niet alleen inhoud hebben, hij moet ook een beetje goed ògen. Het te pas en te onpas strooien met schreefloze letters, dat verschrikkelijke achteraan uitlijnen van getypte brieven, De leeuw van Vlaanderen van Conscience in een vette Bodoni!