| |
| |
| |
Illustratie van Kurt Löb uit De duizendkunstenaar van Lublin van Isaac Bashevis Singer (Amsterdam: N.V. De Arbeiderspers, 1966)
| |
| |
| |
Beelden & woorden; alleen of met elkaar?
Truusje Vrooland-Löb
Once upon a time there was a little girl watching her father while he was working, as children like to do all over the world. De kamer kreeg licht van het noorden en rook naar olieverf, terpentijn en pijptabak; een schildersatelier dus, en die geuren vergezelden haar vader altijd.
Het meisje volgde keer op keer gebiologeerd het soms moeizame proces rondom de schildersezel waar vaders hand op het voorbewerkte linnen met penseel en olieverf een eigen wereld creëerde. Zijn wereld en de wereld van zijn figuren: mensen die dansten, mensen in hotelbedden, een schilder met zijn model of een gezin aan een ontbijttafel. Beelden die nog steeds geen tekst nodig hebben, maar bij de beschouwer ervan toch altijd een verhaal weten op te roepen.
Ook bij het meisje dat zèlf als model soms even deel uitmaakte van dit fascinerende schilderproces, en op verzoek urenlang stil in een bepaalde houding moest zitten.
Later zag ze diezelfde handen op de tekentafel met potlood, pen of krijt tekeningen, beelden maken bij letters. Zag ze hoe de illustrator die haar vader ook was, teksten van schrijvers als I.B. Singer, Heinrich Böll, Tjechov tot een eigen leven bracht door zijn lijnen en vlekken. En hoewel de teksten zelf vaak nog te moeilijk waren voor een jong kind, gaven zijn illustraties elk van deze verhalen toch voor haar een speciale en onuitwisbare atmosfeer mee. Ze leerde door zijn tekeningen de hoofdfiguren van bijvoorbeeld Charles de Costers Tijl Uilenspiegel of Singers The magician of Lublin goed kennen en voelde de dreiging van hun noodlot of de erotische spanning tussen de sexen. Ook kreeg ze onbewust een indruk van het joodse leven in een Pools stadje uit het einde van de negentiende eeuw. En soms herkende ze de getekende vrouwen in de door haar vader geïllustreerde boeken want ze leken op haar moeder of op haarzelf.
Waarom deze inleiding op de vraag: Hebben prentenboeken tekst nodig, hebben verhalende boeken illustraties nodig?
Allereerst omdat daarin de vraagstelling van mijn verhaal aangestipt wordt en ook een beetje om mijzelf en de achtergrond van
| |
| |
waaruit ik naar dit onderwerp kijk, kort te introduceren (met als risico dat mijn visie hierop nu al wat voorspelbaar wordt). Want ikzèlf was natuurlijk dat gebiologeerd toekijkende dochtertje van die schilderende en illustrerende vader.
| |
Woordloze prentenboeken
Laten we nu om te beginnen proberen de vraag te beantwoorden of prentenboeken tekst nodig hebben. Dan moeten we eerst kijken of woordloze prentenboeken ook een bestaansrecht hebben bij kinderen. En die vraag kunnen we al snel volmondig met JA beantwoorden.
Een van Nederlands beroemdste en meest vertaalde kinderboekmakers, Dick Bruna, de kunstenaar die zich bedient van een uiterst simplistische beeldtaal met felle primaire kleuren en een zware contourlijn, maakte binnen zijn oeuvre van tachtig prentenboekjes ook drie maal een boek zonder woorden. En ook deze hebben overal op de wereld succes bij jonge kinderen. Niet alleen omdat zijn tekeningen als een soort pictogram van de afgebeelde dingen gezien kunnen worden, maar ook door de logische, ritmische opeenvolging daarvan, die de tekeningen een filmisch element geeft. Ieder jong kind overal op de wereld zal direct Bruna's beschrijving in pure beelden van een dag uit het leven van een kindje, als zodanig interpreteren.
En ook het in ons land verschenen en zelfs met de kinderboekillustratieprijs (Het Gouden Penseel 1987) bekroonde prentenboek zonder woorden Monkie van Dieter Schubert behoort inmiddels tot de toppers in kinderland. Schubert vertelt in zijn liefdevolle en gedetailleerd uitgewerkte illustraties wat er gebeurt met een speelgoedaap van een kindje, als die van de fiets afvalt en alleen in het bos achterblijft. Alle emoties (ook van het kindje) en avonturen van de speelgoedaap zijn glashelder uit de tekeningen te lezen. En we kennen allemaal het succesvol op de internationale (commerciële) markt doorgedrongen prentenboek De sneeuwman van Raymond Briggs.
Maar wat hebben deze geslaagde woordloze prentenboeken die allen hun eigen verhaal vertellen - en die zo totaal verschillend van toon, sfeer en techniek zijn - gemeen?
Deze ‘beeldboeken’ hebben allemaal een sterk en haast filmisch scenario met een duidelijk begin, verloop, hoogtepunt en einde. Elke illustratie toont een afgerond stukje van het verhaal en de daarbij behorende emoties zijn direct zichtbaar. Omdat het aspect taal ont- | |
| |
breekt, lijkt het wel of de mimiek en de lichaamstaal van de figuren - net als bij dove mensen die via gebarentaal spreken - wat sterker zijn aangezet dan in veel ‘gewone prentenboeken’.
In ieder geval worden deze boeken met hun puur visuele boodschap door jonge kinderen snel geïnterpreteerd. Zij leven immers in een tijd waarin de dominante beeldcultuur van media als film, televisie en video het kijkgedrag sterk heeft ontwikkeld.
Het fenomeen van het afbeelden van situaties zònder tekst is natuurlijk zo oud als de mensheid zèlf - van prehistorische jachttaferelen in de grotten van Lascaux of die op Griekse vazen - de boodschap die onze vroege voorouders op hun voorwerpen of op hun wand schilderden wordt ook door mensen van de ‘graffiti-generatie’ nog begrepen.
De mens is en blijft nu eenmaal een homo pictualis, een plaatjeskijker. Pure kijkboeken van niveau hebben door het ontbreken van het element taal het voordeel dat ze een direct en sterk appèl doen op allereerst het kijken en daarna de vertelkunst van de beschouwer (klein of groot) en hierdoor de fantasie zeer kunnen prikkelen.
Daarnaast bieden ze nog niet lezende kinderen of kinderen met een andere moedertaal in een multiculturele groep, toch de mogelijkheid om zèlf het boek te lezen en na te vertellen! En dat is goed voor het zelfbewustzijn als je nog klein bent.
Dit alles is daarentegen geen pleidooi voor het principieel weglaten van tekst bij fraaie platen in een prentenboek. Want natuurlijk maakt een goedlopende, geestige en geïnspireerd geschreven tekst naast illustraties zo'n boek extra interessant vanwege het stimulerende taaleffect dat daarvan uitgaat.
Taal & beeld zijn in een geslaagd prentenboek elkaars evenknie; ze vullen elkaar aan en versterken elkaar. Maar daarnaast hebben boeken zonder woorden beslist ook hun bestaansrecht!
| |
Hebben verhalende boeken illustraties nodig?
Alvorens ook deze vraag meteen gevoelsmatig met een enthousiast JA te beantwoorden omdat er tegenwoordig immers zo ontzettend veel boeken voor kinderen mèt illustraties verschijnen, wil ik proberen die vraag uit verschillende invalshoeken te bekijken.
Allereerst van de negatiefste zijde, en die betreft vooral het illustreren van boeken voor volwassenen. Er zijn altijd auteurs van verhalen
| |
| |
Illustratie van Friso Henstra uit David: bijbelse jeugdroman van Karel Eykman (Ede/Antwerpen: Zomer & Keuning, 1986)
| |
| |
en gedichten die principieel tégen illustraties bij hun teksten zijn (zoals bijvoorbeeld Gustave Flaubert en onze Jan Wolkers en W.F. Hermans) omdat ze vinden dat de lezer zijn eigen beeld moet kunnen vormen van het in de tekst geschrevene en dat illustraties daarbij opdringerig en fixerend zouden werken en ook de aandacht van de geschreven tekst zouden afleiden.
Ze vinden tekeningen in hun boek afbreuk doen aan de autonomie van de lezer omdat woorden immers ook een systeem vormen om beelden in op te roepen en illustraties de tekst voor de lezer zo direct vastleggen. Een illustrator is uiteindelijk natuurlijk ook maar één individuele lezer die zijn persoonlijke visie op de tekst geeft en geen universele.
Het zijn vooral deze argumenten van de anti-illustratieauteurs die veel volwassen lezers (en uitgevers niet te vergeten) tegenwoordig ook hanteren; boeken voor volwassenen worden daarom - op een enkele bibliofiele- of gelegenheidsuitgave na - sinds de jaren zestig helaas zelden meer geïllustreerd. Ook tieners wijzen tekeningen in hun boeken meestal af; vanwege het feit dat geïllustreerde boeken voor volwassenen haast een onbekend fenomeen zijn, vinden zij plaatjes in boeken al snel kinderachtig omdat zij die direct associëren met boeken voor jonge kinderen.
Dus zodra een tekst voor mensen vanaf zo'n jaar of twaalf, dertien een zekere mate van volwassenheid pretendeert, verdwijnen om die reden de plaatjes als sneeuw voor de zon uit hun boeken.
De auteurs van kinderboeken staan zelf hooguit neutraal, maar meestal positief tegenover illustraties in hun boeken. Zolang ze van de uitgever maar de juiste illustrator krijgen. Zoals kinderboekschrijfster en IBBY-bestuurslid van het eerste uur Miep Diekmann eens zei: Toch hebben veel auteurs het aan hun illustratoren te danken dat hun boeken ‘opvielen’. Het leesplezier van kinderen wordt nu eenmaal vaak op gang gebracht door hun kijkplezier.
Kinderboekillustraties (en daar geloof ik na het jarenlang observeren van kinderen en hun boeken hevig in) zijn beelden die - geplaatst in de intimiteit van het boek - wanneer ze kwaliteit bezitten, een mensenleven lang mee kunnen gaan en de fantasie voeden. Maar in eerste instantie brengen ze een gevoel van verrukking teweeg bij het jonge kind: de betovering van het plaatje.
Een illustrator kan in het boek beelden uit onze schijnbaar alledaagse wereld zó laten zien, dat die beelden het kind voeden, zijn
| |
| |
geest stofferen, maar zelfs onze ogen als volwassenen nog kunnen openen voor andere facetten van de zichtbare werkelijkheid, namelijk de eigen wereld van de kunstenaar met het boek als uiterst democratisch communicatiemiddel.
Onsterfelijke kinderboeken bezitten bijna altijd ook onsterfelijke illustraties. Want wie weet niet hoe Babar, Peter Rabbit of Winnie the Pooh eruitzien en bewegen? Van dit soort heerlijke uitgaven zijn de teksten en de tekeningen elkaars volmaakte spiegelbeeld, naadloos in elkaar geschoven en ondeelbaar geworden. Wat was er eerder: de kip of het ei? Is A.A. Milne belangrijker voor het boek dan E.H. Shepard? Een vraag die Milne (toch een beetje jaloers op Shepards succes of alleen maar onder de indruk van het talent van zijn illustrator?) zichzelf ook stelde:
Let Shepard decorate my tomb
And put (if there is room)
Two pictures on the stone
Piglet, from page ahundred and eleven
and Pooh and Piglet walkin (157)
And Peter, thinking that they are my own
Will welcome me to Heaven.
Dit is natuurlijk een Engels voorbeeld van een ideale symbiotische boekrelatie tussen een auteur en een illustrator. Maar ook in Nederland staat het geïllustreerde kinderboek volop in de belangstelling. Sterker nog, het geïllustreerde kinderboek en met name het prentenboek, beleeft al een aantal decennia een echte bloeiperiode en vooral dáárin vinden we op dit moment de directe neerslag van onze Nederlandse boekillustratiecultuur.
Dan praten we natuurlijk wel over geïllustreerde uitgaven, waarvan de sterkste exponenten zijn gemaakt door illustratoren, boekkunstenaars, die zich met volle inzet van hun talent geven aan het medium kinderboek, en die we daarom Kunstenaars voor Kinderen noemen.
We signaleren al zo'n twintig jaar een steeds groeiende diversiteit van vaak zeer individuele stijlen en technieken; er wordt enthousiast geschilderd en geaquarelleerd en getekend met pen of potlood in het
| |
| |
kinderboek. En dankzij de huidige reproductiemogelijkheden, een periode van welvaart en een groeiend aantal co-produkties met het buitenland kan er vrijwel alles in het Nederlandse prentenboek.
| |
Het samengaan van tekst en tekeningen
Afgezien van zijn tekstuele en emotionele merites, moet het geïllustreerde kinderboek in zijn totaliteit altijd een sterke organische eenheid tussen tekst en tekeningen aan het kind laten zien. De platen moeten voldoende ruimte overlaten voor de fantasie van de jonge kijker/lezer. En bovenal moet het werk een zekere mate van eigenheid, originaliteit, eerlijkheid en grafische kundigheid uitstralen. Duidelijk is wel dat imitatie van groten, illustratief maniërisme en liefdeloos maakwerk steeds af te keuren zijn. In een harmonieus samenspel tussen tekst en tekeningen werkt de typografie als de bindende lijm tussen beiden. En natuurlijk speelt de visualisering van humor, fantasie en emotie niet zelden een hoofdrol bij die illustraties die ons intrigeren, verwonderen of verrukken. Eigenlijk moeten we het voor het beantwoorden van de vraag of verhalende boeken illustraties nodig hebben, vooral over de functie van die kinderboekillustraties hebben.
In het verleden had de kinderboekillustratie vooral een (be)leeraspect, hetgeen nog steeds geldt voor informatieve boeken voor kinderen waarin niet alleen foto's staan, maar de tekst ook verduidelijkt of aangevuld wordt door tekeningen. Dat informatieve, instructieve illustraties behalve deze functie ook nog een artistiek hoogtepunt kunnen vormen, bewijzen bijvoorbeeld de tekeningen die Angela de Vrede maakte bij de teksten van Midas Dekkers (Je binnenste buiten of Eten is weten).
Maar een groot deel van de illustraties in kinderboeken heeft vooral de functie van verluchten en steunen van de tekst, waarbij de illustrator het verhaal nauwkeurig moet volgen in sfeer en feitelijkheid, en de prentenboekillustrator natuurlijk de meeste vrijheid heeft. Dikwijls vormen auteur en illustrator voor een bepaalde periode een soort duo dat volledig op elkaar ingespeeld is, en waarvan de illustrator als het ware het gezicht van de auteur is geworden (bijvoorbeeld Jan Jutte in De paljas en de vuurvreter of Rare Vogels).
Behalve een informatieve (in brede zin) en een verluchtende functie hebben illustraties in kinderboeken zoals deze voorbeelden tonen,
| |
| |
Illustratie van Jan Jutte uit Rare Vogels van Rindert Kromhout (Amsterdam: Leopold, 1996)
| |
| |
natuurlijk ook een emotionele en vooral een sterk esthetische waarde. Eigenlijk is diens hoofdfunctie het toevoegen van een nieuwe dimensie aan de tekst van de auteur en daardoor het kind volop laten genieten van kleur en vorm, kortom het bééld, en ook laten meegenieten van het plezier dat de illustrator had toen hij aan het werk ging. Want een goed illustrator laat zich natuurlijk in eerste instantie lekker opladen door de beelden die de tekst van de auteur hem aanreikt.
| |
Ali Baba en de veertig tekenaars
Het zal duidelijk zijn dat ik om al deze redenen een groot voorstander ben van plaatjes naast de tekst, dus van het uitgeven van verhalen voor kinderen mèt illustraties.
Maar misschien bent ú toch nog niet helemaal overtuigd van het bestaansrecht van tekeningen in verhalende boeken en vraagt u om een duidelijk bewijs. En hoewel deze zachtaardige materie natuurlijk niet in cijfers en grafieken te vatten is, denk ik toch dat ik een soort van onwetenschappelijk bewijsje of op zijn minst een verheugend fenomeen met betrekking tot mijn stellingname voor u heb.
Een bekend Nederlands dichter, Willem Wilmink, maakte in 1983 een gedicht in veertig coupletten over het internationaal bekende avontuur van Ali Baba en de veertig rovers, waarnaast Carl Hollander, een eveneens zeer bekend Nederlands kinderboekillustrator, uiterst subtiele en kundige illustraties maakte. Vergezeld van een rustige typografie vormden tekst en beeld samen een fraai boek. Het boek kwam op de markt maar had om onduidelijke redenen niet veel succes en verdween in de ramsj.
Exact diezelfde tekst werd in 1995 opnieuw voor een uitgave onder de titel Ali Baba en de veertig tekenaars gebruikt. Dit keer werd de boekuitgave ervan een eclatant succes!
Want veertig topillustratoren maakten ieder bij één couplet van dit gedicht een illustratie in kleur, die los op de rechterpagina werd ingeplakt. Door deze illustratie op te tillen treft de lezer de biografie en een bibliografie van de illustrator, dus heel veel informatie over de kunstenaar, aan. Op de linkerpagina staat in een steeds wisselende speelse typografie die verrassend aansluit bij de sfeer en stijl van de illustratie, het gedicht waarbij de illustratie gemaakt is.
Mede door deze ijzersterke en speelse typografieformule wisten de veertig totaal verschillende illustraties, ook tot grote verrassing en
| |
| |
Illustratie van Peter van Poppel uit Ali Baba en de veertig tekenaars van Willem Wilmink (Amsterdam: Zirkoon, 1995).
| |
| |
vreugde van de kunstenaars, toch geloofwaardig in één boek te functioneren zonder aan elkaar afbreuk te doen.
Nu is door ons kleine taalgebied en het daaraan gekoppelde relatief kleine afzetgebied en de niet zo grote oplagen, het uitgeven van zulke boeken in full color zonder co-produktie - ook al bestaan er subsidiemogelijkheden - een kostbare en riskante zaak. Uitgeverij Zirkoon die het boek wilde gaan produceren, wist het grote warenhuis de Bijenkorf die dat jaar een jubileum te vieren had, voor dit plan te interesseren. Doordat deze opdrachtgever het als jubileumuitgave in zijn winkels wilde gaan verkopen, werd de verkoopprijs van het boek ongeveer de helft van het bedrag dat het boek normaal in de boekhandel zou moeten kosten.
Afgezien van de lage prijs was het vooral het uiterlijk van het boek dat vanaf het moment van verschijnen voor het grote succes zorgde. Nog voordat het boek in de winkel lag, noemde men het in de pers al een collectors item, een schatkist, een juweel van een boek. En dat kwam - sorry meneer Wilmink - door de opvallende illustraties en de algehele boekverzorging!
Klanten mochten niet meer dan twee boeken kopen en binnen één week was de hele voorraad van 7500- op zich al een flinke oplageuitverkocht. Volwassenen en grote kinderen kochten het boek en waren ondersteboven van al die volstrekt verschillende beelden die de veertig illustratoren in Ali Baba en de veertig tekenaars naast de tekst van Willem Wilmink tekenden, schilderden of aquarelleerden. Er werd snel besloten tot een kleine bijdruk van nog eens 2500 exemplaren, waarvan (om de kosten te drukken) de illustraties niet ingeplakt maar los bijgeleverd werden. En nu wordt het extra interessant. Wie zo'n oningeplakt exemplaar doorbladert krijgt een totaal ander gevoel bij het boek, en vindt het waarschijnlijk vooral een speels en chique vormgegeven uitgave van een fascinerend gedicht. Pas als alle plaatjes zijn ingeplakt, ervaart ook deze lezer het bombardement van fascinerende illustraties dat het boek in zijn totaliteit te bieden heeft, en die een bron van kijkgenot voor kleine en grote mensen vormen.
Na het opvallende succes van deze rijk geïllustreerde uitgave durf ik dus heel hard te roepen: de kinderboekillustratie leeft in Nederland!
En misschien, misschien doet het succes van geïllustreerde uitgaven voor alle leeftijden als deze Ali Baba en de veertig tekenaars ineens de Feniks van de totale boekillustratie uit zijn as herrijzen en wordt ook het boek voor volwassenen in ons land weer vaker geïllustreerd! |
|