Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 10
(1996)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Tegen het misverstand
| |
Oordelen van kinderen en volwassenen.Of de jury, bestaande uit vijf volwassenen, het eigenlijk niet voor de hand vond liggen dat kinderboeken ook door kinderen zelf, tenslotte de beoogde doelgroep, beoordeeld moesten worden? Zaten zij de kinderen niet in de weg met hun volwassen jurering? Want kinderen oordelen toch vaak heel anders en vinden be-Griffelde, be-Uilde, be-Leeuwde en be-Wouterde boeken nogal eens moeilijk en saai? De stijve, want streng geregisseerde gespreksronde gaf de jury nauwelijks kans adequaat te reageren, dat is waar, maar ik had ook niet de indruk dat ze op die vraag erg goed waren voorbereid. Men monkelde wat heen en weer van ja en nee, en bracht enigszins lijdzaam de uitgekauwde vergelijking van patat versus voedzaam eten maar weer eens ter sprake. Ik miste in ieder geval een klip en klaar antwoord dat afdoende de achtergrond van deze gedachtenwisseling verduidelijkte. De onbedoelde - dat mag je althans hopen - maar niet te negeren suggestie, dat volwassenen min of meer ten onrechte uitma- | |
[pagina 211]
| |
ken wat goede kinderliteratuur is, werd niet weggenomen en bleef zo het hele programma in de lucht hangen. Die werd bovendien versterkt doordat de geïnterviewde kinderen lang niet allemaal even enthousiast waren over de nominaties en dat soms in ongezouten bewoordingen lieten weten ook. Onuitgesproken vestigde zich zo de indruk dat volwassenen zich meester hebben gemaakt van het kinderboek en opvattingen van kinderen negeren. Hoezeer ik het initiatief van de BRT ook waardeer om jeugdliteratuur net zoveel aandacht te geven als de (voor volwassenen bedoelde) fictie en non-fictie - in Nederland is kinder- en jeugdliteratuur buiten de schoolprogramma's een onbekend verschijnsel op de televisie - toch zorgde de uitzending bij mij voor een onbevredigd gevoel dat nog een flinke poos nazeurde.
De oorzaak daarvan ligt, denk ik, in het gebrek aan consciëntieuze precisering en afbakening van de verschillen in doelen en belangen die volwassenen en kinderen hebben bij het beoordelen van kinderboeken. En vervolgens in de onduidelijke wijze waarop met die verschillen wordt omgegaan en de diffuse (voor)oordelen die daarvan het gevolg kunnen zijn. Kinderen beoordelen een boek op basis van hun persoonlijke belangstelling, voorkeur, smaak en behoefte en doen dat, afhankelijk van leeftijd en ervaring, sterk emotioneel gekleurd, direct en ongereflecteerd. Ze gaan daarbij niet af op meer vakinhoudelijke aspecten en als ze dat doen (bijvoorbeeld in het geval van verhaaldynamiek of spanning) wordt dat niet literair gemotiveerd, maar op basis van individuele indrukken, gevoelens en interesses. Elk kind oordeelt voor zichzelf: wat de één bloedspannend of hartstikke saai vindt, beoordeelt de ander als strontvervelend of onwijs gaaf. Volwassenen (juryleden, recensenten, docenten) doen hetzelfde, maar zij trachten hun persoonlijke motivatie te onderbouwen met ambachtelijke, literaire argumenten - die ik nu voor het gemak maar even samenvat met de al of niet dwingende relatie tussen inhoud en vorm -, en gaan daarbij vaak overstijgend en vergelijkenderwijs te werk (het hele werk van een auteur, genre-kenmerken enzovoorts). Elke volwassene oordeelt - als het goed is tenminste - ook voor zichzelf, maar er kunnen andere factoren een rol meespelen die te maken hebben met bijvoorbeeld een noodzakelijke consensus (in jury's) of een bepaalde vorm van voorlichting. Hoe dan ook, kind en volwassene oordelen vaak (niet altijd) heel | |
[pagina 212]
| |
verschillend en dat is volstrekt logisch en aanvaardbaar. De ene mening is ook niet beter of slechter dan de andere, en is, gesitueerd binnen de boven aangevoerde context, even legitiem en waardevol. Maar wanneer die context onduidelijk is en wordt gehouden, en de verschillen tussen kind en volwassene onvoldoende afgebakend en gedefinieerd zijn, liggen misverstanden voor het oprapen. | |
Leesbevorderaars en literairenEén van die misverstanden, en wel van een hardnekkig soort, is de opvatting dat de keuze van volwassen jury's bijna per definitie kindonvriendelijk is. Bekroonde kinderboeken, zo is de vaststelling die meer dan sporadisch voorkomt, worden vaak niet of slecht gelezen door kinderen, en dat zou de kans vergroten dat ze op den duur een leesvijandige houding aannemen en de afstand tussen de volwassene en het kind vergroot wordt. Vooral de volwassene die vanuit leesbevorderingstandpunt contact met kinderen heeft (ouder, bibliothecaris, docent), en aan wil sluiten op de leesbehoefte en -ervaring van kinderen, zou zo, dat is de gedachte, door literaire volwassenen (recensenten, jury's) hinderlijk voor de voeten worden gelopen. Weg ermee dus. Een karikaturale voorstelling van zaken? Schromelijk overdreven? Ik ben bang van niet en een voorbeeld mag dat onderstrepen. Tijdens één van de uitzendingen (op 31-1-1996) van het leesbevorderings- (of liever gezegd boekpromotie-)programma Ik heb al een boek - een initiatief van de CPNB, de KRO en de Stichting Lezen dat inmiddels is stopgezet - orakelde Martin Ros op de van hem bekende ronkende wijze dat volwassen jury's die kinderboeken beoordelen volzitten met ernstig bebrilde mensen, die niet beseffen dat je kinderen zelf een keuze moet laten doen. En hij eindigde met de pathetische slogan: weg met de volwassen jury's van kinderboeken. Hoewel medepresentator Aad van den Heuvel regelmatig halfslachtige pogingen ondernam om Ros' vaak voorkomende genant-botte boutades wat af te zwakken, ontbrak deze keer elke vorm van side-coaching. En geen commentaar is instemmend commentaar. Op deze manier werd weer eens ongenuanceerd de indruk gewekt dat volwassenen (de emancipatie van) het literaire kinderboek hebben geannexeerd en daarbij | |
[pagina 213]
| |
de oorspronkelijk bedoelde lezersgroep uit het oog verliezen.Ga naar voetnoot1
De afgelopen jaren lijkt er een soort tweedeling te zijn ontstaan in de benadering van het kinderboek, waarbij leesbevorderende en literaire belangen en daarop gebaseerde argumenten in een bepaalde vorm van competitie met elkaar zijn geraakt. Enigszins gechargeerd zou je kunnen zeggen dat het, als ik sommige verschijnselen goed interpreteer, steeds vaker voorkomt dat lees-argumenten (van kinderen) gezet worden tegenover en, in een volgende fase, in strijd met literaire argumenten (van volwassenen). Dat gaat, opnieuw enigszins ongenuanceerd maar voor de helderheid noodzakelijk, gepaard met twee soorten (volwassen) pleitbezorgers, die ik voor het gemak maar even aanduid met de leesbevorderaars en de literairen. Dat er sprake is van een groeiende animositeit tussen beide ‘kampen’ is, geloof ik, een juiste waarneming. De tegenstelling van waaruit van beide kanten geopereerd wordt, vindt zijn belangrijkste oorzaak in het voornoemde gebrek aan duidelijkheid en onderscheiding in belangen en doelen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat veel leesbevorderaars, vanuit hun van oudsher onbetwiste bemiddelaarspositie tussen boek en kind, de opkomst van de literairen in de afgelopen pakweg vijftien jaar als een bepaald soort oneigenlijke (beroeps)concurrenten zijn gaan zien. In sommige gevallen slaan zij geheel door en verwijten de literairen zelfs een onpedagogische en ondemocratische houding, omdat die het kind zouden weglaten uit hun relatie met het kinderboek, of in ieder geval sterk relativeren. Aan de andere kant ontstaat het gevaar dat de literairen, de leesbevorderaars als stoorzenders en zelfs tegenwerkers ervaren bij een noodzakelijke en onontkoombare literaire ontwikkeling, die in veel gevallen - denk aan auteurs en recensenten - ook te maken heeft met een zowel algemene als meer individuele artistieke vakontwikkeling. Het literaire experiment, zoals dat vanaf ongeveer 1980 waarneembaar is, zou het gevaar lopen door te sterke leesbevorderende nadruk geblokkeerd te worden, hetgeen eveneens getuigt van nogal wat zelfoverschatting. Als deze waarneming op juiste feiten berust - en nogmaals: ik | |
[pagina 214]
| |
chargeer enigszins vanwege de helderheid - is deze woekerende tegenstelling onderdeel van een volstrekt heilloze situatie, die alleen maar tegengegaan kan worden als doelen en belangen van beide kanten uit elkaar gehaald en, ten opzichte van elkaar, gewaardeerd worden. Zolang een dergelijke onderscheiding en een daarop gebaseerde taakafbakening ontbreekt en wordt genegeerd, blijft de verwarring bestaan en krijgen oneigenlijke argumenten de kans zich als een virus te verspreiden. | |
Appels en perenLaat ik wat concreter en persoonlijker worden, op gevaar af dat een en ander vooral als een oratio pro domo wordt opgevat. In 1994 publiceerde ik Grensverkeer,Ga naar voetnoot2 een bundeling van achttien artikelen over verschillende aspecten van de hedendaagse jeugdliteratuur. Dat boek is geschreven vanuit de literaire en niet vanuit de leesbevorderende ‘hoek’, en in enkele inleidende artikelenGa naar voetnoot3 wordt de achtergrond daarvan nader geadstrueerd. De lees-kant wordt echter allerminst onbelangrijk gevonden, maar is niet de positie - het doel en het belang - van waaruit geschreven is.Ga naar voetnoot4 Het boek is dus geschreven vanuit een duidelijk onderscheiden taakafbakening en dat lijkt me in het licht van het voorafgaande ook noodzakelijk en legitiem. Merkwaardig is dan ook dat in de kritieken nogal eens vanuit het leesbevorderingsstandpunt werd gereageerd, waardoor men, zogezegd, hardnekkig probeerde van appels perenjam te maken. Het resultaat laat zich raden. Het artikel dat het meest verantwoordelijk is voor dit misverstand is Een kwestie van goede smaak?, een verzameling van 33 algemene uitspraken over kitsch en kunst, lectuur en literatuur, met citaten uit Het geheim van Rotterdam (1990) van Thea | |
[pagina 215]
| |
Beckman als concretisering. Het is overduidelijk een discussiestuk en geschreven (beter: samengesteld) naar aanleiding van terugkerende discussies met studenten (HBO) over onder andere stereotype en literair taalgebruik. In de praktijk blijkt de bundeling citaten een prima ingang om meningsverschillen naar boven te halen, waarbij het niet gaat om de juistheid van het ene of het andere standpunt, maar meer om een gemotiveerde uitwisseling van argumenten. Het artikel is dus géén recensie van het boek van Beckman - hoewel het door keuze en ordening van de citaten zeker niet kritiekloos is - laat staan dat het gaat over haar hele oeuvre, zoals wel is gedacht. Het geheim van Rotterdam dient slechts als prikkelend en uitdagend voorbeeld. Met een ander boek en andere fragmenten had een vergelijkbaar resultaat bereikt kunnen worden. Dat het werk van Beckman zowel veel herkenning als de nodige discussie oproept, is in dit verband natuurlijk mooi meegenomen. Opvallend is daarnaast dat het blijkens een aantal kritieken not done is om op deze wijze Beckman, een onder kinderen van een bepaalde leeftijd veelgelezen en -gewaardeerd auteur, voor het voetlicht te brengen. Er wordt geen aandacht besteed aan de leesbevorderende kant van haar werk en dus is het artikel onjuist, eenzijdig of op zijn minst verdacht, zo klinkt in de kritieken door. Doel en belang van het artikel worden zo, al of niet bewust, verkeerd geïnterpreteerd. | |
Een januskop met twee mondenLaat ik even bij Thea Beckman blijven (maar wat ik wil zeggen gaat voor elke auteur, voor elk kinderboek op). Ik kan me ten opzichte van haar werk op twee verschillende manieren verhouden: als bemiddelaar vanuit leesbevorderend standpunt, en als recensent (of jurylid) met boekgerichte, literaire argumenten. In de praktijk zijn die twee posities weliswaar in éen persoon verenigd, maar in onderscheiden situaties spreek ik met een januskop door twee verschillende monden die elk een eigen taal bezigen. In mijn bemiddelende, leesbevorderende rol (bijvoorbeeld als docent) heb ik het doel en het belang om een kind aan het lezen te krijgen en te houden en zijn literaire competentie (stap voor stap) te verhogen. Mijn begeleiding is bij voorkeur ervaringsgericht en sluit zoveel mogelijk aan bij de leeswensen en -mogelijkheden van de leerling aan de ene, en de eisen van het onderwijs aan de andere | |
[pagina 216]
| |
kant. Binnen dat kader kan de promotie (en eventuele behandeling) van Saartje Tadema (1996) bij een of meerdere kinderen zeer uitstekende diensten bewijzen. Overigens kan ik me goed voorstellen - om dat ‘stap-voor-stap’ te illustreren - dat ik een leerling die bijvoorbeeld verzot is op historische romans, naast het nieuwe boek van Beckman óók wijs op het tegelijk verschenen Gezworen woorden (1996) van Akky van der Veer. Maar dat is afhankelijk van hoe ver ik als docent met mijn literair-vormende activiteiten kan en wil gaan. Tegelijkertijd, in mijn rol van recensent of jurylid, vind ik Saartje Tadema op grond van boekgerichte criteria een uitermate zwak boek, dat literair gezien weinig verschilt van Beckmans recente voorgangers. Stijl en taalgebruik zijn sterk clichématig, al is er in de dialogen sinds Het geheim van Rotterdam enige verbetering bespeurbaar, terwijl de dominante rol van de verteller een genuanceerd psychologisch portret van de hoofdpersoon onmogelijk maakt. Saartje is een bordkartonnen personage, een onuitstaanbare positieve karikatuur, die door moet gaan voor een sterk karakter. Een mislukt boek dat hooguit enige historische waarde heeft (de beschrijving van het leven in het Amsterdamse Burgerweeshuis). Gezworen woorden is daarmee vergeleken een boek dat indruk maakt door een sterk evocatieve schrijfwijze, beeldend, stuwend, compact en verrassend. Opvallend is hoe bij Van der Veer de (eveneens aanzienlijke) historische documentatie op knappe wijze tot leven is gewekt middels het doen en laten van volstrekt geloofwaardige, krachtige personages.
Pogingen deze gezichten en daarmee corresponderende talen te verenigen leiden noodzakelijkerwijs tot een onherkenbaar, vaag beeld dat elke poging tot nauwgezette identiteit onmogelijk maakt. En het gevolg is misschien goedbedoeld, maar onverstaanbaar. Concreet voorbeeld? Te denken valt daarbij aan de jeugdboekenrecensent die een soort leesbevorderende kritieken schrijft, - zich althans in zijn recensies in eerste instantie laat leiden door (motieven van) de veronderstelde doelgroep. De eigenlijke taak van deze criticus, namelijk een literaire beoordeling geven van een boek, is hier vervangen door, of in ieder geval vermengd met, een leesbevorderende beoordeling. Dat kan zich op twee manieren in een recensie openbaren. De criticus gebruikt eigen (leesbevorderende) inzichten, ervaringen en vermoedens, - of hij speelt leentjebuur bij opvattingen van de beoogde doelgroep door een vertegenwoordiger daarvan op te voeren. Dat laatste gebeurt - en dat | |
[pagina 217]
| |
komt nog altijd regelmatig voor - wanneer in de recensie de eigen zoon of dochter, een neefje of buurmeisje wordt geraadpleegd. De volwassene verdwijnt hier (of beter: verschuilt zich) achter het kind, de literaire mening achter het leesbevorderend advies, kritiek achter consumentenvoorlichting. En dat alles past precies in het populistische straatje van Martin Ros. Een enkel woord in dit verband over de rol die pedagogische en psychologische inzichten spelen bij zowel een literaire als een leesbevorderende taakopvatting. In het eerste geval zijn die inzichten gericht op een beoordeling van het boek, voor wat betreft thema, inhoud, karakters, stijl en taal, en behoren dus tot het literaire instrumentarium. Het gebruik daarvan blijft, zogezegd, binnen datgene wat het boek tussen voor- en achterflap aanreikt. In het tweede geval hebben ze te maken met (het inschatten van) de ontvankelijkheid van de doelgroep en functioneren dus juist buiten het boek. Daarmee wordt niets gezegd over de waardering ervan - behalve dan dat ze beiden waardevol zijn - wel over verschillen in aard en toepassing. | |
Het kind als criticusUit het bovenstaande mag duidelijk geworden zijn dat ik de nodige reserves heb als het kind als criticus wordt opgevoerd. Ik zie daarvan twee verschijningsvormen.
De eerste treft men vooral aan in kranten die aan jeugdliteratuur geen of nauwelijks aandacht besteden, anders dan af en toe via één of meer ingehuurde kinderen, die hun mening over een boek geven. Ik heb Jutta gelezen. Als je de kaft ziet, lijkt het niet zo leuk, maar de plaatjes erin zijn wel mooi. De illustraties zijn gemaakt door René Pullens. Het boek gaat over Jutta, een meisje in de tweede wereldoorlog, dat haar ouders is verloren. Ze maakt de Duitsers dan ook uit voor moordenaars, in het openbaar, en daarom wordt ze heel de oorlog gezocht. Ze duikt onder bij een visser die haar goed helpt. Ze beleeft daar veel avonturen en beleeft de oorlog soms van heel dichtbij. Voor een meisje van twaalf zonder ouders is dat heel moeilijk, maar ze slaat er zich doorheen. Ik vond het boek heel boeiend, ik had het ook heel snel uit. Alleen vind ik dat er teveel Engelse en Duitse woorden in staan. Het was soms wel erg zielig, maar toch ook wel erg spannend. Je leert toch nog wel wat over die tijd, | |
[pagina 218]
| |
terwijl het spannend en boeiend blijft. Er staan haast geen lange zinnen in. Het was gewoon een heel leuk boek.Ga naar voetnoot5 Ik heb dit voorbeeld gekozen, omdat het een redelijke doorsnee geeft van wat kinderen op verzoek in kranten schrijven. Onduidelijk blijft overigens in hoeverre hieraan door volwassenen is gesleuteld. Je kunt dus zeggen dat, althans in veel gevallen, de jeugdliteraire kritiek (van volwassenen bedoeld voor volwassenen), vervangen is door een soort openbare leesbevorderende adviezen van (willekeurig (?) uitgekozen) jonge lezers. Dat vind ik een buitengewoon verkeerde ontwikkeling die, als ik het goed zie, vooral voorkomt in provinciale dagbladen en verwante periodieken. Ik zou me nog voor kunnen stellen dat er naast de jeugdliteraire kritiek van en voor volwassenen binnen een daarvan duidelijk gescheiden context (bijvoorbeeld op een kinderpagina) recensies van kinderen worden opgenomen, maar dan zouden we het moeten hebben (zie verderop) over functie en kwaliteit daarvan. Het kwalijke van het plaatsen van kinderrecensies in plaats van besprekingen voor volwassenen is het ontkennen van het belang van een zelfstandige jeugdliteraire kritiek. Gemakzucht en consumentisme strijden hierbij om de voorrang. Alleen wat kinderen vinden wordt nog belangrijk geacht. Volwassenen doen er niet meer toe (meningsvorming wordt dus niet meer gestimuleerd) en ze spelen alleen nog een rol als anonieme bemiddelaars. Met name (kunst-) redacties van kranten zouden zich dat goed moeten realiseren.
Voor de tweede verschijningsvorm van kinderkritieken maak ik gebruik van een artikel van Koos Hawinkels Jonge grage lezers over wat ze lazen.Ga naar voetnoot6 Daarin voert hij twee jonge recensenten op, Anne (12) en Wim (15), die een stapel boeken hebben gelezen om twee cruciale vragen te beantwoorden: Waarom ben ik dit boek gaan lezen? en Wat vond ik ervan? Ook hiervan een enkel voorbeeld.
ANNE: (over Nachtvlinders van Gerda van Erkel) Ik vond het een ontzettend mooi boek. Ik kon me helemaal inleven in de rol van Loeki, de hoofdrolspeelster. Het is heel goed geschreven en goed te | |
[pagina 219]
| |
begrijpen. Ik heb er een paar uur over gedaan en heb het grootste gedeelte achter elkaar uitgelezen. (over Het zout der aarde en het domme schaap van Sheila Och). Het is een boek met afwisselende stukken, grappige en langdradige. Ik heb het boek wel uitgelezen, maar soms waren er stukken waarbij ik dacht, ik kan net zo goed stoppen. Het begin was wel heel grappig vond ik. WIM: (over Een vlieg op de muur van Dirk Bracke). Het viel me op door de titel. Het is een mooi verhaal, wel heel treurig. Het vertelt heel goed over de positie van die straatkinderen in Brazilië. Het vertelt ook wat een verschrikkelijke eikels die agenten daar zijn. (over Het zout der aarde en het domme schaap van Sheila Och). Ik las het op aanraden van mijn zusje. Het is een heel humoristisch boek, al is het soms wat langdradig. Wel een boek om iemand aan te raden, maar diegene moet wel geduld hebben en van lezen houden. Hierbij moet een aantal dingen worden bedacht. Op de eerste plaats neemt Hawinkels zelf de inhoud van de betreffende boeken over van de achterflappen, maar waarom hij dat doet is onduidelijk. Het schept wel verwarring: vertelden de jonge recensenten in het geheel niets over de inhoud, of kregen ze enkel de opdracht zo kort mogelijk een positieve dan wel negatieve aanbeveling te schrijven? Op de tweede plaats publiceert Hawinkels zijn artikel in een tijdschrift voor literaire vorming en hij motiveert het doel als dat het voor veel collega's handig zou zijn om antwoord op deze - cruciale, zie boven - vragen te hebben als ze leesadviezen moesten geven. Hij plaatst deze korte recensies dus nadrukkelijk in een leesbevorderende context. Dat lijkt me op zich juist, maar de vraag is natuurlijk wat het allemaal oplevert. Wat moet een docent (collega) in vredesnaam met dergelijke superkorte en absoluut nietszeggende opmerkingen? Leesadviezen geven? Welke? En op basis waarvan? Omdat Anne of Wim een boek ontzettend mooi of heel treurig vinden? Zou een docent niet veel beter te rade kunnen gaan bij zichzelf en/of de leerlingen met wie hij in de praktijk te maken heeft? Hawinkels voelt zelf ook wel nattigheid, want aan het eind van zijn artikel concludeert hij dat kinderen zich met een minimum van tekst afmaken van een opdracht als de mijne. Zelfs als ze die vrijwillig aanvaarden en ‘het wel leuk’ zeggen te vinden en de boeken als beloning naderhand in | |
[pagina 220]
| |
eigendom krijgen. Ik zal een volgende keer ze vragen om bij uitspraken over een boek steeds een voorbeeld uit de tekst ter illustratie bij te voegen. En hij besluit met de vraag aan de lezers of ze dit type ‘recensie’ zo nu en dan op prijs stellen, want als niemand er de zin van inziet, doen we het zo niet meer.
Dat is een zwaktebod. Hawinkels presenteert een en ander op een weinig doordachte en vooral misverstand scheppende manier, zodat in ieder geval mijn antwoord duidelijk is: zo is het inderdaad volkomen zinloos.Ga naar voetnoot7 | |
Boekbespreking en literaire vormingMaar hoe dan wel? Is er een manier te bedenken waarop het recenseren van kinderen - binnen een leesbevorderende context, dus niet in plaats van boekkritiek door volwassenen - waardevol is? Ik meen van wel, maar dan is een belangrijke voorwaarde in ieder geval dat boekbesprekingen door kinderen niet in eerste instantie bedoeld zijn, zoals in Hawinkels' artikel, om als leesadviezen voor docenten te dienen, maar opgenomen worden in het proces van literaire vorming, en aldus bijdragen tot vergroting van hun eigen literaire competentie.Ga naar voetnoot8 Ik zie twee concretiseringen. Eén: kinderen leren (met elkaar) boeken te bespreken, en twéé: kinderen leren (individueel) recensies te schrijven.
In hoeverre het, met elkaar, bespreken van boeken een regelmatig voorkomende activiteit in basis- en voortgezet onderwijs is, weet ik | |
[pagina 221]
| |
niet, maar gezien het feit dat hierover nauwelijks literatuur (ook geen praktijkverslagen) bestaat, waag ik dat ernstig te betwijfelen. Het lijkt me niettemin van grote waarde dat kinderen leren hun primaire indrukken en conclusies zoveel mogelijk te beargumenteren, zonder dat zulks overigens het leesplezier wegneemt. Alan Hill, in een van de zeer weinige artikelen die hierover gaan, gaat er vanuit dat kinderen, als zij hun ervaringen met en meningen over romans in een gestructureerde discussie bespreken, hun ervaring kunnen verdiepen en bovendien meer inzicht krijgen in de wijze waarop zij betekenis aan een verhaal ontlenen. Zij krijgen meer oog voor impliciete betekenis en voor hun eigen aandeel in interpretatie. Zo verbetert hun waarnemingsvermogen en worden ze betere maar ook enthousiaste lezers.Ga naar voetnoot9 Ik heb de indruk dat een dergelijke manier van boeken bespreken al halverwege de basisschool mogelijk is en gaandeweg het fundament kan leggen voor de tweede stap: het, individueel, schrijven van een recensie (en die later uit te wisselen en te bespreken). Zeker in het voortgezet onderwijs kan dat er toe leiden dat leerlingen gemotiveerd worden op zoek te gaan naar de achtergrond van eigen gevoelens en meningen in relatie tot wat door het verhaal wordt aangereikt, waardoor ze, (her)lezend en (her)schrijvend, gedetailleerder en genuanceerder hun interpretaties kunnen verwoorden. Op deze manier houdt leesbevordering trouwens ook schrijfbevorderingGa naar voetnoot10 in, de twee pijlers waarop literaire vorming zou moeten steunen. Er zijn wat dat betreft wel enkele positieve ontwikkelingen te signaleren. Naast de geciteerde Hill maakt ook Aidan Chambers, op basis van ongeveer dezelfde uitgangspunten (reader respons), in De leesomgeving maar vooral in Vertel eens,Ga naar voetnoot11 aanschouwelijk hoe een gestructureerde aanpak kinderen ertoe kan brengen over hun leeservaringen te vertellen en te discussiëren. Zijn enthousiasmerende gespreksvoorbeelden zijn erop gericht het leeskritisch vermogen van | |
[pagina 222]
| |
leerlingen aan te scherpen dat, in een later stadium, kan leiden tot leesverslagen, leesautobiografieën en recensies. In een aantal (leesbevorderings)projecten, zoals bijvoorbeeld Fantasia, werkt men, om zo te zeggen in het verlengde van Hill en Chambers, aan een methodische aanpak van vertel-eens-ervaringen, waarbij denken, praten en schrijven over boeken geïntegreerd aan bod (kunnen) komen. Evaluatie en neerslag van deze ervaringenGa naar voetnoot12 stimuleert de reflectie over de rol van het kind als boekbespreker (denk in dit verband ook aan de - vaak overschatte - rol van kinderjury's). Overigens is het leren bespreken van boeken door kinderen als onderdeel van een didactisch proces nog iets anders dan het optreden (in kranten en andere periodieken) van kinderrecensenten. Hoe dan ook, de wijze waarop op dit moment met boekbesprekingen binnen literaire vorming wordt geëxperimenteerd is een stap in de goede richting. Het kan een belangrijke bijdrage vormen de misverstanden over jeugdliteratuurkritiek van en voor volwassenen en boekrecensies door kinderen uit de weg te ruimen. |
|