Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 10
(1996)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| ||||||||
[pagina 193]
| ||||||||
Kind van twee culturen
| ||||||||
[pagina 194]
| ||||||||
[pagina 195]
| ||||||||
plak leverworst, zo ongeveer het vieste dat ik ken, maar weigeren was onbeleefd. In Zweden zegt iedereen “je”; hier moesten we met twee woorden leren spreken. Toch wende ik betrekkelijk gauw en daarom vonden mijn ouders mij een echte Nederlandse. Toen ze na een tijdje terugwilden naar Zweden, vond ik dat ook niks. Ik had inmiddels allerlei vriendjes en vriendinnetjes gekregen en een plek waar ik me prettig en tevreden voelde.’ Marit Törnqvist (1964) volgde een opleiding aan de Rietveld Academie in Amsterdam waar ze onder meer les kreeg van The Tjong Khing. Alle vakanties werden in Zweden doorgebracht. Twee maanden in de zomer, twee weken met Kerstmis, met Pasen en soms ook nog in de herfstvakantie. ‘Daarom heb ik nooit een rapportuitreiking meegemaakt. Achteraf realiseer ik me dat we een betrekkelijk irritant gezin geweest moeten zijn, juist omdat we alles wat maar Zweeds was zo zaten op te hemelen. Als de zomer naderde, kregen we buikpijn van verlangen naar het hoge noorden. En als we daar waren, wilden we helemaal Zweeds zijn zonder Nederlanders om ons heen. Daardoor hebben onze Nederlandse vrienden zich beslist buitengesloten gevoeld.’ Telkens als de beelden van vroeger terugkomen, lichten de ogen van Marit op. ‘De mooiste herinneringen heb ik aan onze buren in Småland die op een boerderij woonden uit het begin van deze eeuw. Nog zo'n mooie ouderwetse. Daar heb ik veel tijd doorgebracht bij het houtfornuis. Ik mocht mee om de koeien te zoeken in het bos, helpen melken en 's avonds met de hooiwagen terug. Heerlijk was dat. Ik wilde later boerin worden. Na mijn afstuderen heb ik er zelfs een half jaar gewoond en nog altijd voel ik me verbonden. Toen ik de opdracht kreeg het werk van Lindgren te illustreren, hebben die buren me geholpen. Zij wisten precies hoe een oude boerderij er van | ||||||||
[pagina 196]
| ||||||||
binnen uitzag, welke kostuums er vroeger gedragen werden - die hingen nog in hun klerenkast - of hoe de sleden er vroeger uitzagen. Daardoor is de cultuurhistorische waarde van die tekeningen enorm toegenomen, omdat de details zo goed kloppen. Dat is in Nederland nooit opgemerkt, maar in Zweden krijg ik veel brieven van mensen die hun jeugdjaren herkennen.’ Die verbondenheid met twee culturen leidt tot een gespletenheid die Marit vooral parten speelt in tijden dat het minder goed gaat. ‘Als je wat labiel bent, ga je verlangen naar dat andere land omdat je denkt dat je je daar meer thuis zou voelen. Ik heb jarenlang rondgelopen met de gedachte dat ik beter in Zweden kon gaan wonen. Maar als ik er dan was, begon ik weer naar Nederland te verlangen. Ik kon nergens echt aarden. Tot ik op een bepaald moment besloot: ik hoor in beide landen thuis en blijf mijn hele leven heen en weer reizen. Nu heb ik een klein boerderijtje in Zweden gekocht waar mijn man en ik naar de stilte gaan luisteren. Een geluk is ook dat ik vanwege mijn werk veel naar Zweden moet. Dat is anders, minder beladen dan wanneer je er op vakantie gaat.’ | ||||||||
De drang tot tekenenAls tweejarige zat Marit al te tekenen en met papier te knutselen: gigantische poppenhuizen met alles er in, landschappen met grotten en bossen en er dan verhaaltjes bij verzinnen. Dat is ze haar hele leven blijven doen. ‘En dat was zo iets vanzelfsprekends dat ik er nooit aan had gedacht van dat soort activiteiten mijn beroep te maken. Ik wilde Nederlands gaan studeren. Mijn ouders hadden alletwee een universitaire opleiding en tekenen zou ik toch wel blijven doen. Ik was zelfs bang dat ik het plezier in tekenen kwijt zou raken als het iets beroepsmatigs zou worden. Maar omdat mijn tekenleraar aan bleef dringen en ik wist dat je bij de Rietveldacademie toch bijna nooit werd aangenomen, heb ik toelatingsexamen gedaan. Tot mijn stomme verbazing slaagde ik en toen moest ik wel. Dat eerste jaar op kamers in Amsterdam was misschien wel het meest trieste jaar van mijn leven. Ik was nog zo jong en bang voor alles. In de klas durfde ik niet eens te tekenen. Modeltekenen ging nog, want dat was natekenen. Maar zelf iets verzinnen? Dat durfde ik niet. Op school zat ik maar zo'n beetje te fröbelen zodat ik thuis alles in moest halen. Ik weet nog dat we bomen moesten tekenen. Had ik nooit gedaan. Nooit | ||||||||
[pagina 197]
| ||||||||
over nagedacht hoe dat moest. Maar Khing, van wie wij leshadden, bleef aandringen en op den duur ben ik het leuker gaan vinden. In feite was ik een onbeschreven blad. Misschien hebben ze me daarom wel aangenomen, omdat ik zo puur was, nog zo weinig gestempeld. Toen ik eenmaal mijn eigen richting had gekozen, werd het beter.’ Bijna niemand van haar jaar wilde doorgaan in het illustratievak en zo kwam het dat Marit veel is opgetrokken met Willemien Min die een klas hoger zat. ‘Een jaar lang hebben we één avond in de week mensen zitten tekenen in een café. Ik ben ook samen met haar naar Zweden geweest, midden in de winter toen het min twintig of dertig was. Om te aquarellen! Maar alles bevroor.’ Uiteindelijk studeerde ze af met zeven tekeningen die later in De kerstkarper terecht zijn gekomen, en zeven tekeningen voor wat De dierentuin is geworden en een aantal pentekeningen voor een adventskalender. En hoewel ze toen het liefst een tijdje in een bergstation in Zweden was gaan werken, kwamen er meteen allerlei opdrachten. Eerst Daar komt de tijger van Hans en Monique Hagen, maar ook uit Zweden. Bij Rabén & Sjögren waren ze zo enthousiast over mijn werk dat ze niet alleen de adventskalender voor Unicef gingen uitbrengen en De kerstkarper, maar me ook de opdracht gaven een nieuw verhaalGa naar voetnoot1 van Astrid Lindgren te illustreren. ‘Ze bleken al een tijd op zoek te zijn naar een nieuwe illustrator voor haar. Ik viel dus met mijn neus in de boter, mocht meteen mee naar Frankfurt en werd op allerlei manieren gefêteerd. Heel griezelig zo'n gespreid bedje. Ik wist niet eens of ik het wel kon. Ik had nog nooit paarden getekend of koeien of een sneeuwlandschap. Op school had ik heel andere dingen gedaan en toch hadden ze enorme verwachtingen van me, alleen al omdat ik uit Amsterdam kwam en van zo'n goede academie. Alsof ik een soort Rembrandt was. Uit angst dat ze mijn werk niet goed zouden vinden heb ik toen heel veel prenten gemaakt. Wel zesendertig. Achteraf schaam ik me voor mijn overmoed, maar dat was alle-maal onzekerheid.’ ‘Intussen moest ik ook De dierentuin waarvoor mijn moeder de tekst had geschreven en De kerstkarper verder uitwerken. Alles stond in het teken van werken, werken en nog eens werken. En dat is nog steeds zo. Zelfs op mijn huwelijksreis vorig jaar heb ik grotten en watervallen getekend en hangbruggen. Je kunt dat toewijding noe- | ||||||||
[pagina 198]
| ||||||||
[pagina 199]
| ||||||||
men, maar het heeft ook iets vermoeiends.’ De opdracht om Lindgren te illustreren was ook om andere redenen bijzonder. Marit kende Lindgren nog van de tijd dat haar moeder haar werk vertaalde en Astrid op hun boerderij in Småland logeerde. ‘Ik had de uitgever helemaal niet verteld dat ik de dochter van de vertaalster was en toen dat tot Astrid doordrong, kon ze het bijna niet geloven. Ze kende mij nog als dat kleine meisje van vroeger. Over mijn werk was ze meteen enthousiast en dat was een geweldige geruststelling. Toch raakte ik regelmatig in paniek. Mijn moeder heeft me heel wat keren moeten opvangen als ik uit onzekerheid en angst om te falen, een tekening die bijna af was, wilde vernietigen. Op den duur heb ik die paniek onder de knie gekregen en als ik er nu weer last van krijg, stop ik de tekening een tijdje weg in de wetenschap dat ik daar later anders over kan denken.’ Scheppen gaat dus echt van au bij Marit Törnqvist die nog altijd geplaagd wordt door buikpijn en nachtmerries als het niet lukt. Gelukkig is er dan steeds haar moeder bij wie ze met haar twijfels terecht kan. | ||||||||
Cultuurhistorische waardeInmiddels heeft Marit drie prentenboeken van Lindgren geïllustreerd en is ze in Zweden een bekende figuur geworden. Niet alleen omdat haar naam verbonden is met die van Astrid Lindgren, maar ook omdat haar werk zo sfeervol is en in cultuurhistorische zin zeer accuraat. ‘In Nederland heeft niemand in de gaten hoeveel mijn tekeningen vertellen, hoeveel details van het verleden ik vastleg. Voor mij zijn die tekeningen verbonden met de geborgenheid van mijn jeugd. Ik tekende om mezelf op te vrolijken.’ Alle prentenboeken zijn goed verkocht en ook de boeken die ze voor Nederlandse uitgevers maakte, waren een succes. ‘Ik was behoorlijk uitgeteld van het aldoor produceren en wilde ruimte creëren om aan mijn eigen boek te werken. Uitgerekend op dat moment werd ik gebeld door Staffan Götestam. Een Zweedse regisseur die ik nog kende van toen hij Jonathan speelde in de film van “De gebroeders Leeuwenhart”. Inmiddels was hij kindertoneel gaan regisseren en had hij boeken van Astrid Lindgren voor het podium bewerkt. Staffan vertelde dat hij vergevorderde plannen had om in Stockholm een museum of cultuurhuis te maken waar kinderen zich konden verdiepen in de rijkdom van de Zweedse cultuur. Het werk van Astrid | ||||||||
[pagina 200]
| ||||||||
Lindgren zou daar driedimensionaal worden uitgebeeld. Daar had hij al een plan voor en de vraag was of ik het schilderwerk op me wilde nemen. Ik was compleet overdonderd en niet direct enthousiast. Het leek me allemaal zo kitscherig en bovendien was ik juist ruimte aan het creëren. Maar hij had al gezegd dat Junibacken de grootste opdracht was op het gebied van kindercultuur ooit in Zweden vergeven, en dat die, als ik het niet zou doen, toch uitgevoerd zou worden. Ze wilden mij, juist omdat ik de boeken van Astrid zo gedetailleerd en raak had geïllustreerd. De volgende dag kwam hij met een grote koffer aanzetten, 70 × 40 × 40, waarin een complete maquette zat. In eerste instantie leek het me niets. Wagentjes die aan een rails door het roversbos zouden glijden, langs het huis van Madieke, door de kamer van Karlsson naar de stad van de gebroeders Leeuwenhart. Later realiseerde ik me dat dat een heel zinvolle en in feite de enige manier van vervoeren is waarmee de bezoekers overal dichtbij kunnen komen zonder dat er van alles beschadigt. Ik ben toen samen met hem naar Engeland gegaan om met de mensen te spreken die het zouden bouwen. Dat is een geweldig fiasco geworden. Die hadden een soort Efteling in hun hoofd en dachten dat ik in vijf maanden tijd wel eventjes twintig scènes zou kunnen schilderen. Alsof ik een soort schilder of reclametekenaar was. Ze hadden alleen maar oog voor tijdschema's en geld en waren op een heel andere manier betrokken bij het werk van Lindgren. Daar voelde ik niets voor. Staffan beloofde toen dat ik carte blanche zou krijgen en een vetorecht over wat wel en niet kon. Daar zijn vervolgens goede contracten voor opgesteld waarbij ik fantastisch geholpen ben. En daarna ben ik aan het werk gegaan. Eerst alle boeken herlezen, alle video's en films zien en daarna schetsen in het Zweedse huisje van mijn ouders. Toen de eerste tekeningen klaar waren, ben ik naar Stockholm gegaan met het voorstel een Zweedse uitvoerder te zoeken. Die zou dichterbij wonen en de sfeer beter aanvoelen dan een Engelse. Dat is me gelukt. Wekenlang hebben we langs allerlei schouwburgen, werkplaatsen en decorbouwers gereisd en gesproken met mensen die het wilden en konden proberen. Pas bij de eerste proef, een halve kamer van Karlsson, kwam ik tot de ontdekking dat mijn tekeningen zich niet zonder meer lieten nabouwen. Als ze ze precies zo maakten als op de tekening stond, leek het net Anton Pieck, terwijl mijn tekeningen helemaal niet kitscherig zijn. Wat op de tekening schots en scheef is, moet in de driedimensio- | ||||||||
[pagina 201]
| ||||||||
nale werkelijkheid slechts de indruk van oud oproepen. En dat betekende dat de tekeningen geïnterpreteerd moesten worden. Dat vereiste paginalange beschrijvingen van alle kleuren, materialen, voorwerpen en maten. Van illustrator was ik ontwerper geworden, iemand die werktekeningen maakte en maquettes bouwde. En net als vroeger bij de poppenhuizen die ik met mijn zusje maakte, moest ik mij nu ook bezighouden met de inrichting. De uitvoerders moesten anders leren schilderen, met een lichtval die een bepaalde suggestie en soms zelfs vervreemding oproept. Meer het soort oplossingen dat je in theaters gebruikt. Er kwamen steeds meer mensen bij: poppenmakers en kostuumnaaiers die alles op schaal moeten maken.’ | ||||||||
Een ander beroepZoveel verantwoordelijkheid is zwaar voor iemand die 31 jaar oud is en geen enkele ervaring heeft op dat gebied, maar ook heel bijzonder. ‘Wie krijgt zo'n kans om zijn eigen ideeën te ontwikkelen? Ik werd ontwerper, opdrachtgever, producent en regisseur tegelijk, en dan ben ik ook nog een pietje precies. Want alles moet kloppen. En dus moet uitgezocht worden wat voor straatlantaarns er waren in de tijd van het verhaal. Hoe de huizen werden gebouwd en welke materialen ze daarbij gebruikten. Dat betekent regelmatig op pad om foto's te maken. Bijvoorbeeld om het stationnetje in Simmrbyen te fotograferen waar Astrid gewoond heeft. Dat wordt helemaal nagebouwd en in de wachtruimte komen Zweedse kinderboeken.’ Om de paar weken is er een grote vergadering met alle medewerkers waarin alles doorgenomen wordt en Marit Törnqvist als bouwmeester opereert. ‘Gekke ervaring hoor als kerels die al 20 jaar met Ingmar Bergman hebben samengewerkt naar jou zitten te luisteren. Absurd gewoon. Tegelijk is het juist die samenwerking die het zo spannend maakt. Aan het begin hebben we afgesproken dat niemand iets tegen zijn zin of smaak zal doen. Als iets je niet bevalt, dan moet je daar mee komen. Daardoor hebben we van elkaar kunnen leren.’ ‘Ze zorgen trouwens fantastisch voor me. Nemen me voortdurend op sleeptouw en zorgen dat ik goed eet. Bovendien heb ik de beschikking gekregen over een fraai zestiende eeuws huis met houten vloeren en tegelkachels. Misschien wel omdat ik uit het buitenland kom?’ | ||||||||
[pagina 202]
| ||||||||
[pagina 203]
| ||||||||
Een rijke sponsorHet geld voor dit luilekkerland waarin ook een boekhandel komt, een leeszaal, een permanente tentoonstelling en ruimte voor wisselende exposities, een speelkamer voor 120 kinderen én voor het maken van televisie-opnames, is voor een belangrijk deel afkomstig van Peder Wallenberg, een rijke familie die bijna de helft van de Zweedse economie beheerst en zeven andere sponsoren. Het gebouw dat vlak bij het Vasa-museum staat, is gekocht van de Zweedse koning. Voor het overige is de regering er op geen enkele wijze bij betrokken. 8 juni 1996 moet alles klaar zijn, ook de spelletjes die kinderen er kunnen spelen en het logo in geel en blauw, de kleuren van Zweden. Als alles goed gaat, zal de koning de opening verrichten. ‘Het is nog akelig veel werk en soms lig ik te schudden in mijn bed. Als je de correspondentie ziet die ik dagelijks af moet handelen! Ik begin 's morgens om zes uur en werk dan tot 's avonds elf uur door. Sinds enige tijd moet ik me ook bezighouden met de budgetten, want als ik daar geen inzicht in heb, kan ik moeilijk oplossingen aandragen. Ik zal blij zijn als alles klaar is en er niets meer mis kan gaan.’ Natuurlijk is Marit Törnqvist niet de enige architect van dit gigantische project. Anderen hebben het restaurant ontworpen en de entree met kluisjes in de vorm van een boek en sleutels met de titel van dat boek daarop. Als dat niet leesbevorderend is! Een en ander zal nog wel een staartje krijgen, vermoedt Marit. ‘Niet alleen mijn manier van schilderen is er door veranderd, er komen ook nog allerlei vervolgprojecten. Volgend jaar bijvoorbeeld moet de tuin ingericht worden. Junibacken, wat juniheuvel betekent en een symbool is voor harmonie, is het resultaat van veel inzet en samenwerking. Maar het blijft een raar idee dat ik in zo'n positie terecht ben gekomen.’ | ||||||||
Bibliografie
| ||||||||
[pagina 204]
| ||||||||
|