| |
| |
| |
Soms komt er een fanfare, dan weer een herdersfluitje
Joke Linders in gesprek met Sjoerd Kuyper
Zes jaar geleden kreeg hij een Vlag en Wimpel voor Majesteit, Uw ontbijt. Intussen verwierf hij (internationale) faam met de verfilming van Het zakmes, kreeg Zilveren Griffels voor Robin en Suze en Het eiland Klaasje, leverde bijdragen aan radio- en televisieprogramma's als Max Laadvermogen, De freules, Majesteit, Uw ontbijt, Zevenmijlskoffers en werd hofleverancier van Literatuur zonder leeftijd: Sjoerd Kuyper, 43 jaar, vader van Joost en Marianne, echtgenoot van Margje. Een zoektocht naar het waarom en het hoe van zijn schrijverschap.
In je brieven aan Anne Holm, maar ook in Josje en Het eiland Klaasje wek je de indruk een nogal filosofisch type te zijn.
‘Ja, ik denk graag na over de dingen des levens. Over liefde en verdriet. Maar mijn filosofie is zeer down to earth. Die beperkt zich tot wat mensen (of dieren) bezighoudt. Niet veel meer en dat op een boerenklompendans manier. Zo wordt in Robin en God op een heel alledaagse, begrijpelijke manier gesproken over het bestaan van God.
Omdat boeken voor kleuters meestal gekocht worden door volwassenen die bij andere volwassenen niet met zo'n titel aan durven komen, hebben we lang op een minder directe titel zitten broeden. Maar uiteindelijk hebben we besloten dat het boek toch zo moest heten. Het gaat ten slotte over God. 't Is eerst een beetje uitgemolken via de voorpublikatie van Robin en kerstmis. Daar was ik op tegen, want ik ben zo integer als de pest. Tot Margje zei: wat een onzin. Vroeger kocht je toch ook eerst een singletje en dan de elpee waar datzelfde liedje nog eens opstond. Dan was je juist trots dat je het al had. Waarom zou dat bij boeken niet kunnen? Daar heeft ze wel een beetje gelijk in. Je kunt het ook zo zien: ik maak wat ik mooi vind. Dat lijkt me een goed uitgangspunt. Ethisch zijn in het werk dat je maakt; wat
| |
| |
de commercie er vervolgens mee doet, onttrekt zich aan je verantwoordelijkheid. Anders kun je ook betreuren dat Het zakmes zo'n succes is! En dat is onzin, natuurlijk. Juist vanwege die verfilming kan ik nu andere dingen schrijven.’
Hoe zien jouw criteria voor ‘mooi’ er uit?
‘Die vallen niet altijd of per se samen met literatuur of kunst. Ik kan ook genieten van dingen die daar buiten vallen. Zeker als kind vroeger. Dat neemt niet weg dat ik mijn werk wel degelijk als literatuur wens te beschouwen, want ik kan allejezus mooi schrijven. Daar wil ik best voor uitkomen. Veel van mijn collega's niet. Nee hoor, zeggen die, ik maak geen kunst, ik schrijf kinderboekies. Zodat jij de enige bent die luidkeels door het zwembad staat te roepen: ik ben een kunstenaar! En dat ben ik ook! Ik maak allemaal nieuwe dingen vanuit mijn hoofd. Kom daar maar eens om........ Hè, lekker om dat er eens uit te gooien. En het mag er allemaal precies zo in. Veel kinderboekenschrijvers doen een gooi naar het hogere en toch durven ze zich geen kunstenaar te noemen. Onzin! Ik wilde al kunstenaar worden toen ik 22 was en in de volwassenen literatuur terecht kwam. Allemaal jonge dichters die al gepubliceerd hadden, maar niemand die zich openlijk voor dichter uitgaf. Dat was te echt, vonden ze. Wat een onzin! Wie gedichten schrijft en publiceert, is een dichter. Een waterdichte definitie lijkt me! Al die valse bescheidenheid in Nederland.’
Wat heeft jouw ‘mooi’ met taal te maken?
‘Heel veel. Een verhaal of boek begint bij een plannetje, een idee, maar zonder het gigantisch plezier dat ik in taal heb, zou ik het nooit opschrijven. Het drijft en dobbert en gaat te keer op die taal. Wat gebeurt er nou eigenlijk in mijn boeken? Niks toch. Het leuke van schrijven zit in de manier van verwoorden. Ik zit vaak te grijnzen als ik aan het werk ben, gewoon vanwege het plezier om iets van niets te maken. De dingen zo beeldend mogelijk zeggen. Aanzetten en overdrijven. Dat is lekker.
Ik geloof dat ik verbaal altijd vrij begaafd ben geweest. Dat ontwikkel je niet omdat je zo nodig schrijver wilt worden. Eerder omgekeerd. Dat is thuis behoorlijk gestimuleerd. We hebben allemaal wel verbale kwaliteiten. Mijn zusje is poppenspeelster en mijn broer acteur en barkeeper. Mijn ouders zaten alletwee in het onderwijs. Mijn vader heeft gedichten geschreven, al zijn die nauwelijks gepubliceerd.
| |
| |
De voorkant van het huis ligt aan de straatweg van Bakkum naar Egmond, de achterkant ziet uit over geestgronden waarachter de duinen oprijzen. Als ik arriveer, zijn Marianne (9) en Joost (11) al in hun pyjama's. Ze willen precies weten wat ik kom doen en zijn best bereid even wat lelijks over hun vader op de band in te spreken. Maar dan wel boven. Terwijl wij nog wat om elkaar heendraaien, bedenken zij wat ze kwijt willen. Marianne neemt het initiatief: ‘Nou, mijn vader haat computerspelletjes. We mogen nooit computerspelletjes doen en we mogen ook niet heel laat naar bed of enge films zien. En beneden mogen we geen house draaien.’
Joost: ‘Ik haat house.’
Marianne: ‘Hij houdt ook niet van hele harde groepen en wij wel. Hij houdt wel erg van Ajax.’
Joost: ‘Ik ook, maar Marianne niet. Zo is het wel genoeg.’
En vlug voegt Marianne daar nog aan toe: ‘Voor de rest is hij heel stom.’ Waarna ze het apparaat giechelend terugbezorgen.
Hij woonde in Amsterdam, maar is blijkbaar nooit naar Eijlders of Reijnders gegaan. Had hij dat wel gedaan, dan had hij naast Andreus of Campert terecht kunnen komen. Was alles misschien anders gelopen. In plaats daarvan voetbalde hij en schreef gelegenheidsgedichten. Die schudde hij zo uit zijn mouw. Hij was talig zeer begaafd maar heeft nooit de drive gehad er zijn werk van te maken.
Drie jaar heb ik bij hem in de klas gezeten. Dat deden wij beiden zeer netjes. Hij strafte mij niet harder dan de anderen, wat heel veel onderwijzers wel doen met eigen kinderen. Hij trok me ook niet voor. Het waren eigenlijk leuke jaren.
Mijn moeder was ook onderwijzeres. Ze komt uit een groot socialistisch, muzikaal gezin. Van die muzikale kant heb ik wel iets meegekregen. Poëzie en muziek hebben veel met elkaar te maken. Ik ken niet één goede dichter die amuzikaal is. Veel dichters spelen een instrument. Zelfs Hermans kon piano spelen! Iedereen die ik waardeer in de poëzie, heeft muzikale mogelijkheden. Dat is belangrijk voor het ritme en de melodie van de tekst. Die link is er bijna altijd.’
| |
| |
Illustratie van Jan Jutte uit Josje
| |
| |
Wat voor opleidingen heb je gehad?
‘In feite geen. Ik heb drie jaar filosofie gedaan maar als je weet hoe weinig ik in die tijd heb kunnen studeren! Ik had het veel te druk met andere dingen. De faculteit was tegenover Kriterion waar altijd Bergmanfilms draaiden. Dan stond ik op de tramrails, niet wetend wat ik kiezen moest en trok mijn lijf me de bioscoop in. Ik vermoed dat Bergman me meer filosofie heeft bijgebracht dan de filosofie me Bergman bij kon brengen. 't Was vreselijk, zo'n studie wijsbegeerte. Los zand, sloeg werkelijk nergens op. Stel dat... daar begon het mee, maar dan ben ik al weg. Dat is mij te gekunsteld. Daar gaat nog een heleboel aan vooraf.’
Wanneer besloot je als schrijver door het leven te gaan?
‘Ik maakte al gedichten voor ik er achter kwam dat mijn vader dat ook deed. Toen ik zeventien of achttien was, vond ik op een dag in een kast het gedichtenschriftje van mijn vader. Dat vond ik heel bemoedigend. Tot die tijd had ik mijn schrijverij verborgen gehouden. Pas toen op de jongerenpagina van De Groene Amsterdammer een gigantisch lang gedicht van mijn hand verscheen, over de oorsprong en de angsten van de mens, kwamen mijn ouders erachter dat ik op dat gebied ambities had. Een besluit daarover heb ik nooit genomen. 't Is eerder zo dat ik tijdens mijn studie geleidelijk in de schrijvende hoek ben beland. Ik zocht mensen op waarvan ik wist dat ze in kleine tijdschriftjes publiceerden. Niet die grote jongens, dat durfde ik niet. Eerder soort- en leeftijdsgenoten. Als ik op de colleges filosofie een aardig meisje had ontmoet, was ik misschien wel filosoof geworden. Zo moet je het ook zien.
Margje was juist gecharmeerd van mijn poëtische kant. Zij heeft er voor gezorgd dat ik ermee door ben gegaan. Zulke omstandigheden bepalen je leven. Veel mensen danken hun schrijverschap aan wat ze gelezen hebben, maar ik niet. Mijn eerste gedicht kwam als een godswonder. Wist ik waarom ik dat zo raar opschreef? Er had nog veel meer op die regel gekund, maar halverwege hield ik er ineens mee op en ging ik door op de volgende regel. Een kosmisch moment dat veel mensen kennen. Op feestjes wordt daar dikwijls over gesproken. Of je je nog herinnert wanneer dat was en waar? Hoe het licht naar binnen viel? Welke muziek er draaide?
Popmuziek was toen heel belangrijk voor me. De teksten van Bob Dylan. Trouwens alles wat uit Amerika kwam. Ik zat op mijn zolderkamertje naar muziek te luisteren, schoof mijn huiswerk opzij en schreef:
| |
| |
zacht knetterend vlammenspel
en gretig luisterend publiek
Baf, meteen een meesterwerk. Daarna heb ik tien jaar lang de dichter uitgehangen als een natte vlag, het ene cliché na het andere. Voor de schoolkrant en onder de krankzinnigste pseudoniemen. Net als Bob Dylan verbond ik mijn dichterschap aan de verbetering van de wereld. Dat ze gepubliceerd werden, was pure aan- of bemoediging.’
En hoe ben je op de gedachte gekomen kinderen als je publiek te zien?
‘Min of meer bij toeval. Ik was bevriend met Guus Luijters, woonde vlak bij hem en fietste 's nachts vaak naar hem toe voor een glas jenever. Op een keer trof ik hem somber achter zijn schrijftafel. Hij moest een kinderverhaal schrijven en vond dat minder makkelijk dan hij had gedacht. Toen heb ik op zijn typemachine mijn eerste kinderverhaal geschreven. Dat ging me goed af. Daarna heeft Guus me op allerlei manieren gepusht: bij de televisie en bij De Nieuwe Linie. Ik heb ook een tijdje meegewerkt aan de Ko de boswachtershow. Dat was pure broodwinning. Ik kreeg f 125,- per week en daar konden Margje en ik van bestaan. Bij Peter Nijmeijer, de dichter en vertaler in wiens tuin we destijds een vertimmerde geitenstal bewoonden, hoefden we namelijk geen huur te betalen.
Guus heeft me toen ook op De grote klok gezet, een tv-programma van de NCRV. Daar heb ik Jacques Vriens ontmoet. We bleken naadloos op elkaar aan te sluiten. Hij schreef een stuk, ik het vervolg en het klopte altijd! Ik kan me niet herinneren dat we ooit overlegd hebben. Vervolgens ben ik recensies gaan schrijven over poppentheater waar ik via mijn zusje mee in aanraking was gekomen. Niemand wist daar iets van. Dat vond ik gek. Daarom ben ik ook poppenspelen gaan maken.
Toen ze bij uitgeverij In de Knipscheer geïnteresseerd bleken in mijn werk voor kinderen, heb ik alles gegeven wat ik die zes, zeven jaar had gemaakt. Daar pikten zij De verloren vriend (later Het zakmes genoemd) uit en zo is mijn eerste kinderboek gepubliceerd.’
| |
| |
Illustratie van Jan Jutte in Het eiland Klaasje
in de buik van zijn moeder.
Maar nu groeit er in die buik
Maar ze kan er niet langs.
Zo wordt Klaasje geboren.
| |
| |
Maar er moet een moment geweest zijn dat je bewust hebt gekozen!
‘Dat was later, toen ik op vrij akelige wijze was afgewezen bij De Bezige Bij. Ik heb daar vijf poëziebundels en twee prozaboeken voor volwassenen gepubliceerd. Ik heb in de redactieraad en in het bestuur gezeten, ging er elke week tafeltennissen en voelde me zeer opgenomen door het hele circus. Bij de verhalenbundel Het zand kreeg ik het gevoel dat ze die alleen maar publiceerden omdat ze mij aardig vonden en niet omdat de verhalen goed waren. Dat heb ik toen openlijk gevraagd en alleen Nicolaas Matsier durfde te zeggen dat dat inderdaad zo was. Daar heb ik mijn conclusies uit getrokken. Toen ik naar buiten liep, heb ik even gejankt omdat ik daar zoveel mensen kende en bang was dat ik ze nooit meer zou zien, maar dat was onzin. Eigenlijk was ik heel tevreden dat ik het zo had aangevoeld. Een bevrijding ook omdat ik niet langer op hoefde te boksen tegen dat leger van doctorandussen dat niets in mijn gedichten zag. Een negatieve keuze met positieve gevolgen. Als De Bezige Bij me de hand boven het hoofd zou hebben gehouden, zou ik nooit zover gekomen zijn met mijn kinderverhalen. Zat ik nu nog te ploeteren op dingen die niet de moeite waard zijn, terwijl ik nu alleen maar boeken schrijf waar ik vrolijk van word.
Ik overweeg nog het laatste verhaal uit die bundel op te nemen in de herdruk van De ogen van het paard. Daar zat iets toverachtigs en sprookjesachtigs in wat in de literatuur voor volwassenen niet geaccepteerd wordt - behalve uiteraard wanneer het van ver komt - maar waar de jeugdliteratuur wel ruimte voor heeft. Daarom ben ik in de jeugdliteratuur meer op mijn plaats. Op dit moment heb ik geen enkel heimwee naar het schrijven voor volwassenen.’
| |
Fictie of werkelijkheid
Het eiland Klaasje bevat ideeën die dicht bij de kinderlijke geest liggen en tegelijkertijd verder reiken. Klaasje wil een held worden, neemt veel dingen letterlijk, geeft zich makkelijk over aan wat zich voordoet en reageert primair, maar er zijn ook verwijzingen naar fundamentele eenzaamheid en verstoorde relaties. Wat was de aanleiding voor dit verhaal? Wat wilde je er mee? Waarom wordt Klaasje door zijn zusje uit de buik geduwd? Was ze jaloers? En wat is er met die zus gebeurd?
‘Dat heb ik lang niet allemaal uitgewerkt. Het verhaal komt voort uit één ideetje: hoe sloom kun je eigenlijk zijn? Die vraag drong zich
| |
| |
| |
Werkdag van Sjoerd Kuyper
Zomers is het heel anders, dan sta ik vaak vroeg op.
's Winters word ik pas wakker als de kinderen zich in onze slaapkamer komen wassen. Dat vinden ze gezellig. Daar heb ik dan de pest in, want ik lig nog zo lekker en vraag me af waar het allemaal goed voor is en wat ik die dag ga doen.
Meestal heb ik Margje gevraagd te blijven zeuren tot ik eruit kom, want ik kan niet tegen de duisternis 's morgens. Dan sta ik op en daar ben ik zo opgetogen over dat ik denk: ik ga niet onder de douche of scheren maar banjer zo in mijn ochtendjas naar mijn huisje om alvast wat te doen. Als het al te koud is, doe ik dat niet, want ik moet toch 12 meter door de tuin, in die ochtendjas.
Als het koud is, was ik mij precies zo als de kinderen. Dan wijs ik met een washandje naar de plekken die gewassen moeten worden en vervolgens met de handdoek naar de plekken die gewassen hadden moeten worden. Dan ren ik naar mijn huisje en ga eerst heel tevreden zitten kijken naar wat ik die maand, week of dag moet doen. Dan streep ik door wat ik toch wel doe: rijles, interview met Joke voorbereiden. Die dingen komen vanzelf. Maar niet de brief aan Anne Holm, want die moet ik schrijven.
Dan zap ik naar het kanaal van die dag en begin ik vrij fris en vrolijk en heel goed te werken meestal. Binnen een kwartier zo ongeveer. Met mijn shag hier, koffie daar. Dat heb ik allemaal meegenomen. Dan schrijf ik tot een uur of elf, half twaalf echt goed.
Om twaalf uur komen de kinderen thuis en gaan we lunchen. En dan zakt het allemaal een beetje in. Vandaar dat ik graag om half twee rijles heb. 's Middags hang ik dan een beetje rond en ruim ik van alles op, want ik ben ontzettend georganiseerd. Ik bewaar alles: kaarten, ansichtkaarten en kerstkaarten, brieven. Die stop ik in mappen: drie dikke ordners per jaar. Vaak kijk ik 's middags pas naar de post omdat die storend kan werken.
Om een uur of vier, half vijf, mag ik dan een glaasje bier nemen en dat pept me enorm op. Vaak kan ik daarna nog een uur of twee schrijven.
Dat komt er dus op neer dat ik een uur of vijf schrijf. Dat is een goede dag. En 's avonds doe ik niks meer. Zo werkt het.
| |
| |
op toen ik een standbeeld zag dat net zo goed een levend iemand had kunnen zijn. Over dat zusje heb ik nooit nagedacht. Die is er alleen om Klaasje uit de buik te duwen. Zo'n inval moet je niet uitbouwen tot een dik boek. Dan blijft er niets van over.
Ik stuur altijd alle ideetjes, invalletjes en grapjes naar mijn uitgeefster, Liesbeth ten Houten. Die vindt het leuk om te weten waar mijn gedachten uithangen. Zo'n vertrouwensrelatie hebben we inmiddels. En hier wilde zij per se een boekje van maken.
Op een school waar ik Het eiland Klaasje als afmaakverhaal gebruikte, ontdekte ik de andere lagen erin. Ik had verteld tot waar het begint te stormen en Klaasje een eiland is geworden. Moesten de kinderen het afmaken. Kwam er een jongetje met een prachtoplossing: pas toen Klaasje helemaal held was en overtuigd van zichzelf, was hij rijp om geboren te worden. Die had dat eilandgevoel helemaal in de baarmoeder geplaatst. Ik schrok me kapot en heb hem ook gezegd dat ik wou dat ik dat zelf had geschreven. Maar nu was het te laat. Schitterend, brilliant gewoon. Zo bemoedigend ook.
Ik had meer accent gelegd op Klaasje's beleving van het isolement. Hij is niemand tot last, niemand is hem tot last. Hij geniet van zijn dobberende bestaan. Dat staat er ook letterlijk. Voor het overige ben ik heel huiverig van interpretaties. Daar weet je als schrijver niets van. Lieke van Duin vond het een meesterwerk over leven en dood en het trage vergaan van de dingen. Zo iets zit ik met een blije glimlach te lezen, maar daar wist ik niets van. Als je die dingen er expres in zou stoppen, zou het onleesbaar worden. Absoluut. Maar toch, het komt uit deze kop. Het zal dus wel ergens mee te maken hebben, maar dat realiseer je je niet. Alles wat lezers er in zien, krijg je erbij. Als een cadeau.’
Je ontleent de ideeën voor je verhalen aan de werkelijkheid, maar met even veel recht kun je beweren dat de werkelijkheid pas in fictie tot leven komt, dat fictie de verbeelding is van de werkelijkheid. In fictie valt het allemaal op zijn plaats.
‘Dat is zo. Fictie kun je organiseren, de werkelijkheid niet. Als je iets inzichtelijk wilt maken, moet je er een verhaal van maken. Net zo lang schrappen en toevoegen tot het een systeem wordt. Een goed boek heeft een systeem, de werkelijkheid niet. Tot nu toe heb ik tenminste geen systeem in de chaos aangetroffen. Daarom probeer ik die zelf aan te brengen. Misschien is dat wel de reden waarom ik schrijf.’
| |
| |
Illustratie van Gitte Spee in Majesteit, Uw ontbijt
| |
| |
Om je eigen chaos te ordenen?
‘Ik schrijf nooit over de dingen die mij dwars zitten of om mijn gevoelens te ordenen. Daar zou ik anderen niet lastig mee willen vallen. Geven is prettiger dan ontvangen zeggen ze altijd en dat vind ik ook. Ik schrijf voor anderen, niet uit zielenood. Als ik op een onbewoond eiland terecht zou komen, zou ik onmiddellijk ophouden met schrijven. Ik schrijf omdat ik dat toevallig kan en er mensen een plezier mee doe. Dat klinkt ontzettend nobel, maar dat is het niet. Misschien dat er in het begin iets van een noodzaak was, dat schrijven de enige manier was om me te onderscheiden van anderen. Als ik had kunnen zingen, was ik zanger geworden. Maar dat kon ik niet en toen zijn het gedichten geworden. Je moest toch iets doen om de meisjes te imponeren! Misschien was dat het wel, ik weet het niet.’
| |
Voor jezelf of voor anderen?
In hoeverre hou je bij het schrijven rekening met het publiek waar je voor schrijft. In Raster (59, 1991) schreef je dat er wat jou betreft geen verschil is tussen schrijven voor kinderen of voor volwassenen. Maar elke kinderboekenschrijver die mee wil tellen, beweert tegenwoordig dat hij voor zichzelf schrijft.
‘Je schrijft in de eerste plaats omdat je daar zin in hebt. In die zin schrijf je voor jezelf. Maar communiceren met een publiek heeft consequenties. Dat beïnvloedt je manier van schrijven. Ik schrijf voor kinderen. Met dien verstande dat ik voor kinderen doe wat mij ook boeit. Ik schrijf geen dingen omdat ik denk dat kinderen dat leuk vinden. Ik moet er zelf plezier in hebben, maar uiteindelijk schrijf ik voor kinderen. 't Is te gek dat je daar niet voor uit zou kunnen komen! In twintig eeuwen westerse beschaving heeft nog niemand kunst voor zichzelf gemaakt. Dostojewski schreef zijn meesterwerken ook omdat hij een contract met de krant had en de volgende aflevering van zijn feuilleton af moest. Die schreef hij waarschijnlijk zo dat de mensen het konden waarderen. Dat lijkt mij normaal. En als je, zoals ik, niet voor jezelf schrijft maar voor een publiek, heb je je ook te houden aan de regels van dat publiek. Sommige emoties kennen kinderen helemaal niet. Over verliefdheid kun je gerust schrijven. Maar als je vijf bent is dat een ander gevoel, meer een afspraak om verkering te hebben dan een gevoel. Dat ligt anders als je vijftien of vijfentwintig bent. Aan sommige gevoelens of gedachten kom je later pas toe.’
| |
| |
Levert dat geen spanning op tussen de belangeloosheid van de kunstenaar en anderen een plezier doen met je schrijverij? De kunstenaar als vertolker van gevoelens die bij iedereen leven maar niet zo makkelijk te verwoorden zijn?
‘Niet de mens als zodanig is uniek, alleen dat wat hij toevallig kan. De schrijver kan verwoorden wat mensen meemaken, beleven, voelen. En dat doet hij voornamelijk om anderen te verlichten, te amuseren of troost te bieden. Altijd voor anderen, vind ik.’
Dochter Marianne komt naar beneden. Ze heeft aan haar wratje gepulkt. Na de nodige verzorging dirigeert vader haar naar boven met de mededeling dat hij niet gestoord kan worden omdat we net iets heel moeilijks bespreken.
‘Wat dan,’ wil ze weten.
‘Of je voor jezelf schrijft of voor de lezer.’
‘Voor jezelf natuurlijk,’ vindt Marianne.
Sjoerd: ‘Als dat zo was, waren we niet zo rijk’, waarna Marianne langzaam afdruipt. Een schot voor open doel. Is Sjoerd Kuyper rijk?
‘Niet echt natuurlijk, maar er komt behoorlijk wat binnen en dat maakt me onrustig. Het benauwt me soms dat het zo makkelijk gaat. Ook vrees ik wel eens dat het geluk omgekeerd evenredig is aan de hoeveelheid geld die je hebt. Dat is behoorlijk calvinistisch, ik weet het. Maar waar is de vrolijkheid gebleven van twee maanden kwartjes sparen om een cd te kopen? Ik kan natuurlijk een groter huis kopen, maar we zitten hier lekker. Het huis ligt wat dicht aan de straat, maar voor de rest bevalt alles: de mensen, de omgeving. Dan moet ik maar wat minder verdienen.’
Hoe realiseer je dat?
‘Nooit meer voor televisie schrijven. Daar word je toch belazerd. Ik heb er zoveel ellende gehad. Behalve misschien in het begin toen ik nog niet wist hoeveel ik moest en kon verdienen. Ik heb tien jaar moeten vechten om het minimum te krijgen van waar ik recht op had. Altijd moeten janken en kermen voor je geld en elke week produceren is behoorlijk verlammend voor je creativiteit. Dat ben ik zat. Ik wil nu een echt dik boek gaan schrijven. En als ik geld nodig heb, ga ik gewoon wat meer lezingen geven. Dat heeft meer met mijn werk te maken dan de ellende die je je bij de televisie op de hals haalt. Daar heb ik geen zin meer in.
Als ik ooit nog eens last krijg van dat tv-tuig, ga ik gewoon de brieven publiceren die ik ze geschreven heb. Die zullen gevreten worden. Daar zijn die aan Anne Holm ‘poepie braaf’ bij, zoals Ted
| |
| |
Illustratie van Sandra Klaasen uit Robins zomer
| |
| |
van Lieshout ze omschreef. Die stuurde me een lange brief over de werking van het geheugen, een onderwerp dat ik in een brief aan mevrouw Holm aanroerde en waarop ik weer heb gereageerd. Dat levert een spannende correspondentie op, een nieuw contact. We kenden elkaar alleen maar van de buitenkant, geintjes over hoeveel griffels ieder had. Daar is ie erg kien op. Toen ik zes jaar geleden een vlag en wimpel kreeg, zei ie tegen me ‘zou ik maar goed bewaren, kon je enige wel eens zijn.’
Hoe belangrijk zijn prijzen en/of reacties van lezers?
‘Heel belangrijk! Waarom zou je schrijven als niemand het wil lezen? Die heilige drift heb ik niet. Als je nooit een aanmoediging krijgt, houdt het een keer op. Margje is natuurlijk heel belangrijk voor me. Die is altijd nieuwsgierig naar wat ik heb geschreven. Er gaat geen letter de deur uit die zij niet gelezen heeft en over elk boek maken we wel een keer ruzie. Dan verander ik het de volgende morgen zoals zij het wil.
Ik heb vrij lang moeten wachten op de waardering die ik nu krijg. Dat is eigenlijk heel goed geweest. Kon ik een beetje mijn gang gaan. Nu ik langzaam maar zeker doordring, heb ik veel materiaal dat nog steeds de moeite waard is en zo herdrukt kan worden. Dat is debuteren met een heel oeuvre in je achterzak.’
Waar haal je je ideeën vandaan?
‘Die boeken over Robin en Suze zijn natuurlijk niet puur bedacht. Die komen ergens vandaan, uit een mengeling van vroeger en nu. Ze zijn misschien een beetje idealistisch maar dat heb ik expres gedaan. Er is al narigheid genoeg in de kinderboeken van tegenwoordig. Laat er maar eens één zeikerd zijn die de andere kant belicht.
Ik ben niet uit op wereldverbetering, al kan het geen kwaad iets in die richting te proberen. Ik heb ook geen instructies voor hoe het moet, maar net als Lea Dasberg gun ik kinderen hun geheime uitkijkplek. En dat is het boek vanwaaruit je de hele wereld kan beschouwen zonder dat iemand jou ziet.’
Lees je veel?
‘Niet zoveel als ik zou willen. Als ik een dag goed heb gewerkt, ben ik 's avonds doodmoe. Dan ga ik muziek maken of televisie kijken. Alleen al aan de boeken van mijn vrienden heb ik de handen vol. Die wil ik in ieder geval lezen. Dat zijn er gauw veertig, vijftig
| |
| |
per jaar. Wat dat betreft leef ik echt in een literair klimaat. Een aantal collega-kinderboekenschrijvers zijn de aardigste mensen die ik ooit heb ontmoet. De saamhorigheid waarmee we op Curaçao onder extreme omstandigheden hebben gewerkt, is heel bemoedigend.
Ik heb ook grote bewondering voor Willem Wilmink. Die man is keigoed. Heb je dat interview met hem in de NRC gelezen? Hij kan het zo kernachtig zeggen. Bijna alles is een citaat en nog een goed citaat ook. Willem loopt tussen alle genres en kringen door. Daardoor heeft hij niet de waardering gekregen die hij verdient of beter de bekendheid. Terwijl hij toch de enige is die kinderversjes kan schrijven. Willem is veel te bescheiden. Misschien schrijft hij daarom wel zo mooi. Vanwege zijn manier van kijken. Die is zo goed dat hij Kees de jongen had kunnen schrijven. Hij weet precies de essentie uit een kinderleven te halen. Je kunt het zo zien: Annie Schmidt schreef voor kinderen, maar de versjes van Wilmink zijn van kinderen: “Wil je nog een boterham? Amsterdam, Rotterdam, boterhammen lust ik graag, Rotterdam, Den Haag”. Dat soort gedachten zijn onderdeel van het volk geworden. Schmidt en Wilmink, dat zijn cultuursprookjes tegenover volkssprookjes, Andersen en Grimm. Zo moet je ze zien. Of misschien ook niet...
Annie Schmidt had ik dolgraag een keer willen ontmoeten. Zo jammer dat ze dood is. Ik dacht dat komt wel, ik wist niet dat ze ziek was. Al was er de eerste keer toch niets uit gekomen. Als ik ontzag heb voor iemand, duurt het soms heel lang voor ik me op mijn gemak voel. De eerste keer dat we bij Anne Holm waren, was het heel gezellig maar wist ik vrijwel niets te zeggen.’
In bijna al je boeken en zeker die over Josje heb je het over macht en misbruik van macht, het belang van vertrouwen en vriendschap, het overleven van rottigheid.
‘Dat van die macht heb ik nooit gezien. Josje en Josje's droom zijn intuïtief ontstaan, niet met een van te voren opgesteld plan. Eerder vanuit de gedachte “kom maar”. Ik zette mijn geest open en zei: begin maar te blazen. Soms komt er dan een fanfare, soms een herdersfluitje.
Het dateert uit de tijd dat Margje en ik op een woonboot woonden en ons eerste kind flink over tijd was. Daar werd ik gek van. Als de telefoon ging, dacht ik: dat is het kindje om te zeggen dat het wat later komt. Iedere dag zwommen er zwanen langs en dat bracht me op de gedachte dat ons kindje op de rug van een zwaan zou komen.
| |
| |
Maar het kan ook dat ik dat achteraf heb bedacht. Inmiddels heb ik dat verhaal zo vaak verteld dat ik het zelf geloof. 't Is waar geworden.’
Kun je zeggen dat je twee soorten boeken schrijft? De dromerige, intuïtieve waarin je een geheim probeert te ontsluieren dat je zelf nog niet te pakken hebt en de meer concrete als Het zakmes?
‘Dat laatste is zeker het resultaat van een tevoren bedacht en zorgvuldig uitgewerkt plot. Geconstrueerd zoals ieder goed boek behoort te zijn. Maar Josje is dat niet, dat is waar. Dat is kijken waar je uit komt. Een sluis openzetten met alle risico's vandien. Het gebeurt wel eens dat je jezelf vooruitschrijft. Het is me wel eens overkomen dat ik een verhaal waarvan ik alleen het begin dacht te kennen, in één keer helemaal uitvertelde. Zat ik helemaal van te trillen, omdat ik niet wist dat dat verhaal er al was.’
Durf je je over te geven aan je eigen gedachtenstroom?
‘Tegenover Margje zeker. Die vertrouw ik. Maar als je het dan opgeschreven en gepubliceerd hebt, is het wel gek als een recensent probeert aan te tonen dat alles klopt, tot en met Jung toe. Daar weet je als schrijver niets van. Ik zit nu op het derde deel te broeden: hoe het is als Josje oud wordt en op een mooie manier doodgaat. Door een zwaan te worden, dat ligt voor de hand. Dat soort boeken kun je niet maken, daar moet je op wachten.’
| |
Literatuur als geheime uitkijkplek
‘Door de oprukkende beeldcultuur gaat alles naar de kloten. Kinderen worden compleet gemangeld. Soms weet je absoluut niet hoe het moet met hun opvoeding. De verantwoording is akelig groot. Hoe weet je dat het goed is wat je doet en zegt en beslist? Hoe kun je het zo organiseren dat ze een beetje gelukkig worden? Pas als er iets vreselijks gebeurt, zullen we de waarde van het boek weer kunnen ontdekken. Alleen vanuit de veilige plek die het boek biedt, kun je de wereld overzien. Dat lukt niet bij televisie. Joost heeft leren lezen via De Kameleon en De Vijf. Nu leest hij alle boeken van Evert Hartman. En via De vloek van Polyfemos is hij bij de Odysseia van Imme Dros gekomen. Hij lachte zich rot, al die herhalingen als “hij gaf vleugels aan zijn woorden” en “Odysseus, de man die veel geleden
| |
| |
heeft”. Geweldig vond hij dat. Volgend jaar gaan we naar Griekenland om die tocht te maken. Dat komt door Evert Hartman.’
Sjoerd schenkt alvast een borrel in. ‘Wat ben ik leuk open, hè? Ik had er ook echt zin in. In het algemeen krijg je vooral plaatselijke kranten. Dan schrijf ik tevoren op wat ik kwijt wil. Want als je grapjes maakt, komt de clou er niet of maar half in. Ik vind het ook geweldig dat het in Literatuur zonder leeftijd komt. Dat is zo'n fijn exclusief tijdschriftje. Waar krijg je ooit zoveel ruimte om je helemaal uit te spreken?’
| |
| |
Je schrijft veel brieven, zeg je. Waarom doe je dat?
‘Daar zit iets egoïstisch in. Zoals Reve brieven schrijft om los te komen. “Niet zeuren, ik betaal de porto dus ik bepaal de inhoud.” Dat is het leuke van brieven. Je hoeft niet altijd prachtig literair te formuleren, je kunt lekker een beetje ouwehoeren. Het schrijven van brieven is heel belangrijk voor me. Misschien wel omdat ik me geen tijd gun voor een dagboek. De brief is een mooie tussenvorm. Daarin kun je het je permitteren zinnen niet af te maken of er van alles tussen te zetten. Het schrijven zelf is het belangrijkste. Natuurlijk is het leuk als je een brief terugkrijgt, maar dat hoeft niet. Al zou ik het misschien niet doen als ik niet wist dat ik de ontvanger er een plezier mee doe. In brieven kan ik mijn leven vastleggen en ideetjes ontwikkelen.’
Maak je van al die brieven kopieën?
‘Als iemand me belangrijk vindt, ben ik het zelf wel. Ieder stukje papier en iedere aantekening dient bewaard te blijven. Als er straks in huis geen plaats meer is, zal ik het in bruikleen geven aan het Letterkundig Museum. Als mijn kinderen dan behoeftig worden later, hebben ze een container vol koopwaar.’
Nooit iemand ontmoet die zei: Kuyper, wat jij daar allemaal zegt, slaat helemaal nergens op?
‘In mijn jonge jaren heb ik heel wat gedichten naar Tirade gestuurd die ongepubliceerd terugkwamen, maar dat heeft me er niet van weerhouden door te gaan. Als een soort wraak: ooit zullen jullie zien wat ik waard ben. Ontzettende gedachte eigenlijk.
Aanvankelijk schreef ik alles op, zelfs als ik het niets vond. Je wist nooit of het nog eens van pas kwam. Tegenwoordig gaan niet gebruikte invallen weg als het boek waarvoor ze bestemd waren af is. Als je eerste kind een jongetje is, bewaar je de meisjesnaam toch ook niet voor een tweede kind?’
Zie je jezelf als iemand met een positieve of juist met een negatieve kijk op het leven?
‘Eerder positief, denk ik. Anders was ik niet zo gauw kwaad en woedend. Als je dat niet hebt, word je lethargisch. Daarom was ik indertijd ook zo blij met dat artikel in Raster en met dit interview nu. Kan ik eens oprecht boos zijn over het dedain waarmee kinderliteratuur wordt behandeld.
Veel mensen denken nog steeds dat schrijven voor kinderen mak- | |
| |
kelijker is dan voor volwassenen. Het tegendeel is het geval! Als je in de literatuur voor volwassenen prachtige kritieken krijgt en niet gelezen wordt, heb je toch bestaansrecht. Bij de kinderliteratuur ligt dat anders. In de volwassenen literatuur hoef je je nooit om de lezer te bekommeren en dat doet men dan ook niet. Behalve de hele grote als Reve, Claus en Hermans. Daarom zijn het ook zulke grote schrijvers. Voor de rest is er veel geprul en gepiel in de volwassenen literatuur. Dat kun je je in literatuur voor kinderen niet permitteren. Kinderen kun je niet voor de gek houden. Ze vinden er wat aan of niet.
En juist om de muur tussen die twee soorten literatuur af te breken moeten we kinderliteratuur op dezelfde manier benaderen als literatuur voor volwassenen. Reve publiceert zijn brieven en Jeroen Brouwers. Waarom zouden kinderboekenauteurs het dan niet doen? Wat mij betreft is er geen enkel verschil. Begrijp me goed. Volwassenen en kinderen zijn wel een ander publiek, maar dat heeft geen invloed op je vakmanschap.’
Met die uitspraak breng je jezelf in een lastig parket. Want kinderen vinden Het eiland Klaasje vaak een moeilijk boek.
‘Klopt, ze vinden er vaak geen zak aan. Ik heb verslagen gekregen van kinderjury's die zo vriendelijk waren mij te laten weten dat ik als laatste op hun lijst was geëindigd. Ze vonden het saai, snapten het niet. Het begin vinden alle kinderen geweldig, van dat zusje dat Klaasje er uit duwt en dat hij achter zijn eigen broek aanloopt. Daarna houdt het op.
Daartegenover staan de reacties van kinderen die het heel mooi vonden en het beter begrijpen dan ik zelf. Twee op de honderd of zo. Als er veertig kinderen zijn die Josje willen lezen, dan heeft dat boek recht van bestaan.
Weet je waar ik me over op kan winden? Dat auteurs als Paul van Loon buiten de kinderliteratuur worden gesloten. Gezicht in de mist, ken je dat? Dat zit echt goed in elkaar en sommige van die griezelbus
| |
| |
verhalen ook, maar hij zit zeker bij de verkeerde uitgever of het bevalt de critici niet dat hij door kinderen op handen wordt gedragen. Alles zit hier in hokjes. Daarmee wordt voorbij gegaan aan wat kinderen graag lusten. Als het (a) gevreten wordt en (b) kwaliteit heeft, dan is dat toch een belangrijk boek. De aanduiding “fantasy” lijkt het toekennen van status of kwaliteit te bemoeilijken. Onzin. Van Loon roert gebieden aan op een overdachte, niet loodzware manier die kinderen boeit. Hij spreekt met ze af: we gaan een spel spelen en daarmee pakt hij ze. Dat is prachtig.’
| |
Het engagement van de schrijver
Twee maanden later rijd ik door flarden dichte mist opnieuw naar Bakkum. De ontvangst is net zo hartelijk als de eerste keer. Sjoerd kondigt alvast aan dat hij zich dit keer wat bescheidener zal opstellen. In zijn verbouwde werkhuisje geurt het naar vers hout. Boven het bureau hangen dingen die moed geven: de afbeelding van een vogeltje dat in bed ligt te lezen en een viltstifttekening van Poeh met ballon die Margje op de hardboardwand van een vorig huis had gemaakt. Gespreksonderwerp: het engagement van de schrijver.
‘Ik heb het gevoel dat het steeds belangrijker wordt dat je als schrijver iets durft te zeggen, ergens voor uit durft te komen. Ik heb daar de laatste tijd veel over nagedacht en geschreven en kom tot de slotsom dat ik steeds meer waarde begin te hechten aan moraal. Natuurlijk, ieder boek heeft een min of meer duidelijke boodschap. Die komt er vanuit je vrolijkheid vanzelf in, maar ik ben steeds meer geneigd dat niet voldoende te vinden. Juist vanuit mijn ervaring dat kinderen houvast nodig hebben.
Misschien komt het wel door Guus Kuijer, een schrijver die ik altijd heel hoog heb gehad, maar die in Het geminachte kind één grote denkfout heeft gemaakt. Daarin suggereert hij namelijk dat kinderen van zichzelf meer zouden kunnen dan volwassenen veronderstellen. Die oververheerlijking van het kinderlijke vind ik onjuist. Daar word je op den duur ook erg moe van. Zelfs zijn Madelief-boeken vinden mijn kinderen niet leuk meer omdat Madelief zo op zichzelf gericht is. Niet aardig voor anderen. Daar willen ze zich niet mee identificeren.
Margje vertelt altijd dat ze van de boeken die ze vroeger las veel geleerd heeft over het leven en hoe dat geleefd dient te worden. Zelf
| |
| |
heb ik veel gehad aan Anne Holm. Peter heeft me geleerd hoe belangrijk het is om respect te hebben voor de medemens, voor elkaar. David ontdekt de wereld liet me zien hoe je mensen in hun waarde kunt laten. Want dat is toch een van de problemen van nu: het enorme gebrek aan respect van mensen voor elkaar. Als we niet leren om respect te hebben voor elkaar, verloederen we.’
Is dat niet typisch het geluid van een ouder wordende generatie.
‘Nee, ik geloof echt dat ouders, volwassenen in het algemeen, een kader moeten bieden aan hun kinderen. Die veiligheid hebben kinderen nodig. Volwassenen hebben hun keuzes inmiddels gemaakt, die hebben alles al ingedeeld. Maar kinderen hebben nog geen normen, geen smaak, geen inzichten. Dat geeft volwassenen een enorme verantwoordelijkheid. Wij hebben kinderen op de wereld gezet die nog helemaal ongevormd zijn, schattige dieren eigenlijk. Maar ook eng als je beseft hoe beïnvloedbaar ze zijn en hoezeer ouders en onderwijzers van nu te kort schieten. Daarom moeten schrijvers hun verantwoordelijkheid nemen. We mogen niet lichtzinnig omgaan met relaties en verhoudingen. Daar moeten we juist heel zorgvuldig in zijn. Assertieve kinderen à la Madelief zijn prima zo lang ze een kader aangereikt krijgen. Kinderen zonder normen en voorbeelden hebben niets om op terug te vallen als het moeilijk wordt. Die gaan zwerven in de geest. Indertijd vond ik de Madelief-boeken prachtig, maar ze sluiten niet meer aan bij wat kinderen van nu nodig hebben. In die zin heeft Kuijer zich vergist. Een kind is wel volwaardig in zijn soort maar geen volwassene. Paul Biegel heeft een mooiere definitie van het kind zijn. Een kind is iets dat groeit. En dat moet niet te snel gaan. Daar moet je de tijd voor krijgen en gunstige omstandigheden. Wie alleen maar vooruit kijkt en te snel gaat, moet later steeds terugkijken, omzien, inhalen wat hij gemist heeft. Dat is ook het thema van mijn nieuwe boek, De rode Zwaan. Dat het leven de moeite waard is om geleefd te worden en dat je goed om je heen moet kijken, niet alleen maar vooruit of terug. Natuurlijk zijn dit soort uitspraken verbonden aan een tijdsgewricht, maar dat is niet erg. Opvattingen zijn altijd bepaald door wat er in de lucht zweeft. Ook ik ben een kind van mijn tijd.
Dat vind ik het mooie van Anke de Vries. Haar boeken helpen kinderen bij het maken van keuzes en het innemen van een standpunt. Bij mijn eigen kinderen heb ik kunnen zien wat in hun hoofden speelt. Dat beïnvloedt je opvattingen.’
| |
| |
Heb je een bron van inspiratie, een religie waaraan jij ‘de juiste moraal’ ontleent?
‘Bob Dylan zong: Don't follow leaders, watch the parking meters. Het volgen van leiders, welke dan ook, is altijd gevaarlijk. Al is er altijd de invloed van thuis. Ik groeide op in een milieu waar ik zorgvuldig heb leren kijken naar alles wat leeft en groeit, waar me is bijgebracht dat alle mensen dezelfde rechten hebben. Dat inzicht wil ik graag overdragen in mijn boeken. Niet uitdragen, dat is me te zweverig, maar overdragen.’
Enerzijds ben je heel positief ingesteld, anderzijds is er die angst voor verloedering.
‘Ik ben nu eenmaal dol op mensen, het is mijn favoriete diersoort. Ondanks alles wat je er tegen in kunt brengen, ondanks alle oorlogen en ellende hebben we laten zien dat mensen het in principe aardig kunnen hebben met elkaar. Het kan. Als je blijft kijken en je blijft je verwonderen, zijn de bewijzen wel te vinden. In dit land hoeft niemand te verhongeren en wordt er niemand georganiseerd in elkaar geknuppeld. Dat is een groot goed. En zolang het hier en daar lukt, is het bewijs geleverd dat het kan.
Een en ander heeft natuurlijk met economische welstand te maken. In welvarende landen waar mensen alles hebben wat ze nodig hebben, is men doorgaans aardiger voor elkaar. Ik heb lang de Hegeliaanse principes aangehangen dat een mens geleid wordt door de geest. Maar inmiddels geloof ik meer in de wetten van de economie. Al is het gevaar van grote welvaart natuurlijk wel dat mensen teveel op zichzelf gericht raken. Door al te groot individualisme verzink je in je zelf, word je je eigen vijand!’
| |
Bewust of onbewust?
Waar komt je voorkeur voor het sprookjesachtige vandaan?
‘Zelfs het concrete zweeft bij mij altijd een beetje. Dat vind ik lekker. Wat ik mooi vind aan sprookjes is dat ze altijd goed aflopen, dat het goede wint. Het angstaanjagende erin vinden kinderen heerlijk. Ik ben lang bang geweest voor het effect van sprookjes op de tere kinderziel, maar dat bleek volledig overbodig. Kinderen genieten juist van het gruwelijke omdat ze op een ander niveau voor recht en onrecht kiezen. Die onbewuste lagen van het sprookje kan je niet aan- | |
| |
Illustratie van Harriet Damave uit Heb je wel gehoord
| |
| |
brengen. Hooguit herhalen, parafraseren of belachelijk maken. Maar welke je ook kiest, de sprookjes zelf blijven altijd fier overeind. Die krijg je niet stuk. Dat lukt zelfs Paul de Leeuw niet. De inhoud, de essentie kun je niet aantasten. Sprookjes zijn niet te snappen, je kunt er alleen iets bij voelen.’
Hoe rijm je het appelleren aan het onderbewuste met het overbrengen van een boodschap?
‘Dat laat zich het beste toelichten aan de hand van het boek waar ik nu aan werk. Daar zitten allerlei mythen, sprookjes en sagen in. Dat is de voorzet, die bepalen de actie. Het gaat over een jongetje dat met zijn grootvader in dit huis komt wonen. Die grootvader is heel blij, want hij is hier geboren en wil het samen met zijn kleinzoon opknappen. Intussen vertelt hij hem oude verhalen. De jongen vindt het leuk om ernaar te luisteren maar hecht er weinig betekenis aan. Tot zijn grootvader gewond raakt en begint te ijlen. Dan blijken die verhalen iets met sprookjes te maken te hebben en gaat de jongen er geloof aan hechten. Zo kan hij op zoek gaan naar iets wat zijn grootvader kan genezen. Op het moment dat hij het bos intrekt, begint het allemaal te werken. Niet als in een droom, maar echt en in een andere tijd. Wat hij in die sprookjes meemaakt, blijkt dankzij de versnelling van de tijd ook in de werkelijkheid plaats te kunnen vinden.
Dat idee zat al tien jaar in mijn hoofd. Dat kwam door een dagboekaantekening van Yeats over een eiland in een Iers meertje. Daar stond een boom met vruchten die de goden onsterfelijk maakten. Toen ik jaren later hier in Bakkum kwam wonen, vond ik in het bos net zo'n meertje met net zo'n eiland. En toen begon het verhaal zich hier te vestigen.
In dat boek heb ik het ook over de hoogdravende zaken die ik in dit gesprek aanroer: de noodzaak van respect, het al te snel volwassen willen worden van de jeugd van nu, het grote pas op, Lieverds!’
Heb je een kinderlijke fantasie?
‘Die is aangeboren. Een manier van kijken waardoor je je blijft verbazen. Als kind ben ik verdwaald in de papavervelden van mijn vader. Een psycholoog of psychiater zal wel van alles uit mijn werk kunnen halen, maar daar weet ik niets van. Ik heb een veilige jeugd gehad. Er is nooit aanleiding geweest om die jeugd nader te onderzoeken. Ik heb me altijd “wanted” gevoeld en nooit last gehad van verlatingsangst. Als kind was ik hooguit bang voor grote mensen bij
| |
| |
wie je iemand moest zijn. Je groter voordoen dan je was: piano spelen en met twee woorden spreken. Dat haat ik nog steeds. Ik voel me het prettigst in een idyllisch, afgesloten bestaan met veel vrienden en collega's. Ik ben een tevreden mens. Volgens mijn moeder heb ik dat altijd gehad, zo'n tegen arrogantie aanleunende tevredenheid.
Er is ook nooit iets ingrijpends gebeurd in mijn leven. Toen mijn grootvader stierf, was ik 17. Dat vond ik heel erg en ik heb mijn ogen uit mijn kop gehuild, maar het gebeurde op veilige afstand en ik kon ermee omgaan. Ik gunde hem zijn einde. Dat was het enige.
Laatst heb ik Schindlers List gezien, een ontzettend vervelende en slechte film die diepe indruk op me heeft gemaakt. Aan het eind zegt iemand: als je één mens redt, red je een hele wereld. Dat is het. Mijn hele leven ben ik geconfronteerd met beelden van de holocaust, de totale uitroeiing. De betekenis daarvan dringt nauwelijks tot je door. Zo'n film zet die dingen in beweging. Doordat je de personen in de film leert kennen en je ermee kunt identificeren. Kunst comprimeert, brengt systeem aan in de chaos. Zo'n film kan inzichtelijk maken wat vijf jaar geduurd heeft en zes miljoen mensen het leven kostte, wat niet te begrijpen was.
Na die film ben ik naar mijn werkhuisje gegaan en heb ik twee uur zitten nahijgen van de Tweede Wereldoorlog. En dat bedoel ik nou. Iets wat in de werkelijkheid niet te bevatten is, dat kan kunst - hoe kitscherig ook - begrijpelijker maken. Die film is gemaakt om mij iets te vertellen. Dat is gelukt.
Als je iets duidelijk wilt maken van wat er in de wereld gaande is, dan moet je er kunst van maken. Dat is cynisch maar waar. Ik heb in mijn boeken nooit iets aangeroerd van de grootte van de holocaust, maar het werkt op alle niveaus. Als je iets wilt verhelderen, kun je dat het beste via de kunst doen.’
| |
Bibliografie
Vanuit een stad; Narcissus aan het water. Amsterdam, 1970. (Kwartjes-reeks) |
De zomers van langer geleden. Alkmaar: Fizz-Subvers Press, 1971. |
Mooie gedichten. Amsterdam: Aarts, 1973. |
Vrolijke avonturen onder vreemde vlag / red.: Leo Bankersen, Rob van Esseveld, Sjoerd Kuyper ... [et al.]. Alkmaar: Fizz-Subvers Press, 1974. |
Ik herinner mij Klaas Kristiaan. Amsterdam: Bezige Bij, 1974. (BB poezie) |
Handboek voor overleden knaagdieren. Amsterdam: De Bezige Bij, 1975. (BB Poezie) |
Het boek van Ko de boswachter / [door] Burny Bos, G. Brands en Sjoerd Kuyper; met tekeningen van The Tjong Khing. Amsterdam: Querido, 1975. |
| |
| |
Ontmoet de dichters / [samenstelling Sjoerd Kuyper]. Amsterdam: De Bezige Bij, 1977. (BBpoezie) |
Dagen uit het leven. Amsterdam: Bezige Bij, 1977. (BB poezie) |
De dichter zingt. Amsterdam: Aarts, 1978. (Amsterdamse cahiers; 46) |
Een kleine jongen en z'n beer. Amsterdam: De Bezige Bij, 1978. (BB literair) |
Het nieuwe proza: interviews met jonge nederlandse schrijvers / door Johan Diepstraten & Sjoerd Kuyper; met tek. van Siegfried Woldhek. Amsterdam: Athenaeum/Loeb, 1978. (Athenaeum/Loeb paperbacks) (Fragmenten van de hier integraal weergegeven interviews verschenen eerder in Bzzlletin, De Nieuwe Linie en De Tijd). |
De glazen kamer: verhalen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1979. (BBliterair) |
De boommannetjes / [bew. door Sjoerd Kuyper; tek. Robbert Ritmeester]. Akersloot: Bobbelie, 1980. |
Dichters: interviews / [door] Johan Diepstraten en Sjoerd Kuyper; met ill. van Siegfried Woldhek. Amsterdam: De Bezige Bij, 1980. (Leven & letteren) |
Het zakmes; met tek. van Harriet Damave. Haarlem: In de Knipscheer, 1981. |
Heb je wel gehoord; met tek. van Harriet Damave. Haarlem: In de Knipscheer, 1982. |
Van a tot z / naar een idee en onder red. van A. Rampen. Den Bosch: Malmberg, [1982]. Dl. 3a; met ill. van Jansje Bouman. |
Ratten & flamingo's. Amsterdam: De Bezige Bij, 1982. (BBPoezie) |
Kennemerland in tekst en beeld / samenstelling samen met Arie Rampen. Vianen: Kwadraat, 1983. (In tekst en beeld) |
MaGier en de MiddelMan. Haarlem: In De Knipscheer, 1984. |
Een reisgenoot. Amsterdam: De Bezige Bij, 1985. (BBpoezie) |
De rode brief. Wijhe: Elferink, 1985. (Opl. van 60 ex., waarvan 10 geb.). |
Morgen worden we gelukkig. Wijhe: Elferink, 1985. |
De verborgen steeg / samen met Johan Diepstraten; met tek. van Gert Dooreman. Amsterdam: Bert Bakker, 1986. |
Het zand: verhalen. Amsterdam: De Bezige Bij, 1987. (BBLiterair) |
De ogen van het paard. Amsterdam: Bert Bakker, 1987. (Grotendeels eerder verschenen in Vrij Nederland, Het Parool en Lees je knetter 1 en 2). |
Majesteit, Uw ontbijt; met tek. van Gitte Spee. Amsterdam: Leopold, 1988. |
Zoete deuren; met ill. van Luc van der Put. Middelburg: Zeeuws Kunstenaars Centrum, 1988. (Slibreeks; no. 41) |
De leeuw zonder staart / Doortje Hannig; verteld door Sjoerd Kuyper. Amsterdam: Leopold, 1988. |
Robin en Sinterklaas; met ill. van Sandra Klaassen. Amsterdam: Leopold, 1993. |
Robin en Suze; met ill. van Sandra Klaassen. Amsterdam: Leopold, 1993. |
De vingerafdrukken van de heks; met ill. van Jantien Slob. Houten: Ekspress-zo, 1994. |
Zeepziederij De Adelaar. Amsterdam [etc.]: Veen, 1994. (Titelgedicht oorspr. afzonderlijk uitg.: Amsterdam: Leopold, 1990). |
Het eiland Klaasje; met ill. van Jan Jutte. Amsterdam: Leopold, 1994. |
Robin op school; met ill. van Sandra Klaassen. Amsterdam: Leopold, 1994. |
Majesteit, Uw ontbijt; met tek. van Jan Jutte. 3e dr. Amsterdam: Leopold, 1995. (1e dr. met tek. van Gitte Spee: 1988). |
Robin viert kerstfeest; met tek. van Sandra Klaassen. Amsterdam: Leopold, 1995. |
|
|