Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 9
(1995)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
[pagina 159]
| |
Kinderboeken uit en naar Zweden
| |
[pagina 160]
| |
Hoewel ze oorspronkelijk schilderes is en als schrijfster ook voor volwassenen publiceert, is ze vooral bekend geworden met de door haar zelf geïllustreerde Moem-boeken, die een zeer sterke eigen sfeer uitstralen en een uiterst subtiele humor bevatten. Ze zijn in meer dan 25 talen vertaald en talloze malen bekroond - in 1966 met de Hans Chr. Andersen-medaille. In Duitsland en Scandinavië zijn de Moemboeken inmiddels klassiek! In de jaren zeventig verschenen de meeste van deze boeken ook in Nederland, vertaald door Cora Polet. Ze kregen hier amper bekendheid, ondanks het feit dat van 1955-1971 dagelijks een strip over de Moems in De Volkskrant verscheen, aanvankelijk getekend en geschreven door Tove Jansson zelf, later door haar broer Lars. Hoe zou het komen dat haar werk hier toen niet doordrong? Misschien was de tijd er nog niet rijp voor en is het klimaat onmiddelijk veranderd nu ook hier het peil van het kinderboek aanzienlijk is gestegen. Een serieuze herkansing voor deze ogenschijnlijk zwakke en weerloze, maar vooral zo onweerstaanbare wezentjes zou werkelijk op zijn plaats zijn. | |
De jaren zeventig: engagement en absurdismeDe zwakken en weerlozen in de maatschappij, daar ging het steeds meer om. De boeken over Hugo en Jozefien van Maria Gripe gaven een nieuwe richting aan. Hugo, het onaangepaste, overgevoelige dromertje met een vader in de gevangenis - als dienstweigeraar - dat was iemand om voor op te komen. Engagement vierde hoogtij in de hele Zweedse literatuur van die dagen. Alle grenzen werden verlegd. Over alles werd geschreven. Abortus, zelfmoord, homofilie, vroege dood van kinderen en jonge moeders, boeven met een gouden hart, Cuba als politiek ideaal. Maar ook het absurdisme kwam aan bod, de nonsensversjes van de toen al legendarische Lennart Hellsing en de vaak bizarre boeken van de onplaatsbare Barbro Lindgren. Naast die van Astrid Lindgren werden veel van deze boeken in het Nederlands vertaald. En terecht. Tot de radicalen begonnen door te slaan en alleen nog maar politiek engagement en milieubewustheid in kinderboeken wilden. Er verscheen een reeks boeken over een fat die op de wc zat en zijn drollen ongereinigd de rivier in liet stromen (mijn kinderen kregen er onmiddellijk verstopping van, verantwoordelijk als ze zich voelden voor het wel en wee van onze aardbol) en over schurkachtige fabriek- | |
[pagina 161]
| |
directeuren en vaders die de hele dag in de keuken stonden en moeders als havenarbeidsters. De gebroeders Leeuwenhart kreeg ervan langs omdat het te zwart-wit zou zijn (Tengil had toch ook een vader gehad!) maar Astrid Lindgren schreef door op haar manier. Het wende wel, schreef ze in haar brieven. Maar in 1977 kreeg ik een brief van haar waarin stond: Die dolle linksen beginnen eindelijk een beetje tot rust te komen, ze zijn namelijk sprookjescursussen gaan volgen, wat zeg je daarvan? Ja, want nu hebben ze ontdekt dat sprookjes noodzakelijk zijn voor de mens. En daardoor heb ik tenminste geen kritiek gekregen op de film over de gebroeders Leeuwenhart. Gek genoeg is nu alles pais en vree. Wat er uit die sprookjescursussen voortvloeide is mij niet bekend. Wel dat ik enige jaren later Ronja de Roversdochter mocht vertalen. Hoe dan ook, de tijd begon rijp te worden voor nieuwe impulsen van buitenaf. | |
Vernieuwing vanuit NederlandHet is vooral Berghs Förlag die het vernieuwende, experimentele en moedige in de Nederlandse kinderliteratuur ontdekte, eind jaren zeventig. Er was al het een en ander vertaald, bijvoorbeeld Lawines razen en Wiplala, maar vooral die laatste vertaling was zo houterig dat alle pogingen om Annie Schmidt een nieuwe kans te geven mislukten.
Wanneer een land eenmaal ontdekt is, wordt er in de eerste plaats naar de bekroningen gekeken en als zo'n bekroond boek ook al in het Duits is vertaald, dan ziet het er voor dat boek rooskleurig uit. Er is veel vertaald de laatste jaren, bij voorbeeld: Kleine Sofie en Lange Wapper, De zwarte stenen, Lieveling boterbloem, Annetje Lie in het holst van de nacht, De allerliefste jongen van de hele wereld, Lola de Beer, Het gouden oog, Deesje en Minoes, dat na de H.C. Andersenprijs opeens voor vol werd aangezien. Over het algemeen zijn de teksten er goed vanaf gekomen. Aan een paar is te merken dat er jonge, nieuwe vertalers aan het werk gezet zijn. Dat was op zich broodnodig, want er kwam opeens veel uit Nederland. Maar je moet natuurlijk wel weten wie je wat laat doen. Ik geef nu wat voorbeelden van hoe het kan gaan met een vertaalde tekst. | |
[pagina 162]
| |
In een paar boeken, vooral in Het gouden oog, zijn de dialogen in het Zweeds een beetje stijf uitgevallen - hetgeen ook door de kritiek is opgemerkt. Versjes met rijm doen hier en daar wat geforceerd aan, vooral in Deesje. Ook dat wordt door een recensent vermeld. En het zeer specifieke van de taal van Ted van Lieshout is niet altijd overgekomen. Zo wist de vertaler duidelijk geen raad met zinnen als die twijfelde alle dagen en nachten door elkaar. Toch is de vertaalde tekst in zijn geheel zeer positief beoordeeld. Twee echte uitschieters zijn er, één in negatieve, één in positieve zin. Laat ik met de positieve beginnen. Een bekende vertaalster kreeg de Duitse versie van Annetje Lie in het holst van de nacht te lezen en raakte hier zo van onder de indruk dat ze Nederlands is gaan leren om het boek te kunnen vertalen. Het resultaat is verbluffend. Het is een poëtische, ritmische tekst geworden - bijna mooier dan in het Nederlands (maar dat hoeft niemand te geloven!). Er zijn in dit boek allerlei voorbeelden te vinden van vrijheden die de vertaalster genomen heeft zonder de tekst in wezen ontrouw te worden. Andersom kan jammer genoeg ook. Geen vrijheden nemen, maar wel ontrouw zijn. Dit valt op aan de Zweedse versie van Lieveling, boterbloem. Een traagheid van taal die tenminste de Zweedse tekst onritmisch en plat maakt, schrijft een recensente. Gelukkig voelt zij al aan dat het met de vertaling te maken moet hebben. Die is onevenwichtig geworden. Er is te weinig over nagedacht. De moeilijkheidsgraad is duidelijk onderschat. Tijdgebrek kan een rol gespeeld hebben. Het is een soort tekst die in een eerste versie een tijdje weggelegd zou moeten worden en dan weer eens te voorschijn gehaald, zoals dat gaat bij het vertalen van poëzie. Dat doe je niet in een handomdraai. Konden vertalers maar net als schrijvers werken, zelf hun tijd indelen, een tekst pas inleveren wanneer die helemaal vastligt. Want daar gaat het toch eigenlijk om, dat een tekst vastligt, als in het gedicht van Primo Levi, waaruit ik een stukje citeer: ... Zo is het genoeg, het werk is af, geheel voltooid, een bol gelijk. Als ik nog een woord verwijderde, zou het een gat zijn waaruit bloedwei vloeit. Als ik er een aan toe zou voegen, zou het uitsteken als een lelijke wrat. Als ik er een veranderde, werd het een wanklank. Als een blaffende hond bij een concert ... |
|